In de supermarkt wordt zijn lichaam ‘overgenomen’ en verdwijnen nootjes in zijn zakken

Ezra (41) stal niet vanwege geldtekort, zegt hij. Zijn acties hebben te maken met zijn achtervolgers. „„Ze houden mij in de gaten met een satelliet.”

De Zitting

Op 26 september nam Ezra A. (41) zonder te betalen zes zakken nootjes mee uit de Vomar. Hij stopte ze in zijn broekzakken, onder zijn jas, en overal waar nog een plekje vrij was. Het was niet de eerste keer dat hij zoiets deed. Een jaar eerder nam hij uit de Albert Heijn bijvoorbeeld al een pak zalmfilet, kipblokjes en avocado mee. En op diezelfde dag stopte hij een deel van zijn boodschappen in de Dirk van den Broek niet zijn kar, maar heimelijk in zijn tas.

Tijdens de zittingsdag van de politierechter in Haarlem zijn er meer verdachten die terecht staan voor diefstal uit supermarkten. Waarom deden ze dat? Honger, maar geen geld voor eten, zeggen sommigen. En Ezra A.? Die leeft van de bijstand, zo’n negenhonderd euro per maand, kwam hij soms ook geld tekort? Als de voorzitter van de rechtbank dat aan hem vraagt, schudt hij zijn hoofd. Dat is het niet.

Voor de diefstallen uit 2022 en 2021 had Ezra A. eigenlijk al een taakstraf moeten uitvoeren. De officier van justitie (OvJ), die het onderzoek leidde, had de zaken ‘afgedaan’ – bij sommige lichte vergrijpen kan de OvJ zelf uitspraak doen. Maar A. was niet te bereiken en meldde zich niet voor die taakstraf, zegt de voorzitter in de rechtbank in Haarlem, en daarom zit hij nu toch hier. A. zegt dat hij zich wél heeft gemeld, maar dat hij niet op „de lijst” stond.

Ezra A. werd aangehouden toen hij op 26 september wegfietste bij de Dirk van den Broek. Een oplettende werknemer had hem zien stelen, en zag buiten politie rijden, die hij inseinde. „Ben ik toch weer de fout in gegaan”, zei hij na zijn aanhouding tegen de politie. De andere diefstallen zijn gefilmd.

Waarom gaat hij nu zo vaak de fout in, wil de voorzitter weten. Ze heeft hem wel eens eerder voor zich gehad in de rechtbank, herinnert ze zich, voor een vergelijkbaar vergrijp.

„Ik was niet van plan om te stelen”, zegt A. Hij draagt een donkere capuchontrui, en zijn zwarte haar – boven kort en onder lang – is een beetje nat.

A. heeft tot dan toe weinig woorden gebruikt, maar begint nu uitgebreid te verklaren.

„Soms als ik de winkel inloop word ik helemaal gek”, zegt hij. „Ze hangen 24 uur per dag boven mijn hoofd. Ze doen er alles aan om mij de fout in te gaan. Ze houden mij in de gaten met de satelliet. Er zitten zenders in mijn schoenen”, verklaart Ezra A. Even later: „De zoon van de wijkagent houdt mij in de gaten.” En: „Ze breken in mijn kamer in zonder sporen achter te laten.”

Wat heeft dat met het stelen in de supermarkten te maken, vraagt de voorzitter. „Dat vraag ik me ook af”, zegt hij.

Tegen de reclassering heeft A. ook gezegd dat hij zelf geen controle heeft, en dat zijn lichaam wordt overgenomen. De reclassering zegt dat hij baat zou hebben bij behandeling door een psychiater. Die mensen begrijpen hem verkeerd, zegt A.

„Ik zit hier toch gewoon, ik ben nuchter, zit niet in een psychose of zo.”

De voorzitter van de rechtbank zegt dat ze dat niet kan zien.

„Tuurlijk kun je dat wel zien.”

A. praat door over mensen die hem in de gaten zouden houden.

De voorzitter doet uitspraak. Ze legt hem een taakstraf van veertig uur op, en één dag in de gevangenis -– omdat alleen een taakstraf bij dit vergrijp verboden is. Hij krijgt ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week, die ook gekoppeld wordt aan de voorwaarden van de reclassering. Daar moet hij contact mee houden. En als de reclassering zegt dat hij een behandeling nodig heeft, moet hij meewerken.

„Misschien helpt de gedachte aan die voorwaardelijke straf u om de volgende keer dat u op het punt staat iets mee te nemen zonder te betalen, misschien kunt u zich er dan tegen verzetten”, zegt ze. En: „Ik hoop dat ik u niet meer zie.”

„Als ze mij met rust laten ziet u mij niet meer”, zegt Ezra A.

„Daar gaat de reclassering u mee helpen.”

Aanwezigen maken zich klaar om te vertrekken, maar A. praat door. De voorzitter onderbreekt hem. „U moet weg.”