N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De Haar Alle onderdelen van een gebouw moeten voortkomen uit de constructie, vond architect Pierre Cuypers. Maar in het door hem ontworpen Kasteel De Haar is daar weinig van te merken.
Foto’s Wim Hoogveld/ANP, Aerovista Luchtfotografie/ANP en Kasteel De Haar
Wie in de hal staat van Kasteel De Haar in Haarzuilens waant zich eerder in een katholieke, neogotische kerk dan in het grootste kasteel van Nederland. Spitsbogen alom in de achttien meter hoge hal, een van de vier wanden van bestaat zelfs uit op elkaar gestapelde, rijkelijk versierde spitsbogen. In de vele nissen in de pilasters tussen de bogen staan beelden van mannen en vrouwen die heel goed kunnen doorgaan voor heiligen. Hoog in het halfronde, ogenschijnlijk houten tongewelf zijn veelkleurige glas-in-loodramen aangebracht. Alleen een ontbrekend altaar en de stoelen, banken en andere meubels in het midden van de hal verraden dat er geen heilige missen worden opgedragen.
Kasteel De Haar is dan ook ontworpen door de katholieke fanaticus Petrus Jozephus Hubertus Cuypers (1827-1921), de wonderlijkste Nederlandse 19de-eeuwse architect. Cuypers begon zijn onwaarschijnlijke carrière als ontwerper van nieuwe katholieke kerken die na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853 ook boven de grote rivieren in groten getale werden gebouwd. Daar bleef het niet bij. Vreemd genoeg werd Cuypers, die in de gotiek de enig juiste – want katholieke – stijl zag, de belangrijkste architect van het protestantse Nederland. Hij mocht zelfs het Rijksmuseum in Amsterdam bouwen, het nationale gebouw bij uitstek waarvan hij volgens critici een ‘bisschoppelijk paleis’ maakte.
Net zo wonderlijk is dat Cuypers nog altijd bekend staat als de vader – of eigenlijk grootvader – van de moderne architectuur „Elke vorm die niet door de constructie wordt aangeduid, moet worden verworpen”, was Cuypers devies, een letterlijke vertaling van het motto van de Franse architect Eugène Viollet-le-Duc. Via H.P. Berlage, architect van de kasteelachtige Beurs van Berlage in Amsterdam, kwam dit als ‘rationeel’ beschouwde dogma een eeuw geleden terecht bij een nog jongere generatie architecten. Die vonden uiteindelijk het ‘functionalistische’ Nieuwe Bouwen uit, zo gaat het uitentreuren herhaalde wordingsverhaal van de moderne architectuur in Nederland.
Onbeperkt budget
In 1891 kreeg Cuypers zijn tweede droomopdracht: de restauratie van kasteel De Haar. Een jaar eerder had de in Parijs woonachtige baron Étienne van Zuylen van Nijevelt het tot een ruïne vervallen middeleeuwse kasteel geërfd. Van Zuylen wilde het in oude luister herstellen, maar dan wel met alle gemakken van de moderne tijd, zoals elektriciteit, centrale verwarming, een keuken met een zes meter lang fornuis, enzovoorts. Het bouwbudget was vrijwel onbeperkt doordat Van Zuylen sinds 1887 was getrouwd met de puissant rijke Hélène de Rothschild, lid van de bekende bankiersfamilie.
Ook bij restauraties volgde Cuypers Viollet-le-Duc na. Voor Cuypers was restauratie niet reparatie of het terugbrengen van een bouwval in oorspronkelijke staat, maar „het brengen van een gebouw in een volledige staat die misschien nooit heeft bestaan”, zoals de Franse neogoticus het eens formuleerde. Twintig jaar duurde de restauratie van Cuypers ideale middeleeuwse kasteel, en tijdens de bouw werden de plannen steeds omvangrijker. Voor de aanleg van het immense park rondom het kasteel, dat onder meer een ‘Romeinse’ en een Engelse tuin omvat, werd het dorpje Haarzuilens afgebroken en enkele kilometers verderop in nieuwe vorm weer opgebouwd. Ook bouwden Cuypers en zijn zoon Jos een nieuw poortgebouw en een chatelet, een klein kasteel voor onder meer generatoren en andere machines die nodig waren voor het gewenste wooncomfort.
De Van Zuylens gingen niet permanent wonen op De Haar. Het kasteel was een van hun buitenverblijven, waar ze alleen in augustus en september feestend en dinerend verbleven. In de jaren zestig werd De Haar het trefpunt van de internationale jetset, met gasten als Brigitte Bardot, Yves Saint Laurent, Gina Lollobrigida en, als vreemde eend in de bijt, de filosoof Michel Foucault. In 2000, toen een elf jaar durende restauratie van het kasteel begon, droeg de familie Van Zuylen het kasteel over aan Stichting Kasteel De Haar, maar behield het recht om er de nazomer door te brengen.
Verzet tegen zwaarmoedigheid
Na de restauratie, die dit keer wel bestond uit reparatie, liggen het kasteel en de tuinen er nu bijna griezelig perfect bij. Even kun je door het sobere exterieur van het bakstenen kasteel denken dat Cuypers zich min of meer heeft gehouden aan zijn dogma dat architectuur moet zijn ontdaan van elke overbodigheid. Slechts hier en daar steekt een gargouille uit de muren. Maar in het interieur heeft Cuypers zich zonder voorbehoud overgegeven aan de versieringsdrift die alle neogotische architecten eigen is. Dat begint al in de kerkhal. Hier vormen niet alleen de versierde spitsbogen onconstructieve schermen, maar gaat ook het tongewelf van gietijzer en beton schuil achter eikenhouten planken.
Ook alle vertrekken rondom de hal zijn overdadig versierd. De donkere eetkamer heeft een wegens de cv overbodige schouw in de vorm een enorm neogotisch altaarstuk, met in het midden Adam en Eva bij de boom van de kennis van goed en kwaad. Ook in de balzaal werden de bezoekers herinnerd aan de erfzonde. Daar hangen grote Vlaamse wandtapijten uit de 16de eeuw waarop onder meer de verdrijving van de oermoeder en -vader uit het paradijs is te zien.
Op de eerste etage verslapte Cuypers’ greep op de vormgeving. Hier zijn slechts twee van de negen enorme (slaap)kamers geheel ingericht naar Cuypers ontwerp. In de opvallend lichte slaapkamer van Van Zuylen-Rothschild is zelfs geen spoor van neogotiek te bekennen. Tot woede van Cuypers wilde de barones niet ook de nachten doorbrengen in zijn zwaarmoedige Gesamtkunstwerk. Ze liet de Franse ontwerper Henri Nelson een wit-roze kamer in Louis XVI-stijl ontwerpen. Cuypers vond haar kamer zo detoneren dat hij voor de Louis XVI-deur een zware eikenhouten deur liet plaatsen. Als zoveel in De Haar werd die beslist niet aangeduid door de constructie.
Ik was veertien en zat in de Octopus op de kermis, met naast mij een vriendin. Het was januari, onze neuzen waren rood, onze door suikerspin plakkerige handen hadden we om de koude stang gevouwen. We zwiepten omhoog en omlaag, kantelden schuin, schoven naar elkaar toe naar de zijkant van het bakje, en weer terug naar het midden. De Octopus ging steeds harder, er loeide een toeter, piewwaaaaaaaa, door de microfoon klonk ‘l-l-laatste ronde.’ De G-krachten drukten ons nog dichter tegen elkaar. Ik kon de sproeten op haar neus tellen. Ze lachte, ik lachte, ik legde mijn hoofd op haar schouder.
En toen werd ik door de vaart, de vriendschap, de hormonen, plotseling overstroomd door een absolute zekerheid. Ik schreeuwde in haar oor: ‘Dit moment gaan we nooit vergeten. En we spreken af dat we precies blijven wie we nu zijn!’ ‘Oké,’ schreeuwde ze terug, omdat pubers nou eenmaal oké zeggen op alle idiote dingen.
De omstandigheden van dat moment heb ik tot in detail onthouden, omdat ik nog steeds vind dat ik daar, hoog boven de Grote Markt, iets waarachtigs ervoer. Waarschijnlijk begreep ik daar voor het eerst dat je zelf de betekenis van je levensverhaal moet forceren, en besloot daarom dat het mijn specifieke lotsbestemming zou zijn om me vast te klampen aan mijn ideeën voor een rechtvaardige wereld.
Ik heb dat principiële nog best een poosje volgehouden. Nepotisme, seksisme, oneigenlijke zelfverrijking, pragmatisme, ander slap gedoe: ik legde me er niet bij neer. Ik was volledig uit rechtvaardigheid (en af en toe een lekker kippenpootje) opgetrokken.
Dan maar constant ruzie en reuring. Lekker alle corrupte, hebberige, hypocriete zielen opjagen. Ik zou niet zwichten voor kruiperigheid en strategisch denken, en zo mezelf geld, grip en gemak verschaffen.
Maar ik werd moe. Ik kwam erachter dat ik het niet ging winnen van de wereld. En ik ervoer weerzin. Ik wilde niet langer van buiten naar binnen trappen, maar samen zijn met anderen. Langer nadenken. Mooiere dingen maken. Want iedereen die na een bepaalde leeftijd nog krijsend van verontwaardiging en oppervlakkige bewijsdrang door het leven gaat, riskeert een serieuze vorm van gekte, of een hunkering naar erkenning die zo onvervulbaar is, dat je alles om je heen meesleurt in je woeste golven.
En toch verbaast het me hoe weinig verzet er in deze tijd bestaat tegen de leegheid en hebzucht van onze samenleving. Waarom ik zo weinig mensen met invloed zie die het risico nemen uitgesloten te worden, omdat ze werkelijk prikken waar het pijn doet. Er is waarschijnlijk te veel angst voor de toekomst. Er is de continue en vernietigende vergelijking met anderen, via social media. Er is de nadruk op het verkrijgen en behouden van jeugd en eindeloze welvaart. Persoonlijke voorkeuren en liefhebberijen worden steeds minder weird, omdat ze vooral als sociaal kapitaal inzetbaar moeten zijn. Activisme is evengoed vaak matig vermomd sociaal kapitaal. En: mensen hebben nooit genoeg geld. Er kan altijd nog wat bij en het is, als je een podium hebt, makkelijk te verkrijgen. Maak gewoon reclame en deel jezelf in compartimenten op. De rechtvaardige, de kunstenaar en de graaier leven tegenwoordig in één lichaam.
Zo is ‘principes hebben’ volledig verdwenen uit ons raamwerk van goede eigenschappen. In plaats daarvan zijn we collectief aan het hustlen geslagen, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.
Mijn puber-ik draait ondertussen rondjes in de Octopus, schreeuwend naar beneden, waar mijn grote zelf in de rij staat voor de grijpautomaat: hebberig, gretig, in trance.
Heel soms kijk ik naar boven, schuldig, en dan zwaai ik even. Ze zwaait niet vaak meer terug, niet meer.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Ik was twintig jaar niet op de Einsteinweg geweest. In het Leidse Bio Science Park stond het gebouw er nog, de kubus van donkerblauw glas, waar mijn eerste en enige baan in loondienst begon. Nu stapte ik er binnen met mijn zoon (15), die zich al voorzichtig oriënteert op een studiekeuze.
Ergens boven was destijds de gang met de redactie van universiteitsblad Mare, waar ik werkte. Naast de lift, die mij er misschien wel duizend-en-één keer heen heeft gehesen, lag het weekblad nog altijd in de bakken. Toevallig met een voorpaginaverhaal over de faculteit die hier tegenwoordig gevestigd is, archeologie.
Als scholier heb ik ook flink wat open dagen bezocht (biologie, psychologie, filosofie…), maar de uiteindelijke keuze (Nederlands) deed ik volgens de strategie die mijn vrouw en ik ook aanmoedigen: volg vooral je gevoel. Dat is wat we ouders om ons heen ook horen zeggen. Alle keuzegidsen en rankings ten spijt voltrekt zo’n beslissing zich grotendeels intuïtief en toevallig. Zo ging het ook met de middelbare scholen van onze kinderen: meteen op de voorlichtingsdag voelden zij zich er thuis.
Omdat de archeologie-presentatie werd gehouden waar vroeger de kantine was in dit gebouw, begonnen mijn herinneringen vanzelf aan een eigen archeologisch onderzoek, en daar zag ik ze weer aan tafel: Hans, Bart, Ron, Hester, Bruno, Thomas, Arjen, Frank… Ook op die redactie – achteraf gezien op allerlei manieren essentieel voor mijn schrijfcarrière – belandde ik stomtoevallig. Een rommelige tijd waarin ik mijn rommelige instincten volgde.
Vreemd, dacht ik, hoe juist beduidend kleinere of ronduit onbenullige keuzes – de kleur van de badkamertegels, het type laptop – nooit tot stand komen zonder eindeloos wikken en wegen.
Het weekend ervoor was grotendeels op gegaan aan het vinden van een bestemming voor de zomervakantie, gevolgd door het helaas onvermijdelijke reserveren van campingplekken en huisjes. Tripadvisor, Zoover, Reisblogs, Google Streetview-inspectie van de omgeving. Foto’s swipen, sterren tellen. Heb je eindelijk, moe gedubd, de knoop doorgehakt, dan doemt halverwege het boekingsformulier de volgende verschrikking op. Nee! De optie om alvast een specifiek plekje uit te zoeken. Help! Boven een plattegrond-pdf’je moet je dan de ochtendzon van plek E15 afwegen tegen de bosrust van A6 en de riante oppervlakte van B3, die dan wel weer aan een veldje grenst met drie pingpongtafels. Het wonderlijke is niet zozeer dat je al die dingen doet – geen enkel gezinslid zal het je vergeven als je dit verzuimt en daarom een rotplek krijgt toegewezen naast de wc’s – maar dat we ze bij sommige keuzes juist níét doen.
De populaire cultuur heeft de intuïtieve keuze heilig verklaard
Neem de liefde. De vonk moet overslaan, je moet voor elkaar vallen, in anderhalve seconde. Bij zo’n fundamentele levenskeuze zou elk rationeel of praktisch argument (‘ze woont zo lekker dicht bij mijn werk’) een fatale afknapper zijn. In de liefde vallen we terug op een oeroud geloof in schikgodinnen en cupidopijlen.
Ook voor je woonplek, je studie en je baan moet een straal intuïtie het keuzeproces bijlichten. Het zijn domeinen waar een kosten-batenanalyse niet volstaat. Je kiest ze ‘uit het hart’. Je vindt je ‘droombaan’ of wordt ‘verliefd’ op een huis. Zo gaat het tenminste op tv altijd: ‘We liepen binnen en wisten meteen: dit is het.’ Net als in de film, ik wil het. De populaire cultuur heeft de intuïtieve keuze heilig verklaard. Maar is het ook de beste?
Een 7,5 is prima
De psychologie maakt onderscheid tussen twee typen beslissers. Maximizers, die voor de allerbeste optie gaan, tegenover satisficers, die tevreden zijn met wat genoeg is. Satisfice, samengesteld uit ‘satisfy’ en ‘suffice’, klinkt hip genoeg om eergisteren bedacht te zijn door een zelfhulpgoeroe op sneakers, maar het stamt al uit een publicatie uit 1947 van de Amerikaanse econoom en psycholoog Herbert A. Simon.
De maximizer is degene die geen Netflix-film kan aanklikken zonder vergelijkende studie van trailers en de IMDb-ratings. De satisficer duikt argeloos in wat hem aardig lijkt, en vindt een ervaring die een 7,5 waard is prima.
Aanvankelijk vermoedde ik dat hier de sleutel lag voor mijn camping-studiekeuzeparadox. We zijn rationeel en maximaliseren bij onbelangrijke keuzes (camping, restaurant), terwijl we intuïtief satisficen bij de belangrijke (liefde, vriendschap).
De verklaring zou dan zijn dat het de wezenlijke levenskwesties simpelweg ontbreekt aan meetpunten. Er is geen Tripadvisor voor de liefde. Voor de grote toekomstscenario’s van je leven bestaan er geen Rotten Tomatoes-scores. Dus volg je hier je hart. Klinkt logisch, nietwaar?
Toch, terug op de Einsteinweg twijfelde ik. God dobbelt niet: had de geniale naamgever van deze weg zoiets niet verkondigd? Alles is onderworpen aan de wetten van oorzaak en gevolg. Het waren inderdaad talloze onwaarschijnlijke maar onmisbare schakeltjes geweest die mij op die redactie hadden gebracht (iemand die ik pianoles gaf kende iemand die iemand kende die… enzovoorts). Vervolgens was er een reeks toevalligheidjes nodig om mij achterpaginacolumns te laten schrijven, die na een onwaarschijnlijke ontmoeting een bundeltje werden, die via een onwaarschijnlijke vriendin bij een onwaarschijnlijke uitgeverij belandde – enzovoorts.
Het lot begeleidt of sleept
Als ik niet toen, dan had ik nu niet dat. Vele geliefden hebben zo’n verhaal. Als jij die dinsdag de tram niet had gemist en ik niet met Snufje naar de dierenarts moest… Het blijft verdraaid lastig om weerstand te bieden aan een ingebouwde neiging er een sturende kracht achter te veronderstellen. Achteraf heeft al dat willekeurige de glans van het onvermijdelijke.
Wie zo denkt, gelooft net als de maximizer in één Beste Optie. Eén Ware, één Levenstaak, één Bestemming. Alleen neemt hij de keuze hiervoor niet rationeel. Hij speurt niet op vergelijkingssites naar het ultieme pakket, maar verwacht dat dit zich openbaart via toeval en tekens, of, een nuchterder variant, dat zijn onderbewuste het selectieproces uitvoert achter een gesloten deur en ons daarna de slotsom toewerpt in de vorm van een intuïtieve flits.
De tegenstelling is dus niet simpelweg ratio versus intuïtie = maximizer versus satisficer. Je hebt immers ook maximizers die puur intuïtief te werk gaan, romantici die geloven in Het Ene en De Ware.
Ducunt volentem fata, nolentem trahunt. Die tekst van Seneca maakte zoveel indruk op mij, toen ik hem als vijftienjarige hoorde, dat ik hem heb onthouden: ‘Het lot begeleidt degene die wél willen, maar sléépt degene die niet willen.’ De regel had het aureool van zo’n onbetwistbare waarheid, in een elegante formulering. Vijf woorden, gespiegeld rond het lot. Je hebt Eén Bestemming en jouw lijden is net zo groot als jouw afwijking van het pad erheen, jouw geluk even groot als jouw bereidheid het te omarmen. Amor fati, heette dat bij Nietzsche. Seneca en Nietzsche waren intuïtieve maximizers.
Toch zitten er beslist ook nadelen aan die visie. O ja, intuïtieve beslissingen blijken vaak even goed of zelfs beter dan beslissingen die rationeel overwogen zijn. In zijn boek Blink: The Power of Thinking Without Thinking (2005) geeft de Canadese auteur en psycholoog Malcolm Gladwell talloze aanstekelijke voorbeelden daarvan. Brandweermannen die een simpel keukenbrandje maar niet geblust krijgen, vervolgens in de woonkamer staan te tobben over een oplossing, totdat eentje uitroept: ‘Wegwezen, nu!’ Drie tellen later slaan de vlammen door de inzakkende vloer. De brand kwam uit de kelder. Onbewust had die man daar signalen voor geregistreerd (geluid, temperatuur, geur). De ingeving voelde als een ingreep van hogerhand, maar was simpelweg de beredeneerde conclusie van een onbewuste denkproces.
Griezelig
Ander voorbeeld: bij het beoordelen van hoe geschikt iemand is als docent blijken filmpjes van maar twéé seconden een even adequate indruk te geven als een uitgebreide evaluatie na een heel semester.
Maar de intuïtie heeft nadelen die je niet kunt negeren. Racistische vooroordelen, etnisch profileren: ook dat zijn intuïtieve processen. Degenen die op extreem-rechts stemden volgden ook hun gut feeling. Onderbuik en intuïtie hebben een twijfelachtige overlapping.
Combineer je die met het maximizers-geloof in het Ene en het Ware dan kan het helemaal griezelig worden. Wie meent dat hij één bestemming, één taak heeft, kan ofwel passief achter gaan leunen, want alles ligt toch al vast. Of hij kan juist een overdreven eigendunk ontwikkelen. Niet zelden zijn het de narcisten die zich voorbestemd wanen tot iets groots. Meent Donald Trump niet sinds hij door zijn oor is geschoten is dat God een plan met hem heeft?
Of denk aan al die vrijgezellen die De Ware zijn misgelopen. Achterblijvers die hun Ene Roeping hebben gemist. Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück, dichtte Schlegel in de negentiende eeuw. Het werd het motto van de Romanticus, die in wezen ook een verstokte intuïtieve maximizer is.
Ik heb ook lang gedacht dat het leven elders was. Of juist dat het lot het beste met mij voor had. Twee kanten van dezelfde twijfelachtige medaille.
Misschien, dacht ik aan de Einsteinweg, is elk levenspad toch lukraak en relatief. Misschien is de onvermijdelijkheid die ik terugkijkend zie toch een vertekening. Een variant op de hindsight bias, de al te menselijke neiging om achteraf te geloven dat je het vooraf al wist.
Maar als dat zo is, moet ik mijn zoon dan nog wel blijven aanmoedigen vooral zijn gevoel te volgen? Jawel. Oók. Het probleem zit hem in het maximizers-geloof an sich.
Laten we de illusie los van één optimale keuze – één goddelijke kampeerplek die op ons wacht, één studierichting die als een maatpak om je schouders valt – dan ben je ook bevrijd van de nadelen van de maximizersstrategie: misloopangst, teleurstelling om een ‘suboptimale’ uitkomst, en het daarbij behorende zelfverwijt, want ben jij, stomkop, niet zélf degene die de campingplattegrond niet diepgravend genoeg hebt geanalyseerd, of niet genoeg geluisterd hebt naar wat je werd ingefluisterd door stemmetjes, innerlijke gidsen en spirituele totemdieren?
Er is geen Ware. Al willen datingapps het tegendeel bewijzen. Zelfs voor de cruciale levenszaken – huizen (Funda), partners (Tinder) en wijn (Vivino) – zijn er filters waar je de schuifjes zo secuur kunt instellen dat alleen jouw op het lijf geschreven optie door de mazen komt geglipt, als een godsgeschenk. De politiek versplintert omdat iedereen die Ene partij zoekt die exact zegt wat hij denkt. Ik kon er geen cijfers van vinden, maar ik heb de indruk dat alles ons steeds meer in de hoek duwt van de rationele maximizer: de overvloed aan rankings, de filters en data, de perfectere levens op andermans Instagram.
De theorie van maximizers en satisficers heeft zijn oorsprong al in de jaren veertig, maar is deze eeuw uitvoeriger bestudeerd door de Amerikaanse psycholoog Barry Schwartz. In The Paradox of Choice (2004) stelt hij dat meer keuzeopties juist tot slechtere keuzes leiden. Maximaliseerders kiezen misschien ‘beter’, maar zijn minder gelukkig met die keuze. Uit een onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat ze een startsalaris hebben dat 20 procent hoger ligt, terwijl ze toch minder gelukkig zijn dan de satisficers.
Slimmer kiezen
De remedie lijkt dan voor de hand te liggen: combineer de strategieën. We moeten niet méér kiezen maar slimmer kiezen. Tegenover de dominantie van de rationele maximizer, moeten we vooral ruimte geven aan de intuïtieve satisficer-strategie.
Toen ik met mijn zoon weer buiten over de Einsteinweg liep, vertelde hij dat archeologie hem geweldig leek. „Ik zou morgen al willen beginnen!” Hierdoor herinnerde ik mij een andere uitspraak van Einstein: ‘De mens kan wel doen wat hij wil, maar hij kan niet willen wat hij wil.’ Je kunt niet beslúíten iets of iemand aantrekkelijk te vinden. Voorkeuren, nieuwsgierigheid en passie ontstaan altíjd achter de gesloten deur van het bewustzijn.
Pas later zouden we het hebben over afwegingen als arbeidsmarktperspectief, voertaal, reistijden. Ach, hij heeft nog tijd genoeg. Maar dit lijkt me de juiste strategie: de intuïtieve satisficer kiest, daarna slijpt de rationele geest de keuze fijn tot een ‘educated guess’. Zo voorkom je de verlammende illusie dat er één perfecte optie is.
Niet ‘amor fati’ als levensmotto, maar iets anders, dat me buiten het blauwe kubusgebouw intuïtief inviel. Ik keek nog even op naar het raam waarachter ik mijn eerste stukken schreef. Achteraf lijkt het allemaal logisch, maar toen waren het gewoon keuzes, die aantrekkelijk voelden op het moment zelf. Welke afslagen je ook volgt, de route ontstaat pas als je ze neemt. C’est la vie.
Hij loopt 1 op 12. Hij is niet elektrisch. Maar een beetje hybride. En een suv. Een naar de maatstaven van 2025 problematisch langzame, ook dat nog. En de door zijn CO2-uitstoot van 183 gram per kilometer opgedreven bpm maakt hem onbetaalbaar. Van de Subaru Forester verkoopt de importeur voor 76 mille alleen de duurste versie. In België is hij 30 mille goedkoper. Een doodnormale middenklasser.
Dus hij is een no-go en toch niet. Ja, hij staat met de rug naar de energietransitie. Maar achter dat logge voorkomen is hij een harde, uit hoogmoed genegeerde les voor een door tech verblinde industrie. Subaru adresseert nog systematisch praktische basisvragen die de meeste fabrikanten laten liggen. Wat moet hij kunnen? Wat hem in Zwitserland populair maakt. Ruim en sterk zijn, een paard trekken en een stuk onverhard rijden naar de berghut. Wat doen we met de wielen? Niet overdrijven. Maximaal 19 inch en banden met hoge wangen voor beter veercomfort en minder velgschade dan de BMW-millennial riskeert met zijn oversized aluminiumpannekoeken. Hoe dienen we de klanten? Met gemak.
Zoom in voor alle details van de Subaru ForesterKlik op de punten voor uitleg over de details.
Subaru hield de Forester met 1 meter 83 prettig smal, zegen in steden en parkeergarages. Oudere Subaru-rijders zullen het enorme glasoppervlak waarderen. Ze kijken bij het inhalen nog ouderwets over hun schouder in de ooit gewettigde verwachting achteropkomend verkeer door een echt raam te zien naderen. De ruiten zijn van voor tot achter groot, zodat je niets ontgaat van wat je in 99 procent van zijn soortgenoten zonder 360-gradencamera’s en dodehoeksensoren over het hoofd ziet door beroerd design met miserabel uitzicht. Zijn vijfsterrenscore in de Euro NCAP is een overbodig privilege. De Forester is zo traag dat de kans op een ongeval minimaal is. Hij ziet er met die boksersneus trouwens uit alsof dat al heeft plaatsgevonden. Esthetica was bijzaak. Functionaliteit ging voor de vorm en de plompverloren zichtbaarheid van dat principe maakt hem juist aantrekkelijk. Eat that, designers.
Laat je bij optrekken niet weerhouden door de kreunende tweeliter-boxermotor aan de teugels van die comateuze automaat. Je haalt er de snelweg mee en daar is hij stil. Op onverharde ondergrond vast minder, maar daar heeft hij echte terreinkwaliteiten met permanente vierwielaandrijving. Hij is op intensief en grof gebruik gebouwd, terwijl hij heerlijk zit en van alle elektrisch verstelbare gemakken is voorzien. En dan die ruimte, meesterlijk.
Vermogen steeg niet, maar daalde
Bijna alle veranderingen ten opzichte van de vorige Forester zijn objectieve, door Subaru met harde cijfers gestaafde verbeteringen, waarover de altijd amusante persberichten van het merk uitputtend informeren: 39 procent minder ruis, 10 procent stijver chassis. De kofferruimte, hoera, is nu voorzien van haken en bevestigingspunten. De prestaties bleven bijzaak. Dit moet een van de weinige auto’s zijn waarvan het vermogen bij de modelwisseling niet steeg maar daalde – van 150 naar 136 pk, enigszins gecompenseerd door 14 elektrische pk’s. Hoe zelden rijd ik nog auto’s met een acceleratie van 0 tot 100 in ruim twaalf seconden? Belangrijker vindt Subaru dat het trekgewicht van 1.870 kilo ongemoeid bleef. Onderweg wíl je ook helemaal niet hard. Je kijkt om je heen en ondergaat na al die claustrofobisch dichtgemetselde crossovers van de lemmingenconcerns de zegeningen van het licht. Wat een heerlijk transparante auto. Je voelt je de koetsier op de bok in een negentiende-eeuwse roman met happy end, een vertelling van Dickens waarin het ongerepte platteland de stadsmens lokt met jacht- en drinkgelagen. Dat geluk krijg je er gratis bij.
Het lijkt op design,
maar daar doet Subaru niet aan, dus het zal wel een functie hebben.Moderner kan het bij
dit merk niet worden; lichtbalk voor
de dagrijverlichting.Kijk nou, haakjes om dingen aan op te hangen, superhandig weer.Het multimediascherm lijkt inbouw achteraf, maar het is veel beter dan het oogt.
Foto’s Merlijn Doomernik
Op één wedstrijdonderdeel is de Forester zeer bij de tijd: Veiligheidssystemen in het Kijk Naar De Weg-genre. En maar knipperen. Ze zijn gelukkig eenvoudig uit te schakelen via het gewiekst ontworpen touchscreen. Dat ziet eruit alsof iemand in 2000 2025 heeft willen nadoen, maar het multimediasysteem is geniaal in zijn eenvoud. De airco bedien je weliswaar via het scherm, maar met een icoon waarop Aan/Uit staat en bij Aan een groen lampje brandt, net als vroeger. Je weet niet half hoe gelukkig zoiets maakt.
De fiscale handicap van deze koene ridder is ondraaglijk. Zijn bpm-probleem moet worden opgelost. Subaru-rijders verdienen als cultureel erfgoed een eenmalige aankoopkorting die gezien hun beperkte aantallen de staatskas niet zal ruïneren. Doe het maar, overheid. Het duurzaamheidscertificaat zijn de bestuurders zelf. Die rijden hun laatste Forester tot hun dood over een jaar of dertig. Begraaf ze desnoods in hun auto’s, nazaten. Is zelfs het hergebruik geborgd.