N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Mijn ouders Voor deze serie sturen lezers foto’s van hun ouders in. Deze keer stuurde Gabriele Ferrari (1945) foto’s van zijn ouders Eugenio Gabriele Ferrari (1922-2005) en Maria Magdalena Link (1925-2003) (met Gabriele zelf).
‘Mijn ouders hebben elkaar in 1943 als dwangarbeiders leren kennen, in een Duitse textielfabriek. Mijn vader was Italiaan, hij kwam uit een dorp in de bergen bij het Lago Maggiore. Mijn moeder kwam uit Delft.
„Na een zwerftocht door bevrijd Duitsland en Oostenrijk zijn ze eind mei 1945 bij mijn Italiaanse opa en oma terechtgekomen. Ik was toen al onderweg.
„Het leven bij mijn grootouders was zwaar. Mijn vader had acht zussen en vier broers. Sommigen waren het huis uit, maar vooral vrouwen en kinderen waren teruggekeerd om de oorlogssituatie in de steden te ontlopen.
„Vaak denk ik aan wat mijn moeder heeft doorgemaakt. Hoe zal zij zich gevoeld hebben? Negentien jaar was ze, vreemde taal, allemaal onbekenden, andere gewoonten. Ze werd met argwaan bekeken. De stemming was sterk anti-Duits, en Nederlanders werden er toen als Duitsers gezien.
„Op 25 december 1945 kwam ik ter wereld. Het verhaal gaat dat een broer van mijn vader op het allerlaatste moment door de sneeuw is geploegd om de vroedvrouw in een ander dorp te waarschuwen.
„De naoorlogse situatie werd langzaamaan beter. Mijn vader kreeg werk in een textielfabriek. In 1950 kochten mijn ouders een huis, met een stuk grond buiten het dorp erbij.
„De ouders van mijn moeder wilden dat wij naar Nederland zouden verhuizen. Zij zorgden ervoor dat mijn vader een baan kreeg aan de Technische Hogeschool, wat nu de TU Delft heet. In 1959 zijn we naar Delft verhuisd.
„Het was de droom van mijn ouders een huis te bouwen op de grond die ze in Italië hadden gekocht. Na het vervroegde pensioen van mijn vader bij TNO, waar hij toen werkte, zijn zij in 1982 permanent naar Italië gegaan.”
Deze column is voor iedereen met een kat. De rest mag natuurlijk gezellig blijven lezen, maar dan weet je dat. Aan kattenliefhebbers kan ik hem trouwens ook niet echt aanraden. Hij gaat namelijk over katten die niet meer thuiskomen. Om preciezer te zijn over mijn kat Mazzel, die op 5 oktober verdween. Op zijn negende verjaardag.
Dit is dus een beetje een therapiecolumn. Maar ook eentje met tips en zelfhulp voor mensen met een kat die ineens niet meer thuiskomt, en als waarschuwing voor alle kattenbezitters die het nog nooit overkwam. Voor iedereen zonder kat: neem er nooit een, dan leef je langer. Maar echt!
1. Hou je groot. Je eerste instinct als je kat langer wegblijft dan normaal, is om acuut in de hyperhysterische paniekmodus te schieten. Doe dit niet. Er ligt niets, ik herhaal helemaal niets, in de gapende zwarte afgrond van de angst.
2. Blok negatieve gedachten. Het helpt niet als je aan je kleine mannetje denkt dat dood, koud en eenzaam in een greppel ligt, ontvoerd is of vermoord. Kap mensen af die hierover beginnen want geloof me, dat doen ze (bizar). Denk positief. Dat je kat op prepensioen is, op retraite, op sabbatical, dat hij vakantiedagen heeft opgenomen. Ik zag op Instagram twee katten die forellen vingen uit een rivier. That’s the spirit. En waarschijnlijk nog niet eens zo heel ver van de waarheid.
3. Want katten zijn klootzakken. Dat zegt Eelco, de superlieve vrijwilliger van Amivedi, de organisatie die helpt bij het zoeken naar vermiste huisdieren, bij wie ik telefonisch mocht uithuilen. Ze missen je niet. Ze missen hun eten. Denk aan pubers: snel verongelijkt, je hoeft maar net het verkeerde te doen en ze vinden de omgeving al ‘onveilig’. Zo zitten katten vaak weken ergens dicht bij je huis, in een schuurtje te blowen. Of nog erger: bij een vrouwtje waar ze elke dag verse zalm krijgen.
4. Iedereen leeft mee! De wereld mag dan ijskoud zijn, met ‘links’ en ‘rechts’ verdeeld aan weerszijden van een bittere kloof, maar een vermiste kat verbroedert. Iedereen helpt mee, iedereen leeft mee, en, dat is vrij verontrustend: een miljoen mensen hebben exact hetzelfde meegemaakt. Je bent onderdeel geworden van een familie waarvan je niet eens wist dat die bestond.
5. Zie het positief! Tuurlijk, je slaapt niet meer, maar je valt af want je eet amper, je bent gezond, want je loopt elke dag kilometers op zoek naar je kat, en je leert relativeren!
6. Get a grip. Er zijn ergere dingen. Gaza, Oekraïne, mensen die kanker krijgen, het klimaat, de politiek: „Damn it woman, pull yourself together! Have some pride, for the love of God!”, zoals Phoebe uit Friendszou zeggen. Het gaat om een stomme kat die je toch al nooit zag en de rest van de tijd ligt te snurken (geloof me, dit helpt).
7. Een kat komt altijd weer op z’n pootjes terecht. Je weet alleen niet altijd waar. „Katten die geregeld buiten zijn kunnen zich daar prima redden”, zegt de vrijwilliger van Amivedi. Dit zeg je honderd keer per dag tegen jezelf.
8. Als je een kat hebt, en hij is nog niet vermist, verf hem dan knalgeel of knalrood. Dan kan je hem makkelijk terugvinden. Verder moet het verplicht worden om je kat te chippen, moet het verboden worden een vreemde kat in huis te nemen zonder even bij een dierenarts te tjekken of hij niet al van iemand anders is, MAAR ECHT!, en moet er wekelijks een verplichte ‘zet je schuur open’-dag komen. Dan kunnen alle ingesloten katten ontsnappen én worden alle fatbikes gestolen. Win-win.
9. Het komt goed. Ja! Zo ging het met Mazzel! Daar stond hij ineens weer. Na acht nachten (!), voor de deur. Krijsend van de honger. Om 4.49 uur, afgelopen zondag. De OPLUCHTING, die als een torenhoge muur over je heen stort – het verdriet en de troost tegelijk. Het kost je tien jaar van je leven. Maar je kan er ook tien jaar op teren.
10. Het komt níét goed. Zolang je niks hoort, is er hoop. Als de kat van huis is, ligt de baas snikkend onder de tafel. Maar dat kan de kat dus weinig schelen. Ons wel. Ons, al die kattenbezitters die het elk moment (opnieuw) kan overkomen. We denken aan je.
Deze column is voor iedereen met een kat. De rest mag natuurlijk gezellig blijven lezen, maar dan weet je dat. Aan kattenliefhebbers kan ik hem trouwens ook niet echt aanraden. Hij gaat namelijk over katten die niet meer thuiskomen. Om preciezer te zijn over mijn kat Mazzel, die op 5 oktober verdween. Op zijn negende verjaardag.
Dit is dus een beetje een therapiecolumn. Maar ook eentje met tips en zelfhulp voor mensen met een kat die ineens niet meer thuiskomt, en als waarschuwing voor alle kattenbezitters die het nog nooit overkwam. Voor iedereen zonder kat: neem er nooit een, dan leef je langer. Maar echt!
1. Hou je groot. Je eerste instinct als je kat langer wegblijft dan normaal, is om acuut in de hyperhysterische paniekmodus te schieten. Doe dit niet. Er ligt niets, ik herhaal helemaal niets, in de gapende zwarte afgrond van de angst.
2. Blok negatieve gedachten. Het helpt niet als je aan je kleine mannetje denkt dat dood, koud en eenzaam in een greppel ligt, ontvoerd is of vermoord. Kap mensen af die hierover beginnen want geloof me, dat doen ze (bizar). Denk positief. Dat je kat op prepensioen is, op retraite, op sabbatical, dat hij vakantiedagen heeft opgenomen. Ik zag op Instagram twee katten die forellen vingen uit een rivier. That’s the spirit. En waarschijnlijk nog niet eens zo heel ver van de waarheid.
3. Want katten zijn klootzakken. Dat zegt Eelco, de superlieve vrijwilliger van Amivedi, de organisatie die helpt bij het zoeken naar vermiste huisdieren, bij wie ik telefonisch mocht uithuilen. Ze missen je niet. Ze missen hun eten. Denk aan pubers: snel verongelijkt, je hoeft maar net het verkeerde te doen en ze vinden de omgeving al ‘onveilig’. Zo zitten katten vaak weken ergens dicht bij je huis, in een schuurtje te blowen. Of nog erger: bij een vrouwtje waar ze elke dag verse zalm krijgen.
4. Iedereen leeft mee! De wereld mag dan ijskoud zijn, met ‘links’ en ‘rechts’ verdeeld aan weerszijden van een bittere kloof, maar een vermiste kat verbroedert. Iedereen helpt mee, iedereen leeft mee, en, dat is vrij verontrustend: een miljoen mensen hebben exact hetzelfde meegemaakt. Je bent onderdeel geworden van een familie waarvan je niet eens wist dat die bestond.
5. Zie het positief! Tuurlijk, je slaapt niet meer, maar je valt af want je eet amper, je bent gezond, want je loopt elke dag kilometers op zoek naar je kat, en je leert relativeren!
6. Get a grip. Er zijn ergere dingen. Gaza, Oekraïne, mensen die kanker krijgen, het klimaat, de politiek: „Damn it woman, pull yourself together! Have some pride, for the love of God!”, zoals Phoebe uit Friendszou zeggen. Het gaat om een stomme kat die je toch al nooit zag en de rest van de tijd ligt te snurken (geloof me, dit helpt).
7. Een kat komt altijd weer op z’n pootjes terecht. Je weet alleen niet altijd waar. „Katten die geregeld buiten zijn kunnen zich daar prima redden”, zegt de vrijwilliger van Amivedi. Dit zeg je honderd keer per dag tegen jezelf.
8. Als je een kat hebt, en hij is nog niet vermist, verf hem dan knalgeel of knalrood. Dan kan je hem makkelijk terugvinden. Verder moet het verplicht worden om je kat te chippen, moet het verboden worden een vreemde kat in huis te nemen zonder even bij een dierenarts te tjekken of hij niet al van iemand anders is, MAAR ECHT!, en moet er wekelijks een verplichte ‘zet je schuur open’-dag komen. Dan kunnen alle ingesloten katten ontsnappen én worden alle fatbikes gestolen. Win-win.
9. Het komt goed. Ja! Zo ging het met Mazzel! Daar stond hij ineens weer. Na acht nachten (!), voor de deur. Krijsend van de honger. Om 4.49 uur, afgelopen zondag. De OPLUCHTING, die als een torenhoge muur over je heen stort – het verdriet en de troost tegelijk. Het kost je tien jaar van je leven. Maar je kan er ook tien jaar op teren.
10. Het komt níét goed. Zolang je niks hoort, is er hoop. Als de kat van huis is, ligt de baas snikkend onder de tafel. Maar dat kan de kat dus weinig schelen. Ons wel. Ons, al die kattenbezitters die het elk moment (opnieuw) kan overkomen. We denken aan je.
Moeder: „Mijn zoon (7) heeft last van twee pesters in de klas. Het is nog vrij onschuldig en soms speelt hij gewoon met ze en lijkt er niks aan de hand. De pestertjes geven hem af en toe een duw, noemen hem nare namen, en één maakt iedere dag een vervelende opmerking over zijn kleren. Mijn zoon draagt weinig merkkleding, die andere jongen altijd. Zijn reactie op de jongens is niks doen, niks zeggen. Gelukkig heeft hij vriendjes in de klas. We hebben het verteld aan de juf, zonder effect. Zelf kan ik goed boven dit zielige gedrag staan, maar ik zie aan onze zoon dat het zijn zelfvertrouwen aantast, al praat hij er thuis liever niet over omdat hij zich schaamt. We hebben met hem gevatte opmerkingen geoefend; dat gaat steeds beter. Maar laatst had hij een nieuw voetbalshirt aan, en hebben ze er een flinke kras op gezet. Ik wil geen ouder zijn die bij andere ouders aanbelt. Wat kan ik doen om het pestgedrag te stoppen?”
Terug naar school
Ron Scholte: „Pesten is niet ‘onschuldig’ zodra het slachtoffer het als pijnlijk ervaart. Ik snap dat u de zwaarte uit de situatie wilt halen, maar het begint ermee om een verschil te maken tussen wat voor u erg is, en wat voor uw zoon. U kunt er wel boven staan, maar kan uw zoon dat ook? Ga uit van wat voor hemzelf pijnlijk is. Als een kind zich niet serieus genomen voelt, komt het namelijk meer geïsoleerd te staan, en vertelt het thuis en op school mogelijk minder.
„Ouders reageren vaak op pestgedrag vanuit hun eigen normen en waarden. Soms zeggen ze: ‘Sla hem één keer goed op zijn bek.’ Een enkele keer helpt dat misschien, een andere keer slaat de pestkop met een bende vriendjes terug. Voor u zijn gevatte opmerkingen een strategie, maar dat werkt alleen als ook het pesten puur verbaal is. Dat is hier niet zo: ze duwen hem, en krassen op zijn shirt.
„Als dit op school plaatsvindt, moet u teruggaan naar school. Daar ligt de verantwoordelijkheid om dit pestgedrag aan te pakken. Kennelijk gebeurt dat onvoldoende.”
Verantwoordelijkheid
Stijn Sieckelinck: „Er zijn geen rechttoe-rechtaan-manieren om onze kinderen weerbaar te maken tegen de uitwassen van groepsprocessen. Maar een kras op het shirt hoeft geen kras op de ziel te betekenen. Waar het om gaat, is dat we als volwassenen in dit soort situaties om onze kinderen heen moeten gaan staan.
„Waarom zou u de ouders van twee zevenjarige kinderen niet even kunnen aanspreken, om zonder beschuldigingen te zeggen: ‘Ik zie dat de verstandhouding niet zo lekker loopt. Wat merken jullie daarvan?’ Dat kun je juist bij 7-jarigen nog zo goed doen, bij 12-jarigen wordt dat veel moeilijker. Het heeft op de juf veel meer effect als drie ouders zeggen: ‘Wil je ons informeren over wat je tussen onze kinderen ziet gebeuren?’
„Als we ons als ouders, als school erbij neerleggen dat dit soort dingen gebeuren, wordt niet alleen het zelfvertrouwen van het kind aangetast. Er ontstaat ook een ‘moral injury’. Dan leert hij namelijk dat zelfs de voor hem allerbelangrijkste volwassenen niet in staat zijn om adequaat onrechtvaardigheid aan de orde te stellen. Dit tast het vertrouwen in de wereld aan. In dat licht is contact opnemen met de ouders een kleine moeite.”