Het was een bijzonder gezelschap dat zich vanaf eind 1945 in een kasteel bij Neurenberg verzamelde om verslag te doen van het internationale tribunaal tegen de kopstukken van het nationaal-socialisme. ‘De crème de la crème van het toenmalige journalistieke en literaire wereldje’, schrijft Uwe Neumahr, en hij somt op: Walter Cronkite, Walter Lippmann, Ilja Ehrenburg, Erika Mann, Martha Gellhorn, Erich Kästner – de lijst is lang en indrukwekkend. ‘Dit was vermoedelijk de eerste keer dat er zo veel vooraanstaande schrijvers uit de hele wereld onder één dak bijeen waren; de wereldgeschiedenis en de wereldliteratuur raakten elkaar in Stunde nul – zoals de periode in het Duitsland van direct na de val van het Derde Rijk wel wordt genoemd – op het kasteel van Faber-Castell.’
Het schrijverskasteel heet het boek van de Duitse romanist en germanist Uwe Neumahr. De titel verwijst naar het kasteelachtige landhuis van schrijfartikelenfabrikant Faber-Castell dat ten tijde van het Neurenbergtribunaal diende als perscentrum. Sommige aanwezigen moesten nog beroemd worden, zoals Willy Brandt, de latere bondskanselier, en Markus Wolf, het latere Stasi-kopstuk. Ook zij waren erbij als verslaggever. Markus Wolf zal niet hebben voorzien dat hij later, toen hij in 1993 in de Bondsrepubliek terecht stond wegens ‘landverraad en activiteiten voor een geheime dienst’ voor de voeten geworpen zou krijgen wat hij in Neurenberg schreef. Bijna veertig jaar later citeerde de officier van justitie uit Wolfs slotbeschouwing over het tribunaal: ‘Wie kan zich er na dit proces nog toe lenen anderen […] van hun vrijheid te beroven?’
‘Het rode huis’
Een echt kasteel was het niet, en het perscentrum bestond in werkelijkheid uit meer gebouwen. De Sovjet-correspondenten verbleven in ‘het rode huis’, en er was ook een aparte villa voor vrouwen en echtparen. Centrale ontmoetingsplek was de bar bij de grote eetzaal in het kasteel. Aan het begin van het tribunaal waren er 300 correspondenten, die grotendeels waren ondergebracht in slaapzalen. Het was een ‘sociaal experiment’, schrijft Uwe Neumahr. ‘Met whisky, wodka of cognac werden taalbarrières overbrugd en ontstond verbroedering tussen de volken’. Al werden er op het schaakbord ook ‘Oost-Westduels’ uitgevochten. De Koude Oorlog begon immers vrijwel meteen na afloop van de Tweede Wereldoorlog.
Het schrijverskasteel is een collectieve biografie: in ieder hoofdstuk portretteert de auteur één of twee literaire of journalistieke kopstukken. De gang van zaken tijdens het tribunaal zelf komt slechts zijdelings aan de orde. Uwe Neumahr is vooral geïnteresseerd in de wijze waarop daarover werd bericht. Anders dan je zou verwachten bij een rechtszaak tegen 24 nazi’s die massaslachtingen op hun geweten hadden, waren de zittingen van het tribunaal vaak saai. Dat kwam onder meer doordat rechter Geoffrey Lawrence ‘met het oog op de juridische nauwkeurigheid [had] bepaald dat al het ingediende bewijsmateriaal moest worden voorgelezen. De aanwezigen moesten daarom urenlang ambtelijke stukken over zich heen laten komen’. Het deed de Amerikaanse journaliste Janet Flanner verzuchten: ‘In het algemeen kun je zeggen dat onze aanklagers erin geslaagd zijn de meest dramatische en meest grootschalige geplande oorlog uit de geschiedenis voor te stellen als een saai en onsamenhangend gebeuren.’
Natuurlijk kwamen de verschrikkingen in de vernietigingskampen ook aan de orde – er werden onder meer filmbeelden getoond – maar verslaggevers vonden het moeilijk daarover te schrijven. De Duitse schrijver Erich Kästner maakte daarom zijn eigen sprakeloosheid tot onderwerp. ‘Telkens wanneer mijn gedachten in de buurt komen van die filmbeelden, slaan ze op de vlucht. Wat er in de kampen gebeurde is zo verschrikkelijk dat je er niet over mag zwijgen en niet over kunt spreken.’
Veel correspondenten voegden in hun verslagen reportage-elementen toe over Neurenberg, de stad waar de nazi’s hun Rijkspartijdagen hielden en die tijdens de oorlog was teruggebombardeerd naar de middeleeuwen. Overlevenden zochten tussen de puinhopen naar eten, overal hing ‘de geur van rotting en desinfecteermiddelen want er lagen nog duizenden doden onder het puin’. Seaghan Maynes, correspondent voor Reuters, vertelde hoe hij een keer zijn Duitse secretaresse met de auto naar huis bracht. ‘Hier is het’, antwoordde ze bij een gat in de grond, waar ook haar moeder en twee andere jonge mensen bleken te wonen.
‘Potloodkasteel’
Uwe Neumahr schets een levendig beeld van de sfeer in het ‘potloodkasteel’. Zijn hoofdrolspelers zijn stuk voor stuk kleurrijke figuren. De portretten die hij van hen maakte zijn daarom een plezier om te lezen, ook voor wie niet per se geïnteresseerd is in persgeschiedenis. Bij het schrijven van hun mini-biografieën besteedt hij ook ruim aandacht aan hun levens voor en na Neurenberg. Over Martha Gellhorn vertelt hij bijvoorbeeld dat zij zich op D-Day liet inschepen op een hospitaalschip om eerder verslag te kunnen doen dan haar echtgenoot Ernest Hemingway, die ook oorlogsverslaggever was.
Er waren nogal wat vrouwelijke schrijvers in Neurenberg, en natuurlijk ontstonden er bij zo’n sociaal experiment ook amoureuze relaties. De Franse schrijfster van Russische komaf, Elsa Triolet, die als eerste vrouw de prestigieuze Prix Goncourt won, gaf een reportage uit Neurenberg als titel ‘La valse des juges’ – de wals van de rechters. Ze vond het maar niks dat rechters die zich overdag moesten buigen over zulke gruwelijke gebeurtenissen ’s avonds plezier maakten op de dansvloer van het Grand Hotel, waar ook de pers kwam. Het weerhield Rebecca West, grand old lady van Britse journalistiek, er niet van een (buitenechtelijke) affaire te beginnen met rechter Francis Biddle. In een essay schreef ze dat er in Neurenberg ‘heel wat stelletjes rondliepen die precies hetzelfde hoopten als de verdachten, namelijk dat het proces nooit zou ophouden. Toen het vonnis was voorgelezen, moesten ze spijtig genoeg vaststellen dat ook hun affaires ten dode opgeschreven waren.’ Tot haar spijt ging ook haar rechter terug naar zijn wettige echtgenote.
Lees ook
Ben Ferencz.