N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Roxane van Iperen In haar nieuwe roman kiest Van Iperen voor de onderdompeling: we beleven de traumatiserende jeugd van een twaalfjarig meisje dat thuis mishandeld wordt mee. Dat is indringend, maar ook loodzwaar.
Dit is hoe de verhoudingen liggen: ‘Toen haar vader een tijdje geleden aan het einde van een lange nacht huilend in haar schoot lag en zei dat het hem speet, had ze hem gevraagd of hij kon beloven het nu echt nooit meer te doen.’ En ‘het’, dat is drinken, waar hij woedend en gewelddadig van wordt, hij gaat slaan, en manipuleren. ‘Ja, zei hij, dat kan ik. Als jij kunt beloven me nooit meer een reden te geven om het te doen.’
In Dat beloof ik, de tweede roman van schrijver en opiniemaker Roxane van Iperen (1976), is de twaalfjarige hoofdpersoon degene die troost moet brengen én degene die de schuld in de schoenen geschoven wordt. Haar vader is beunhaas in wisselende handeltjes, haar moeder zelf labiel en niet bestand tegen zijn geweld en er is ook nog een zwakbegaafd broertje. Het gezin wortelde nergens, telkens weer op de vlucht voor nieuwe vijanden of bemoeizuchtige instanties. Haar ouders zitten vol wantrouwen, vermoeden dat hun onrecht wordt aangedaan, en vol leedvermaak als het noodlot anderen treft, alsof het een verdienste is dat zij zelf gespaard bleven.
Dissociëren heeft M. zich aangeleerd om zich af te kunnen sluiten, en fantaseren is haar aard, dus haar verdedigingsmechanisme is een terugtrekking in het gangenstelsel in haar hoofd, ‘met ontelbare vertakkingen die uitkwamen op een mengeling van de vele plekken waar ze had gewoond, de scholen waarop ze had gezeten, de interieurs van logeeradressen, hotels en opvanghuizen’. Altijd op haar hoede voor vijandigheid en angst, zodat ze zich voorstelt ‘dat het steeds hardere bonzen van haar hart eigenlijk helikopterbladen waren die haar ieder moment aan haar kruin uit de auto zouden tillen, dwars door het dak, naar een plek hoog boven de snelweg’.
Ze vinkt alle hokjes aan voor een klassiek misbruikslachtoffer, deze M., maar Van Iperen weet met sterke details een eigenzinnig personage te scheppen – na het non-fictieboek ’t Hooge Nest (2019) bood dit verhaal de auteur gelegenheid om flink uit te pakken met haar verbeelding. ‘Doorleefde verbeelding’ noemde Van Iperen het onlangs in een persoonlijk interview in Volkskrant Magazine. In de roman overtuigen de details vooral doordat ze tegelijk de kracht en machteloosheid van M. in zich dragen, haar strijdbaarheid tonen én haar deerniswekkend maken. Als M. de fleurig geklede kinderen op een nieuwe school observeert, ziet ze voor zich ‘hoe een zeismachine met roterende bladen op de knoppen inhakte’. Even later druipt de pis uit haar blonde krullen.
Hondenmand
In de roman, die een jaar uit M.’s leven beslaat, verandert het decor elk seizoen. Eerst zit ze op een school vol rijkeluiskinderen, dan een poosje in een huisje op een vakantiepark, daarna nog in een kunstenaarskolonie en op een paardenfokkerij – dieren zijn, al vanaf de proloog waar M. tot rust komt in een hondenmand, wél te vertrouwen. Verandering brengen die decorwisselingen maar nauwelijks: van een ontwikkeling is weinig sprake, de ellende duurt voort. Dat is passend bij de traumatiserende toestand waar M. in zit, maar zorgt er ook voor dat Dat beloof ik leest als de weerslag van een trauma – en daarin vast blijft zitten. Dat dwingt empathisch lezen af: dit trauma moet serieus genomen worden. En dat is indringend, maar ook loodzwaar.
Lees ook dit interview met Roxane van Iperen
Een trauma in literatuur is doorgaans een overwonnen trauma: van een afstand kijkt de volwassene terug, onderzoekend, voorzichtig duidend, om er betekenis aan te geven. Vertellen helpt, heelt de psychische wond. Zo zat de kracht van Het smelt (2016) van Lize Spit in de gevolgen van het trauma op volwassen leeftijd, of wat er later tegenover kwam te staan in Een klein leven (2015) van Hanya Yanagihara. In Philip Huffs roman Wat je van bloed weet (2022) bood de vertelinstantie soelaas – een je-verteller liet, invoelend maar ook beschouwend, zijn verleden de revue passeren. Aan de andere kant heb je Marieke Lucas Rijneveld, die de lezer in De avond is ongemak (2018) recht het trauma in katapulteerde, zonder zicht op verlossing, zonder overwinning.
Wie betekenis wil geven aan Van Iperens huiselijk-geweldstrauma, aan dit vermengde dader- en slachtofferschap, is aangewezen op haar andere boeken. Hier koos ze voor een (rijneveldiaanse) onderdompeling: we beleven de gebeurtenissen mee met het twaalfjarige meisje. Zo lijkt het althans, maar dat perspectief (een onpersoonlijke derde-persoonsverteller, in de verleden tijd) is precair en overtuigt in de roman niet voortdurend. Hoe groot de dissociatieve verbeelding van M. ook is, soms lopen ervaring en reflectie wel heel snel door elkaar. In reactie op de fleurig-rijke kinderen laat Van Iperen een bondgenootje van M. zeggen: ‘Welkom in de hel die Oilily heet’, wat al te ironisch-wijs lijkt voor twaalfjarigen. Intussen is M. nog een kind dat tekenfilms voor waar houdt: ze voelt dat ze zoveel spanning in zich heeft dat ze ‘vroeger op het stopcontact aangesloten’ moet zijn geweest.
Enerzijds worden we geacht mee te leven met de kwetsbaarheid die spreekt uit M.’s kinderlijkheid; op andere momenten doet zij daarentegen uitspraken of waarnemingen waar de distantie van een volwassene in doorklinkt. Zou een kind spreken van ‘een kern van lelijkheid die door de opsmuk bleef schemeren’, zou zij associëren dat ‘gesprekken aan tafel klonken als een kaartspel: om de beurt gooide iemand er wat op’? Dat perspectief zwabbert, waardoor je je lezend gaat afvragen wat deze volwassen indringer in de vertelling te zoeken heeft. Wie maakte deze vertelkeuzes, bijvoorbeeld om (alleen) de hoofdpersoon met dat raadselachtige initiaal aan te duiden?
Compromisloos
Die kaartspelmetafoor was mooi gevonden, dat wel – Van Iperen schrijft ook vaak raak. Net als wanneer M. haar heil zoekt in heftige pijnstillers en ‘de muren van haar schedel openklapten en ze onder de sterrenhemel lag waaruit eindeloze rijen vlokken op haar werden neergebezemd als in de muntenschuiver op de kermis’. En heftig, maar krachtig en ook passend genoeg is een schreeuw die bestaat uit ‘kraaien in het net in haar buik’ die ‘zich nu via haar mond krassend een weg naar buiten’ vechten. Maar die toepasselijke dissociatiedrift lijkt vaak over te lopen in een drang om onderscheidend en bijzonder te schrijven. Dat leidt tot nodeloos ingewikkeld vertelde scènes, kitscherig gevoel (‘ze voelde hoe een inktzwarte schuld als een boon achter haar navel werd geplant’) en al te merkwaardige beelden (strijdbaar zal M. ‘opveren uit de modder als een grijnzende tuimelaar’).
Lees ook deze recensie van een vorig boek van Roxane van Iperenb
Dat stilistisch uit de bocht vliegen kun je zien als een teken van de woestheid van Dat beloof ik. De woestheid van een verteller – of misschien moeten we gewoon zeggen: een schrijver? – die haar getraumatiseerde hoofdpersoon met volle kracht en compromisloos op het papier wilde smijten. En die je ziet worstelen om haar in toom te krijgen.
Er zit een duistere kracht, een overspoelende hopeloosheid en woede in deze roman, en die is tegelijk de kracht en de zwakte ervan. Aan de ernst, urgentie of authenticiteit van het beschreven trauma kun je daardoor als lezer niet twijfelen, maar wel aan de zin of betekenis ervan, aan de manier waarop dat in een roman gegoten is.