Daar zat hij dan. Onder een dikke laag stof, onder het spinrag, als een oud standbeeld. Ooit was hij naar de zolder gevlucht, na een knetterende ruzie, en was zij de straat op gerend. Daarna was ze in haar eentje weer naar huis gegaan. En toen was ze hem eigenlijk een beetje vergeten, dat hij daar op zolder zat, ook al dacht ze voortdurend aan hem.
Het is verwarrend en ontroerend, het korte verhaal ‘Vergeten’ uit de verhalenbundel Wachten op de angst van de Turkse schrijver Oguz Atay (1934-1977). De hoofdpersoon, een vrouw wier identiteit verder niet bekend is, treft op zolder haar voormalige geliefde aan, die daar al jaren zit, met een pistool in de hand en een gat in het hoofd waar kakkerlakken uit kruipen. Het lijkt vooral een absurdistisch verhaal, beeldend en geschreven vanuit wisselende perspectieven, schakelend tussen heden en verleden, maar er schuilt wel degelijk een emotionele lading onder. Dat blijkt wanneer de hoofdpersoon stelt: ‘Ik wist niet dat hij zo dicht bij me in de buurt was, maar ik had tegen hem gezegd dat ik alleen kon leven als hij er was. Je kunt zijn zoals je wilt, dat maakt me niet uit, te weten dat je er bent is voor mij genoeg, dat is wat ik tegen hem gezegd had.’
Het zijn zinnen die je op verschillende manieren kunt lezen. De zelfmoord van de ex-geliefde kan worden opgevat als een wanhopige daad omdat de liefde niet meer werkte. Of juist beschouwd worden als de mooiste liefdesdaad ooit: voor altijd dichtbij blijven, op een manier die niet meer voor onmin en ruzie zorgt.
Tegelijkertijd is ook dit idee weer ongrijpbaar: want hoe kan het dat je simpelweg vergeet dat je geliefde daar zit, alleen op zolder, tussen de spinnenwebben? Het is een raadselachtig verhaal en dat geldt ook voor de andere zeven verhalen die nu – de bundel kwam in Turkije uit in 1975 – door Hanneke van der Heijden met zwier in het Nederlands zijn vertaald.
Net als in het eerste verhaal, dat gaat over een zwerver die door Istanbul struint in een witte damesjas en als etalagepop in een winkel terechtkomt, en het titelverhaal ‘Wachten op de angst’, waarin een man een (vermoedelijke) dreigbrief van een sekte ontvangt in een onbekende taal en daardoor in een existentiële crisis belandt, worden de hoofdpersonages gekweld door angst en zelftwijfel. Het zijn verloren zielen, op zoek naar houvast, in een samenleving waar het onderlinge verband zoek is geraakt. Of, zoals de hoofdpersoon in het titelverhaal stelt: ‘Ik begon kwaad te worden op mijn land en op de mensen die er woonden: niemand las ook fatsoenlijk. Ze kregen het niet eens voor elkaar om fatsoenlijk te voelen. Daardoor kon je ook niet vertrouwen op de cultuur van de mensen die het over dingen hadden die ze voelden.’
Politieke lading
Deze vervreemding heeft ook een politieke lading, stelt vertaalster Van der Heijden in het nawoord. Atay, die in Turkije wordt beschouwd als een van de grondleggers van de postmoderne fictie en als een inspiratiebron voor onder anderen Orhan Pamuk, richtte zich in zijn debuutroman Tutunamayanlar (1972) – in 2011 in het Nederlands verschenen onder de titel Het leven in stukken – ook al op de ‘griplozen’: mensen die geen houvast vinden in de samenleving. Een situatie die, aldus van der Heijden, te maken had met de periode waarin Atay opgroeide.
In de tijd dat de schrijver zijn werk publiceerde, bestond de republiek van Turkije al zo’n 45 jaar. De wijze waarop Atatürk een einde had gemaakt aan de Osmaanse erfenis en zijn hervormingsprogramma erdoor drukte – met een nieuwe bestuursvorm, herziening van de positie van de islam, zuivering van het Turks en zelfs kledingvoorschriften – greep diep in op het maatschappelijk bestel en de burgers. Het was een radicale omkering die leidde tot een conflict tussen twee waardenstelsels.
‘Het zorgde voor een gevoel van minderwaardigheid, van steeds tekortschieten ten opzichte van het Westen, dat ten voorbeeld was gesteld. Het leidde tot vragen over authenticiteit’, aldus Van der Heijden. En niet alleen dat, het kemalisme, waarbij werd gestreefd naar een natiestaat met één taal, één religie en één volk, zorgde niet alleen voor uitsluiting van bepaalde groepen, maar ook voor een existentiële angst voor alles wat anders was.
Manische fase
Het is wellicht deze wezenlijke angst die voelbaar is in het werk van Atay. Want in feite lijken al zijn personages – hijzelf incluis, zoals blijkt uit het autobiografische verhaal ‘Brief aan mijn vader’ – griploos. Of het nu gaat om de hartstochtelijk verliefde man in het verhaal ‘Geen ja maar ook geen nee’, die maar blijft hopen op een positief jawoord van de vrouw van wie hij houdt, of de professionele verhalenverkoper die woont in een hut naast het spoor waar hij mensen aanklampt.
Stuk voor stuk zijn het excentriekelingen, tobbend, wankelend, worstelend en soms zelfs compleet doorgedraaid. Wie bijvoorbeeld het titelverhaal leest, krijgt het gevoel dat de auteur tijdens het schrijven zelf in een manische fase is beland. Zo eclectisch, zo fel, zo ‘meta’ en onsamenhangend – in een aantal alinea’s worden burgerlijke rechten, de werkingen van het geheugen, de waterpokken, de erfelijkheidsleer van Mendel en de verschillende soorten onderwijs in Turkije besproken – is zijn proza dat je gaat denken dat niet alleen het hoofdpersonage de weg is kwijtgeraakt.
Tegelijkertijd is het bewonderenswaardig hoe soepel Atay al die gedachten en ervaringen in een lange gedachtestroom op papier heeft weten te zetten. Een manische stream of consciousness: alsof Atay de lezer via een wervelwind meesleurt om zo de gehele menselijke ervaring in één enkel verhaal te vatten. En dat dan nog eens vermengd met een absurdisme dat doet denken aan het werk van Kafka en Camus. Het leidt tot een hallucinante leeservaring en stemt tegelijkertijd enigszins droevig: Atay, die op zijn 43ste stierf aan een hersentumor, heeft nooit geweten dat Turkije hem later als groots schrijver in de armen zou sluiten.