De titel van het nieuwe boek van Paolo Cognetti, Beneden in het dal, lijkt een statement: de succesvolle schrijver van onder andere De acht bergen en Het geluk van de wolf wil niet gelabeld worden als schrijver van romans die zich afspelen in de bergen. Beneden in het dal begint dan ook veelbelovend met het verhaal over een klein wit teefje dat op sleeptouw wordt genomen door een grote grijze reu die moordend – op honden – door de vallei trekt. Door de bewoners wordt de vraag gesteld of het niet een wolf is of een ‘mengvorm’ van hond en wolf. De jagers verzamelen zich in de nacht, al weten ze dat de wolf beschermd is. Het is Cognetti op zijn best; je ziet het teefje, je hoort de graafmachine en voelt de dreiging van de onbekende hond.
Het verhaal over de vechtende honden is een verhaal op zichzelf. De eigenlijke plot ligt bij de twee broers Alfredo (35) en Luigi (37) en diens vrouw Elisabetta. De vader van de broers is overleden en zijn huis op 1800 meter hoogte in Fontana Fredda is vrijgekomen. Naast het huis plantte de vader bij de geboorte van de oudste broer, Luigi, een lariks en bij de geboorte van Alfredo een spar. De lariks is sterk, rank en reikt fier naar het licht, de spar daarentegen behoudt zijn donkere naalden, wordt overschaduwd door de lariks en haalt het niet naar de hemel. De uitersten licht en donker van de geboortebomen staan niet alleen symbool voor de karakters van de broers, maar ook voor de vallei waar het verhaal zich afspeelt die half in de zon en half in de schaduw ligt.
Cognetti koos voor een van de valleien die hij kende uit zijn jeugd. ‘De Valsesia’ is daarvan de donkerste, het regent er voortdurend en er wordt veel gedronken (‘Er waren meer cafés dan mensen, om vier uur ’s middags al met hun ellebogen op de toog’). Hogerop in de vallei, op weg naar Fontana Fredda, zie je de sneeuw op de helling van de Monte Rosa waarvan het schelle licht pijn doet aan je ogen.
Luigi is een brave politieagent bij Bosbeheer (‘Dode honden ophalen en verkeerscontrole’) en wil met Elisabetta in het ouderlijk huis gaan wonen en daarvoor moet zijn broer Alfredo worden uitgekocht. Ze hebben elkaar zeven jaar geleden voor het laatst gezien. Alfredo is de wilde van de twee – hij ontvluchtte het dal en zocht zijn heil in Canada. Hoe de broers zich verhouden tot elkaar en hun verleden, wordt op een inventieve manier uitgewerkt: na twee hoofdstukken óver de broers, krijgt Alfredo het woord en gaat de roman over in de ik-vorm. Hetzelfde geldt voor Luigi die in weer een volgend hoofdstuk in de ik-vorm zijn kant van het verhaal mag vertellen. Ze tonen hun gevoel en vertellen over het huis van hun vader.
Daar tussenin is het de beurt aan de Milanese Elisabetta, die als tiener met haar ouders de zomers in de Valsesia doorbracht, verliefd werd op Luigi en hem volgde. Het is jammergenoeg niet, zoals de hoofdstukken over de broers, vanuit de eerste persoon geschreven, maar Cognetti schrijft óver haar.
Prees ik Het geluk van de wolf nog zo omdat Cognetti met Babette en Silvia zo duidelijk de nuchtere stem van de vrouw liet horen, nu staat het wat Elisabetta betreft vol oubollige zinnen als ‘Elisabetta is een vrouw die al van kinds af aan net zo lief in het gezelschap verkeert van schrijvers en schrijfsters als in dat van mensen van vlees en bloed: ze praat met ze en zij praten terug’.
Jagers en dronken mannen
Juist omdat beide broers wél het achterste van hun tong laten zien, verwacht je in het hoofdstuk over Elisabetta veel meer inlevingsvermogen. Hoe denkt zij werkelijk over de jagers en de mannen die dagen achter elkaar dronken zijn? Volgens Cognetti heeft Elisabetta ‘nooit tijd verdaan met spijt hebben’ want ‘de rivier stroomt maar één kant op’. En dat een romanpersonage zichzelf in de spiegel bekijkt en vindt dat ze er ‘enigszins onverzorgd uitziet’, lijkt eerder de blik van een man dan de gedachte van een vrouw. Waar is de stem van de vrouw gebleven?
Het laatste hoofdstuk bestaat uit een gedicht, een pamflet in strofes van vier regels tegen de vercommercialisering van de berg ten koste van de natuur. Er komt een piste en een skilift die tien hectare bos beslaan à raison van vijfduizend bomen. De bomen vormen een leger op het slagveld Fontana Fredda: ‘Ruige en woest de spar,/ meedogenloos de es:/ hij valt niet zijdelings aan,/ maar mikt recht op het hart. […] ‘De lariks schreeuwde het uit: / hemel en aarde beefden./ Takken met jonge uitlopers/ boorden zich in de grond.’ Cognetti toont hier zijn betrokkenheid bij het klimaat en de wil om de bergen te beschermen tegen de komst van nog meer skiliften.
Tot zover is Beneden in het dal een matige roman over de mensen in het dal en honden in de vallei met enigszins in elkaar geschoven verhalen met terugkerende thema’s die we kennen uit De acht bergen én Het geluk van de wolf. In het eerste boek zijn het twee vrienden die een huis bouwen op een stuk grond dat is nagelaten door de vader van één van hen. In Beneden in het dal zijn het twee broers die eerder ‘vechten’ om het huis van de vader. In Het geluk van de wolf kwam de terugkeer van de wolf al voorbij en werden de vrouwen uit de grote stad geïntroduceerd.
Bruce Springsteen
Maar dan gebeurt er toch nog iets onverwachts; in een nawoord legt Cognetti uit hoe de roman tot stand is gekomen waardoor je een nieuwe kijk op het verhaal krijgt. Als tiener luisterde hij talloze keren naar het album Nebraska van Bruce Springsteen. In een lang exposé recenseert hij dat album waardoor Beneden in het dal een soort eerbetoon aan de zanger lijkt. Je begrijpt de rauwheid van de omgeving, je begrijpt de houding van de broers. Niet alleen het eerste nummer ‘Nebraska’ is verwerkt in het boek – ook nummers als ‘My fathers house (I was dreaming)’ en ‘Nothing feels better than blood on blood Brother Frenkie’ vinden zijn weerslag. Bij Cognetti is het Alfredo die zijn broer om een knuffel vraagt.
Cognetti verwijst tevens naar de verhalen van schrijvers als Raymond Carver, Flannery O’Connor en Karen Blixen. Hij legt uit waarom hij het dal ‘waar het slechte weer vandaan komt’ uit zijn jeugd heeft gekozen voor ‘zijn Nebraska’. Ten slotte blijkt het gedicht over de ten strijde trekkende bomen gebaseerd op Cad Goddeu: het middeleeuwse gedicht De slag van de bomen, geschreven door de Keltische Taliesin. Cognetti herschrijft het ‘indachtig de bomen van zijn bossen’ en maakt er een beeldschoon en dreigend gedicht van.
Maar een roman die achteraf uitgelegd moet worden, al bevat hij nog zulke mooie momenten, staat niet in zijn kracht. Misschien had voor de lezer het nawoord als voorwoord meer betekenis gehad.