Bij Gewoon Sociaal aan tafel kunnen alle bezoekers over schimmel meepraten. Over in grijstinten-verkleurde muren, afbladderende verf en een niet-aflatende bedompte geur in huis. „Die geur slaat op je longen”, trapt Wilco Bakker, oprichter van Gewoon Sociaal, het gesprek af. „Als je gezond bent, slaat het al op je longen. Laat staan als je al lást hebt van je longen.”
In de huiskamer van stichting Gewoon Sociaal, aan het Heeswijkplein in de Haagse Moerwijk, staan eierkoeken en krentenbollen op tafel. De stichting begeleidt mensen met een ggz- of verslavingsachtergrond. Aan buurtgenoten die komen aanwaaien worden koude flesjes water verstrekt – buiten trekt de hitte van de dag de wijk in.
Nederland wordt steeds warmer, én natter. 2023 was zowel het warmste als het natste jaar sinds het begin van de metingen. Risico’s die met klimaatverandering gepaard gaan komen steeds beter in beeld. Waar huiseigenaren langs de grote rivieren moeten vrezen voor paalrot en optrekkend vocht, kampen naoorlogse wijken in verstedelijkte gebieden behalve met zomerse hitte-eilanden (het wordt tot wel 8 graden warmer in de stad dan daarbuiten) ook met hardnekkige schimmel. Dit soort risico’s treft vaak bewoners met een kleinere beurs, die geen geld hebben om te verduurzamen of isoleren.
Lees ook
Buitendijkers zijn geen ‘gekke’ outsiders, maar bewegen mee met de rivier
Klimaatverandering zorgt ook voor gezondheidseffecten, schreef de Wetenschappelijke Klimaatraad het afgelopen jaar, en kondigde aan dit te gaan onderzoeken. Wat zoal speelt: hittestress, gezondheidsproblemen door schimmels en bacteriën, infectieziekten en meer huidkanker. Volgens het RIVM verhoogt schimmelvorming de kans op gezondheidsproblemen, zoals astma, luchtwegklachten en luchtweginfecties. Datzelfde RIVM stelt dat nu zo’n 10 procent van de Nederlandse huizen vochtproblemen heeft (grotendeels huizen die vóór 1992 gebouwd zijn).
Bij Gewoon Sociaal weten ze er alles van. Wilco Bakker kent een woning van een buurtgenoot waar de muren „van boven tot onder” onder het zwart zaten. De naoorlogse huurwoningen in Moerwijk zijn veelal in verouderde staat. „Niet alleen dat het zwart is”, vallen de anderen hem bij. „Het is múf. Verschrikkelijk.”
Dat weet ook Priscilla Rijgersberg . Ze woont iets buiten Moerwijk en heeft al acht jaar last van schimmel, vertelt ze. Toen ze net drie weken in haar huis woonde, werd de eerste schimmel op de pas geverfde muren zichtbaar. Haar huis staat inmiddels genomineerd voor de sloop. Wanneer, dat weet ze niet. Onlangs zakte haar tienjarige kind door een traptree. Doorgerot. De trede is gerepareerd, maar het vocht in haar woning blijft.
Priscilla Rijgersberg voor de deur van Stichting Gewoon Sociaal. Foto Bart Maat
Regie over je leven
Even verderop, in huisartsencentrum Moerwijk, hoort huisarts Amanda de Glanville de zorgen van de wijkbewoners. Mensen met luchtwegklachten in schimmelwoningen komen bij háár vragen of zij een ander huis kunnen krijgen. Volgens De Glanville is het probleem breder: „Het is vooral stress wat ik hier zie. En stress veroorzaakt zóveel klachten.”
De oorzaken van die stress zijn niet eenvoudig te ontwarren. „Mensen hebben hier niet het gevoel dat ze regie hebben over hun leven.” In haar praktijk ziet ze een oververtegenwoordiging van mensen met psychische klachten, eenzaamheid of bewoners die met moeite zelfstandig kunnen wonen. Zij raken uit balans bij kleine tegenslagen. Ook hebben bewoners uit Moerwijk een bovengemiddelde kans op longkanker .
In haar spreekuur ziet ze dat bewoners de oorzaak van (long-)klachten vaak bij de schimmel in hun huis leggen. Zelf zegt De Glanville dat er „geen bijzondere ziektebeelden” bij schimmel zijn. „Behalve als je allergisch bent. Maar weet je, mensen krijgen hoofdpijn, buikpijn, maagpijn, dat kan allemaal ook door stress komen.”
Ze kan niet veel voor hen doen. „Mensen vragen: kan je me helpen? Kan ik een nieuw huis krijgen? Ik zeg dan: nee, ik heb geen huis. Ik kan wel contact leggen met mensen die kunnen helpen, zoals iemand van de GGD die checkt hoe de ventilatie is en of die verbeterd kan worden, of iemand van wijkhulpverlening. Daar houdt het wel op.”
De Glanville kent de bewoners goed. „Vanochtend kwam er nog een jongen binnen. Net tien dagen afgekickt. Hier weten zijn dealers hem te vinden, nu is hij weer verslaafd.” Als de avond valt, vertelt ze, kan het soms onveilig zijn in delen van de wijk. Wanneer de horeca sluit op het centraal gelegen Heeswijkplein, is er weinig sociale controle. Allemaal factoren, net als de verouderde woningen met vochtproblemen, die stress kunnen opleveren: „Als ouder wil je gewoon een veilige en gezonde omgeving voor je kinderen”. Haar personeel kiest ze uit op hun sociale vaardigheden, ze zoekt mensen die emoties „aan de balie” snappen.
In de Haagse wijk Moerwijk hebben veel bewoners van sociale huurwoningen last van schimmel in hun woning.
Foto’s Bart Maat
Douchen in de sportschool
Jarenlang al hebben bewoners last van schimmel. Naar eigen zeggen doen ze er alles aan om die te voorkomen: ventileren, stoken, verven. Woningbouwcorporaties weten ervan, maar verduurzamen en renoveren is duur. Toch gebeurt het wel. In 2028 moeten huizen met de laagste energielabels (E, F, G) verplicht tot een minimum verduurzaamd zijn. Woningbouwcorporaties zijn daar druk mee bezig. Volgens Aedes, de vereniging van woningcorporaties, hebben vorig jaar zeker 60.000 huurwoningen een beter energielabel gekregen door renovaties.
Lees ook
Achterstandswijk, Vogelaarwijk, kwetsbare wijk. Decennia aan woonbeleid maar de Schiedamse huizen schimmelen nog steeds
Goed nieuws, zou je zeggen. Toch constateren bewoners in Moerwijk dat schimmel bij hen terugkomt, ook ná renovatie van de woning. Zo ging het bij de moeder van Priscilla Rijgersberg, die om de hoek van het Heeswijkplein woont. Bewoners spreken van een facelift: de buitenkant van de woning is extra geïsoleerd en de ramen zijn nu van dubbel glas, maar binnenshuis is het nog steeds vochtig.
Sinan Ozturk vertelt aan tafel bij Gewoon Sociaal dat hij uit angst voor méér schimmel doucht in de sportschool. „Maar mijn zoons kan ik niet vragen om thuis niet te douchen”, vindt Ozturk. „Het is hun thuis.”
Zijn huis is een jaar geleden gerenoveerd door woningcorporatie Hofwonen (voormalig Vestia). Nu heeft hij veel minder stookkosten en de woning blijft gemakkelijker warm. Daar is Ozturk blij mee. Maar, zo laat hij even later zien, zijn badkamerraam is tijdens de renovatie afgesloten. En de ventilator die is geplaatst, heeft weinig merkbare zuigkracht. „Hij maakt eigenlijk alleen lawaai.” Vlak na de renovatie was alle schimmel verdwenen, nu trekken de zwarte randen langs de muren alweer omhoog.
Dat huizen na een renovatie weer schimmel krijgen, komt volgens de Woonbond vaker voor, laat woordvoerder Mathijs ten Broeke weten. „Meestal wordt de oorzaak van schimmelvorming bij huizen niet goed onderzocht. Ondanks dat de woning er weer strak en mooi uitziet, kan de schimmel dan terugkomen omdat huizen vaak worden gerenoveerd zonder het vochtprobleem te verhelpen.”
Sinan Ozturk in zijn huurwoning. Foto Bart Maat
Huurders worden bovendien bij vochtproblemen door de corporatie vaak gewezen op hun gedrag, stelt de Woonbond, maar sommige woningen kunnen gewoonweg niet goed genoeg geventileerd worden.
Corporaties worden door de energielabel-afspraken gemotiveerd om hun woningen beter te isoleren en energiezuiniger te maken, zegt Ten Broeke. „Er is nadruk op goed dichtmaken en isolatie, maar zonder genoeg ventilatie (wat moeilijker wordt bij een geïsoleerd huis) kan schimmel terugkomen.” Een individuele aanpak per huis is bovendien duur, terwijl corporaties toch al moeten schrapen om aan alle verduurzamingsopgaven te voldoen.
Isolatie en ventilatie
Terug aan tafel in de huiskamer van Gewoon Sociaal aan het Heeswijkplein, vat Wilco Bakker het samen. „Uiteindelijk komt het erop neer dat je huur betaalt voor een huis waarin je zou moeten kunnen leven. En niet óverleven. Waar alles klopt en je niet in de sportschool moet douchen.”
Sinan Ozturk knikt. „Ik ben echt veranderd. Als ik bij de sportschool kan douchen, doe ik dat. Maar ik ben afhankelijk van thuis en ben bang dat er meer schimmel komt.” Ozturk heeft ervaring als klusjesman. „Ik weet wat er aan de hand is.”
Woningcorporatie Hofwonen, die actief is in Moerwijk, laat in een reactie weten dat bij verduurzaming zowel isolatie als ventilatie wordt verbeterd. „Als we tijdens een renovatie een isolerende schil aanbrengen tegen de buitengevel en kozijnen vervangen, nemen we altijd maatregelen rondom de ventilatie.” Bij badkamerramen die niet open kunnen, heeft „het ventilatiesysteem voldoende capaciteit om de lucht te verversen”. Hofwonen benadrukt verder dat de „recent gerenoveerde woningen voldoen aan de hedendaagse bouweisen” en dat de organisatie schimmelklachten per woning behandelt. Over individuele gevallen zegt Hofwonen geen uitspraken te kunnen doen.
De kroonprinses arriveert in een korjaal met buitenboordmotor, stroomopwaarts over de bruinrode Nickerie-rivier in Suriname. Ter hoogte van het inheemse dorp Post Utrecht mindert de bootsman vaart, om aan de overkant aan te meren bij Hotel de Wereld.
Het was 9 maart 1965. Anton Lansdorf, inmiddels negentig jaar, stond met zijn vrouw en dochtertje toe te kijken bij de houten steiger. De onderhoudsmonteur zag hoe de 27-jarige Beatrix het plankier opstapte.
De steiger staat er nog altijd, al is het houtwerk vermolmd. Ernaast op een rivierstrandje liggen de kano’s waarmee de kinderen uit Post Utrecht, het tegenwoordige Lokono Shikuabana, naar school gaan in Wageningen.
„We brachten een zanghulde”, herinnert Lansdorf zich. Zodra de welkomstliederen verstierven, stapte er een meisje naar voren om de prinses een opgezette kaaiman aan te bieden. De meegereisde fotograaf wist alleen de staart van het reptiel vast te leggen, rustend op haar witleren handtas.
Prinses Beatrix neemt een opgezette kaaiman aan als cadeau tijdens haar bezoek aan Wageningen in 1965.
Foto Nationaal Archief
Dertien jaar eerder, in 1952, was Anton op deze plek aan land gegaan. Op dat moment bestond het Surinaamse Wageningen nog vrijwel alleen op de tekentafel van landbouwingenieurs uit Wageningen, Nederland. Hij ging als zestienjarige in „de werkplaats” aan de slag als leerling-monteur „onder twee blanke bazen”.
Tussen de palmen aan het Pionierspad zag hij torenhoge opslagsilo’s verrijzen, met daarnaast een fabriek voor het drogen en pellen van rijst. Uit een blinde muur aan de rivierkant steekt nog altijd de scheepslaadarm: een stalen transportband op stutten die de jute rijstzakken in het ruim van vrachtschepen deed belanden.
Nadat hij was bevorderd tot monteur kreeg Anton een houten, door de firma Bruynzeel gezaagde woning toegewezen. Een van zijn mooiste herinneringen was het moment waarop prinses Beatrix zijn witgeschilderde veranda betrad. „Ze wilde een arbeidershuis bezoeken en mijn vrouw en ik waren uitgekozen om haar te ontvangen.”
Carillon en bioscoop
Dit is het verhaal van twee steden met dezelfde naam. Beide hebben een Hotel de Wereld met een bar en een biljart, waaromheen zich in de hoogtijdagen het sociale leven drapeerde. In Wageningen aan de Rijn was op 5 mei 1945 in de gelambriseerde ‘capitulatiezaal’ van Hotel de Wereld de vrede getekend, in aanwezigheid van prins Bernhard. In 1955 opende diezelfde prins Bernhard aan de arm van koningin Juliana de rijstfabriek in Wageningen, Suriname.
Het oorspronkelijke Wageningen ligt op de 53e breedtegraad, het afgespiegelde op de 5e. Wageningen, Suriname is als een stekje van Wageningen, Nederland verpot naar de tropen. Het is een modeldorp met twee kerken, een carillon, ziekenboeg, sporthal, bioscoop en twee zwembaden. Gewonnen op het moeras en het regenwoud tussen 1950 en 1975. Geschapen naar Hollands evenbeeld. Langs evenwijdige straten (de Sliedrechtse, de Papendrechtse) waren houten prefabwoningen neergezet voor Surinaamse rijsttelers – Hindoestanen, Creolen en Javanen.
Koningin Juliana en prins Bernhard krijgen in 1955 een rondleiding door de rijstfabriek in Wageningen.
Foto Nationaal Archief
Veredelde rijstvariëteiten, ingezaaid vanuit vliegtuigjes, brachten in de bijbehorende Prins Bernhard-polder wonderbaarlijke oogsten op van acht ton per hectare. De planten hadden korte, stevige halmen, lange korrels en een groeiseizoen van slechts 105 dagen, waardoor je op de zeeklei van West-Suriname twee oogsten per jaar kon binnenhalen.
Omdat de landbouwuniversiteit van Wageningen mijn alma mater is, voel ik me verbonden met het lot van het Surinaamse Wageningen. Anno 2025 staat deze volksplanting een halve eeuw op eigen benen, net als heel Suriname. Hoe is het Wageningen-in-de-tropen al die tijd vergaan?
Klooiencommissie
Samen met mijn Surinaamse studievriend Manodj Hindori volgde ik in 1986 het vak ‘Optimaal gebruik irrigatiewater’. Aansluitend reden we in een Ford Transit-busje naar Spanje voor het veldpracticum bodemkunde, waar we van olijfgaard naar olijfgaard trokken met een Edelmangrondboor op onze schouders. Manodj zou na die zomer terugkeren naar Suriname om, in navolging van zijn vader, zijn land vooruit te helpen.
Veel meer dan ik is Manodj een zoon van Wageningen. Hij is er geboren, in 1961, in een studentenflat aan de Dijkstraat. Zijn moeder, nu ver in de negentig, komt uit Curaçao; zijn Hindoestaans-Surinaamse vader studeerde van 1955 tot 1962 aan wat toen nog de Landbouwhogeschool heette. Als lid van de ‘klooiencommissie’ bedacht George Hindori ludieke avonden op de studentensociëteit Ceres.
Terug in Suriname werd Hindori senior eind jaren zestig toezichthouder van de rijstonderneming in Wageningen. Als parlementslid in Paramaribo wilde Manodj’ vader de band met Nederland niet overhaast verbreken: Suriname was in 1975 naar zijn idee nog niet klaar voor de onafhankelijkheid. Het kabinet-Den Uyl wilde echter hoe dan ook van het laatste restje tropisch Nederland af – en had daar 3,5 miljard gulden voor over. „Het geld is voor en ván jullie”, sprak minister Jan Pronk, die als jeugdige linksbuiten de Nederlandse koloniale veren afschudde.
De creoolse volksvertegenwoordigers durfden de sprong aan, maar in het parlement kwamen ze één stem tekort. Honderd dagen voor de beoogde soevereiniteitsoverdracht trok de Surinaamse oppositie naar Den Haag om uitstel te bepleiten. De enige die zich bedacht, was ingenieur George Hindori: zonder overleg met zijn vrouw of kinderen brak hij met de partijdiscipline van de Hindoestaanse VHP en leverde op persoonlijke titel de beslissende stem vóór Srefidensi, onafhankelijkheid, op 25 november 1975.
Drie papegaaien
Ons weerzien onder de mahoniebomen van Paramaribo is onwerkelijk. Manodj Hindori’s brasa is zo stevig dat ik mijn adem inhoud. Zijn vrouw Ashna vraagt wanneer we elkaar voor het laatst zagen. Hardop rekenend komen we uit op 39 jaar geleden; bij een pizza in de Wageningse Molenstraat na afloop van de presentatie van onze Spaanse erosiekaart.
Ashna is zelf ook geboren in Wageningen – in het warme Surinaamse. Haar wieg stond in een paalwoning aan de Sliedrechtse straat. Haar vader werkte als boekhouder bij de rijstpellerij.
Zodra Wageningen in 1971 op het wegennet van Suriname was aangesloten, kocht hij op afbetaling een verchroomde Hillman Avenger. Na nog vier dienstjaren verhuisde het gezin naar Paramaribo. Vanaf de achterbank verwonderde Ashna zich over de zee van groene-wit-rode vlaggen met de heldergele ster in het midden. Ze kwamen aan in de week van de onafhankelijkheid – tegelijk met een dertigjarige, in Nederland opgeleide sergeant: Desi Bouterse. Hij had eervol ontslag gekregen uit het Nederlandse leger om te dienen in het Surinaamse.
De vader van Ashna, Parmanand Mohangoo, leeft in Paramaribo samen met drie papegaaien. Flori, de oudste, is zo’n 35 jaar geleden komen aanwaaien in zijn tuin. „Ze is gauw beledigd”, zegt Ashna, die de bosgroene vogel op haar pols binnendraagt. „Als je haar als laatste een koekje geeft, gooit ze het voor je voeten op de grond.”
Aangezien Flori niet praat maar pikt, luister ik met opgetrokken knieën naar de verhalen van vader en dochter over het leven ‘op Wageningen’ – zoals ze allebei zeggen. „Het is toch ook óp Texel, en óp Ameland?”, zegt Ashna, die als medisch onderzoeker in Leiden heeft gewerkt. Het Surinaamse Wageningen, zo moet ik het voor me zien, is een eiland in een uitgestrekt moeras.
„Je kon er alleen met de boot komen”, zegt Parmanand. Hij begon er op z’n achttiende als assistent-boekhouder, in het jaar van het prinsesbezoek, 1965. „De tocht vanuit Nieuw Nickerie duurde drie uur. We werkten twee weken en hadden dan een weekend vrij.’
De rijstopslag in Wageningen in 1955.
Foto Willem van de Poll/Nationaal Archief
Zundapp-brommers
Op Wageningen leerde Parmanand zwemmen en biljarten. Elke week ging hij naar de bioscoop, waar westerns draaiden. „We kwamen niets tekort. Alles was gesubsidieerd, tabak, blikjes corned beef, de kadetjes van de bakkerij en natuurlijk de rijst.”
Op Wageningen had hij zijn vrouw ontmoet, die er als typiste werkte. Wacht, ze is te zien in een documentaire uit 1971 die onlangs, voorzien van weemoedig Surinaams commentaar, op YouTube is gezet. Op het scherm van Parmanands telefoon zien we landarbeiders op Zundapp-brommers voorbijkomen, een melkbezorger op een transportfiets, het carillon, de moskee en de hindoetempel, een schip genaamd Beatrix en boven de rijstvelden de stuntende dubbeldekkers van de Surinam Sky Farmers.
We zien witte, zwarte en bruine mensen badminton spelen, vliegeren, musiceren. Gespetter in het buitenbad Mamio. Ashna zelf komt er ook in voor: als baby op de arm van haar moeder in het consultatiebureau.
Als ik naar Parmanand opkijk, zie ik heimwee in zijn ogen. „Ik ben trots op Wageningen”, zegt hij. „Het was de beste plaats om te wonen in heel Suriname.”
Maar waren de verhoudingen er niet… koloniaal?
Parmanand komt overeind. „Het verhaal gaat dat Surinamers niet naar binnen mochten in Hotel de Wereld. Maar dat is gewoon niet waar. Hotel de Wereld was het trefpunt van het hogere kader, de directieleden…”
In de hoteltuin aan de Nickerie lag het tweede zwembad van Wageningen, Flamingo. De meeste gasten die daar een duik namen hadden een witte, soms roodverbrande huid. Maar ook de Hindoestaan Ramsewak Shankar, sinds 1971 de eerste Surinaamse directeur van het rijstbedrijf, was kind aan huis in Hotel de Wereld. „U weet toch dat ingenieur Shankar het later tot president van de Republiek Suriname heeft gebracht?”
Beroemdste alumnus
Ir. Shankar was met afstand de beroemdste alumnus van Wageningen. Ik kende ook zijn tragiek: als staatshoofd van Suriname was hij op kerstavond 1990 bruut afgezet tijdens de vernederende ‘telefooncoup’. Desi Bouterse vond hem maar een slappeling, ‘een joker’. Tijdens een bezoek van Shankar aan Nederland stond op de voorpagina van NRC Handelsblad een foto van de president als een bedeesd kijkende man in een trenchcoat, die met zijn armen stijf omlaag bij het Torentje in Den Haag staat te wachten op zijn afspraak. „Als dit het symbool is van onze natie, dan zijn we in de problemen”, riep de legerleider, 48 uur voordat hij de staatsgreep pleegde – zijn tweede.
In 1975 had Shankar van de ene op de andere dag de op Hollandse leest geschoeide moerasnederzetting in de schoot geworpen gekregen. Als onderdeel van de Srefidensi werd hem de leiding toevertrouwd over een florerend rijstbedrijf met zo’n duizend werknemers, een pelmolen en een drogerij, een pompgemaal met drie Stork-motoren, honderden kilometers aan bevloeiingskanalen, een rijstareaal van tienduizend hectare, een veebedrijf met duizend koeien, het veredelingsstation in de Prins Bernhard-polder, een machinepark van tractoren en speciaal ontworpen maaidorsers op rupsbanden, ja, een complete, zelfvoorzienende company town met een postkantoor, een bibliotheek en Hotel de Wereld – voor het symbolische bedrag van 1 Surinaamse gulden.
Ik was benieuwd of Shankar net als zijn Hollandse voorgangers door ‘zijn’ Wageningen fietste om erop toe te zien dat niemand een rommeltje maakte van zijn erf. Alleen: hij reageerde niet op mijn herhaalde interviewverzoek.
Manodj, die zelf als ingenieur Hindori jr. het overkoepelende waterschap van West-Suriname had voorgezeten, belde hem op. Hij kreeg een kribbige man aan de lijn die niet wilde terugblikken – ook niet in het licht van de viering van vijftig jaar Surinaamse soevereiniteit.
Kapwerkzaamheden tijdens de aanleg van de Wageningse rijstpolder.
Foto Nationaal Archief
Koffiemamabomen
Gelukkig hebben twee Surinaamse adjudanten van Shankar in hun memoires de lotgevallen van Wageningen uitvoerig gedocumenteerd.
Daisy Liong a Kong, een onderdirecteur in hemdsmouwen die gratis tennislessen gaf aan de jeugd, neemt je in Wageningen, een parel verrezen uit moeras en oerwoud mee terug naar 24 september 1949, wanneer de eerste landmeters zich een weg kappen door het oerwoud. Zware machines van de Marshallhulp gaan de strijd aan met ‘koffiemamabomen’ die zich pas laten rooien nadat de schors is ingesmeerd met landbouwgif. Ploegscharen van de firma Werklust uit Apeldoorn ‘trekken’ V-vormige sloten.
Aanvankelijk werft de overkoepelende Stichting Machinale Landbouw, kortweg SML, Hollandse boeren, maar dat is geen succes. Het dozijn pachters dat zich laat ronselen keert al in de jaren zestig terug naar de Flevopolders, waarna het ontginningswerk zich officieel richt op de ontwikkeling van Suriname. Wageningen, Suriname wordt een pronkstuk van de Landbouwhogeschool Wageningen om de wereld te laten zien: rijst telen doe je zo.
Lyrisch beschrijft Liong a Kong de meerdaagse oogstfeesten, wanneer de populairste bands uit Paramaribo komen optreden in het park bij het zwembad.
Gewasveredelaar Paul Lieuw Kie Song toont in zijn memoires met cijfers en staafdiagrammen aan dat de rijstteelt in Wageningen in 1975 winstgevend was. Maar al in het eerste seizoen na de onafhankelijkheid blijken 23 van de 37 landbouwmachines aan vervanging toe. De directie wil investeren, maar het ministerie van Landbouw in Paramaribo heeft andere prioriteiten.
Wageningen, Suriname wordt een pronkstuk van de Landbouwhogeschool Wageningen om de wereld te laten zien: rijst telen doe je zo
De centraal geleide company town komt echt in de knel wanneer sergeant Bouterse op 25 februari 1980, samen met vijftien handlangers, zijn eerste staatsgreep pleegt. Als een echo van de beschieting van het Hoofdkantoor van Politie in Paramaribo, ploppen er in het afgelegen Wageningen ‘volkscomités’ en ‘rijstraden’ uit de grond. Volleybal- en badmintonnetten worden vervangen door spandoeken en rode banieren.
Voortaan vloeien de gelden die Wageningen met de rijstexport verdient naar de kas van Bouterse en zijn kameraden. Geldnood dwingt de Stichting Machinale Landbouw al in 1981 om honderd werknemers te ontslaan. Zij krijgen als dank een kapotte landbouwmachine mee naar huis, groter naarmate hun dienstverband langer had geduurd. Deze ‘roestige handdruk’ zal ingenieur Shankar de das omdoen. Niet alleen verandert Wageningen in een sloopplaats, een van de weggebonjourde werknemers vecht zijn ontslag aan bij de Militaire Raad in Paramaribo. Wanneer de Surinaamse directie, ingenieur Shankar voorop, weigert deze Bouterse-aanhanger terug in dienst te nemen, wordt zij gedwongen om zelf op te stappen.
Onder de kop ‘de plundering’ beschrijft Lieuw Kie Song hoe „op een vroege ochtend een colonne van zes auto’s geheel in militaire stijl” de Prins Bernhardpolder binnenrijdt. Onder bewaking van een soldaat worden alle laboratoriumapparaten ingeladen en meegenomen, net als de handboeken uit de bibliotheek en het zaaizaad van alle variëteiten Oryza sativa, die inmiddels wereldfaam genieten.
Huisarrest
Ik wist niet dat Manodj destijds – op afstand vanuit Wageningen-aan-de-Rijn – de sergeantencoup van Desi Bouterse had toegejuicht. Maar het had me niet hoeven verbazen. Alle tropenstudenten die ik kende kwamen op voor linkse bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld.
„In het begin was ik verlegen”, zegt Manodj. „Maar in Wageningen werd ik al gauw een linkse jongen.”
Solidariteit met overzeese strijdgroepen was voor mij vrijblijvend, voor Manodj niet. Meteen na de sergeantencoup had zijn vader huisarrest gekregen. „Zijn paspoort werd afgenomen. Hij kon het land niet uit.”
De Baas verbood alle politieke partijen behalve de PALU, de Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie, een marxistisch verbond van voornamelijk Surinaamse landbouwingenieurs van de koude Wageningse grond. De nummer twee, ingenieur Winston Caldeira, had zich al in 1970 uitgesproken tegen het „puur koloniale” karakter van Wageningen, Suriname. Nadat Bouterse hem in 1980 tot hoofd van het planbureau had benoemd, begon hij de Stichting Machinale Landbouw uit te knijpen als een citroen.
Manodj vertelt dat hij zich in 1982 rot geschrokken was van de Decembermoorden, maar ook: dat hij nog even in dubio had verkeerd over de revolutionaire noodzaak ervan. Pas toen hij de zomer van 1983 doorbracht in Suriname, kwam hij tot inkeer. Rijdend in de auto van zijn vader werd Manodj aangehouden door een soldaat die hem met het geweer in de aanslag commandeerde uit te stappen, de kofferbak te openen, zijn rijbewijs te tonen.
„Ineens drong het tot me door, ons land is in handen gevallen van een typische Zuid-Amerikaanse junta.”
PALU-secretaris Winston Caldeira werd na de Decembermoorden bevorderd tot minister van Financiën. In die hoedanigheid wist de Wageningse landbouweconoom de rijstfabriek – „die de uitbuiting van het Surinaamse volk tot doel had” – op de knieën te dwingen: midden jaren tachtig vielen de pelmolen en de drogerij stil; de scheepslaadarm roestte vast aan de stalen stutten boven het Pionierspad.
Een verlaten en vervallen woning in het huidige Wageningen.
Hotel de Wereld in Wageningen in 2025.
Foto’s Frank Westerman
Rijstpopcorn
Hotel de Wereld staat er nog.
„Molenweg 1”, zegt Yericho Satiman, onderweg in zijn bestelbusje over de groene kustvlakte van Suriname. „Maar het is al tijden gesloten.”
Wekelijks pendelt Yericho als handelsreiziger tussen Paramaribo en zijn woonplaats Wageningen. De bagageruimte achter ons is volgestouwd met dozen kroepoek en rijstpopcorn. ‘Huisgemaakt door Tante Erna’, staat er op de verpakking. Hoewel de zakjes bestemd zijn voor de supermarkten, mag ik er onbeperkt van proeven. Erna is zijn moeder. Met een badmuts over haar haren staat ze hele dagen in de keuken te frituren.
Al rijdend haalt de 21-jarige Yericho een biljet van 500 Surinaamse dollar uit zijn portemonnee, waarop een in Wageningen gebouwde maaidorser staat afgebeeld. „Mijn opa was machinist op zo’n rijstcombine”, zegt hij. Halverwege de rit maken we een korte stop om rode ibissen te spotten. Tussen de worteltakken van de mangrove scharrelen er twee – garnaaltjes pikkend uit de zilte modder.
Een uur later zien we in de verte twee reusachtige oogstmachines de vaalgele velden afgrazen. Er wordt nog volop rijst geteeld in de Wageningen-polders: de laatste werknemers hebben uit de failliete boedel van de Stichting Machinale Landbouw een kavel van 24 hectare gekregen. De meesten van hen verpachten hun grond aan een handvol rijstmagnaten uit Nieuw Nickerie, die nog onverminderd een beroep doen op de vliegtuigjes van de Surinam Sky Farmers. Niet het onafzienbare rijstareaal onder de spectaculaire wolkenluchten, maar het bijbehorende servicedorp kwijnt weg.
Het eerste wat ik daarvan zie (omdat Yericho me erop wijst) is de oude mulo, een raamloos schoolgebouw dat schuilgaat onder frisgroene klimplanten. Over de manier waarop Wageningen, Suriname te gronde is gericht, haalt Yericho zijn schouders op. Zo gaat dat nou eenmaal. Omdat ik niet bekend ben met ‘zo’, legt hij uit: alles van waarde dat loszat is gestolen, en alles wat vastzat voor een appel en een ei verdeeld onder de politieke vrienden van „de heer Bouterse”.
Diner op de dijk
Vijftig jaar na de verzelfstandiging, begint Wageningen aan de Rijn zich opnieuw te bekommeren om haar evenknie in de tropen. In september 2024 vond het jaarlijkse ‘diner op de dijk’ gelijktijdig plaats met een picknick in het park van Wageningen, Suriname. Op beide halfronden konden de eters via een videoverbinding naar elkaar zwaaien.
Ook de universiteit laat zich niet onbetuigd: een aantal ingenieurs staat op het punt de ‘Dekoloniale Stichting Wageningen-Wageningen’ op te richten, terwijl jonge academici nieuwe studies publiceren. In haar artikel ‘Een koloniaal rijstproject in Wageningen, Suriname’ haalt historica Larissa Schulte Nordholt de oude uitspraken van Bouterse-adept Winston Caldeira aan – om met hem te concluderen „dat het Wageningenproject bij uitstek koloniaal van aard was”.
Nieuw is ook de door haar begeleide masterscriptie In Memory of Colonial Wageningen, Suriname. Auteur Eefje van Dael heeft een enquête laten houden onder 24 (oud-)Wageningers.
#10 herinnert zich „een prachtig Nederlands dorp, met aangeharkte tuinen”.
#12 „als ik terugdenk word ik emotioneel”, „alles is verloederd”, „het is om te huilen”.
#17 zegt stellig: „Wageningen was ontwikkeld, de rest van Suriname niet.”
De onderzoekster kwalificeert zulke antwoorden als uitingen van ‘koloniale nostalgie’. Haar politieke oriëntatie is links, zo verduidelijkt ze, en dat brengt met zich mee dat ze „sterk negatief over het kolonialisme” denkt. Met tal van literatuurverwijzingen legt ze uit dat het weemoedige terugblikken van de Surinaamse Wageningers „nog een wijze [is] waarop het kolonialisme vandaag de dag voortleeft”. Zij zijn blootgesteld aan „een wereldbeeld van kapitalistische moderniteit”. Witte bazen gaven instructies aan hun gekleurde ondergeschikten, en deze „etnische hiërarchie” is de werknemers van de SML ongemerkt onder de huid gekropen; zozeer dat zij naar hen terugverlangen.
De geïnterviewden zien een wereld van verschil tussen een suikerplantage met slavenarbeid (koloniale uitbuiting) en een rijstpolder uit de tweede helft van de twintigste eeuw (ontwikkelingshulp). De plantage was een vloek, de polder een zegen. Voortaan deden machines het zware werk. Niemand hoefde meer te bukken om de zaailingen over te planten in de bevloeide akkers – vliegtuigjes kwamen het zaad uitstrooien.
#17 noemt het „een goede zaak” dat het bos is gekapt en de zwamp, het moeras, „bewoonbaar gemaakt”.
#18 „We hebben er tienduizend hectare landbouwgrond bijgekregen.”
Naar eigen zeggen hebben de (oud-)Wageningers geen discriminatie ervaren, of ze wuiven het weg als onbeduidend. De hedendaagse Wageningse landbouwkundige schrijft hun houding toe aan de ‘koloniale mentaliteit’ die zich van hen heeft eigengemaakt. „Mijn conclusies”, schrijft ze, „komen niet overeen met wat de geïnterviewden hadden gehoopt dat ik over Wageningen zou overbrengen”.
Oud-monteur Anton Lansdorf.
Foto Frank Westerman
Spookambtenaren
Soepel staat oud-monteur Anton Lansdorf op uit zijn tuinstoel en verjaagt een paar kippen. De negentigjarige, wiens leven in Wageningen zowel de opkomst als de ondergang van de Stichting Machinale Landbouw omspant, draagt een honkbalpet met het logo van Caterpillar. „Ik wil u alles laten zien”, zegt hij, „behalve de centrale werkplaats.” Wanneer we daar in het busje van Yericho voorbij rijden, wendt hij zijn hoofd af. „Mijn hart bloedt als ik bedenk dat ik daar 44 jaar heb gewerkt.”
Al een kwarteeuw is de centrale werkplaats een kerkhof van rijstcombines, tractoren en speedboten. Ik zie een loods met ingezakte dakspanten waar geboomte bovenuit steekt met luchtwortels als dreadlocks.
Met Anton Lansdorf bezoeken we het pomphuis (waar de turbines onder de vleermuispoep zitten), de scheepslaadarm (een tropische plantenbak op palen), sporthal Masanga (waarvan geen ruit meer heel is) en het buitenbad Mamio (leeg op wat bruine drab na).
In de tuin van een verlaten Bruynzeelwoning staat een oude, door zijn assen gezakte schoolbus, die de chauffeur als ‘roestige handdruk’ had meegekregen.
Wageningen telt nog een paar honderd inwoners. „De meesten zijn spookambtenaren”, zegt Yericho. „Ze krijgen betaald om de bermen langs de weg te maaien.”
„Maar dat gebeurt niet?”, vraag ik.
„Daarom heten ze spookambtenaren. In verkiezingstijd kun je eenvoudig een baantje krijgen. In ruil voor je stem.”
Wageningen is onder vijftig jaar zelfbestuur weggeroetsjt van riches to rags
Tijdens de regentijd van 2021 zakte het dorp verder in de prut doordat een 53 jaar oude sluisdeur bezweek. Terwijl Wageningen blank kwam te staan, brandden er huizen af door kortsluiting.
Om de hoek bij het slavernijmonument dient zich de Molenweg aan. De Surinaamse versie van Hotel de Wereld is langgerekt, met een schuin metalen dak, zo te zien zonder gaten. Het gebouw is nogal non-descript, en vooral: doods. Er liggen vuilnisbakken op hun zij, de inhoud ligt half verbrand na te smeulen.
Op zoek naar restanten van het zwembad Flamingo stuiten we op een gezin van landkrakers dat de Nickerie-rivier is overgestoken. Onder luifels van tentdoek, vastgemaakt aan de dakrand van Hotel de Wereld, bivakkeert een tiental inheemse Surinamers uit het tegenoverliggende dorp.
Het pad naar de steiger waar prinses Beatrix in 1965 aan land ging, doet nu dienst als brommerwasserij. Ik voel me net een locatiescout voor een nieuwe documentaire met historische beelden van vóór de onafhankelijkheid, afgewisseld met de aanblik van vandaag. Wageningen is onder vijftig jaar zelfbestuur weggeroetsjt van riches to rags.
Het zwembad in Wageningen staat nu leeg.
Foto Frank Westerman
‘Gepasseerd station’
Terwijl ‘dekolonisatie’ hét buzzword is aan de Nederlandse universiteiten – ook aan die van Wageningen– hoorde ik in Wageningen, Suriname uit verschillende monden een roep om de terugkeer van de Nederlander. Of hij het zou toejuichen als er weer witte ingenieurs naar Wageningen kwamen? „Liever vandaag dan morgen”, zei Anton Lansdorf zonder ook maar een tel te hoeven nadenken. De vader van Ashna, Parmanand Mohangoo antwoordde op dezelfde vraag: „Ik zou het Wageningen toewensen.”
De Surinaamse vlogger Puck Darlington, die de oude documentaire uit 1971 van vers commentaar heeft voorzien, richt zich aan het einde rechtstreeks tot Nederlandse boeren van nu. Nadat de Starlighters het nummer ‘Wageningen’ ten gehore hebben gebracht (Nou heb ik een heleboel rijst geplant/en word ik een rijke man) besluit hij: „Misschien kunnen jullie een boerderij beginnen daar? De mensen daar zijn gewend aan Nederlandse mensen, de Wageningers zullen echt geen problemen hebben met welwillende Nederlandse boeren.”
Een gelijkluidende wens klinkt op uit de recente Wageningse studie. Geïnterviewde #13 herinnert zich de periode vóór 1975 als „de meest aangename tijd” uit haar leven. „Het was een verrijking voor Wageningen dat de landbouwingenieurs uit Nederland naar Suriname kwamen […]. Ik heb daarvan kunnen profiteren.”
Op de vraag hoe zij zouden willen dat hun dorp er vandaag de dag uit zou zien, antwoordt #1: „Zoals het ooit was. In het begin.” #7 vult aan: „Hoe het vroeger was.” #12 merkt op dat er Wageningen stemmen opgaan voor „de terugkeer van de witte mensen”.
Op mijn laatste avond in Paramaribo neemt Manodj me mee naar het terras van het Hardrock Café. Bij hem thuis kwam vroeger geregeld ter sprake of Suriname beter af zou zijn geweest zónder Srefidensi: wat als zijn vader bij zijn oorspronkelijke overtuiging was gebleven, dat 1975 te vroeg was voor onafhankelijkheid?
„Maar weet je, het is gewoon een gepasseerd station”, zegt Manodj bij een fles Parbobier in de zwoele avondlucht. „Vier op de vijf Surinamers zijn na 1975 geboren. We zijn een jonge natie. En jonge mensen willen vooruitkijken.”
Bakker Wim Sanders (86) uit Schiebroek-Zuid in Rotterdam zit het grootste deel van de zomer in zijn voortuin, asbak en straalkachel naast zich. Door de longkanker heeft hij het altijd koud en was het reisje met zijn dochter en schoonzoon naar Winterberg eigenlijk al wat veel. Achtstegroepers Pim, Vince, Jonas, Alexander en Maxime uit de Archipelbuurt in Den Haag weten allemaal „veel over vakantie” en vertellen bij een McFlurry Oreo in McDonald’s naar welke verre landen ze deze zomer gaan: Frankrijk, Spanje, Kroatië, Zuid-Afrika, Dubai, Thailand. Student organisatie en management Daphne Nieuwdorp (22) uit het Zeeuwse dorp Kwadendamme is de afgelopen jaren naar Bali geweest, naar de Filippijnen, naar Kenia en Oeganda. Voor dit jaar staat Griekenland op het programma. Toch voelt ze de meeste rust bij haar ouders thuis in Zeeland. Nico en Anita Schreuder, eigenaars van Overbos Recreatiepark bij Vathorst, kijken ook dit jaar weer met veel plezier naar hun vaste gasten, van wie sommige hier al meer dan een halve eeuw komen. Ze wonen bijna allemaal in de buurt. Ja, de A28 gaat nu pal langs het park, de vrachtwagens razen voorbij. Maar daar wen je dus aan. En waar in Nederland is het wel echt stil?
NRC volgt in 2025 drie stadswijken en een dorp die min of meer representatief zijn voor Nederland: een kwetsbare buurt in Rotterdam, een negentiende-eeuwse wijk in Den Haag, een dorp in Zeeland en een vinexwijk in Amersfoort.
In januari vroegen we bewoners naar hun verwachtingen voor het nieuwe jaar, in februari naar hun noodpakket, in maart naar de boodschappen, in april naar de opvoeding, in juni naar hun avondeten. Deze keer vragen we wat ze doen in hun zomervakantie. Gaan ze op reis? Hoe ver? Met wie?
RotterdamSchiebroek-Zuid
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: onbekend Koopwoningen: 20 procent Gemiddelde woningwaarde: 276.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 25- tot 45-jarigen (25 procent )
Wim Sanders is net met zijn dochter en schoonzoon vijf dagen naar een pension in Winterberg geweest, in Duitsland. „Alleen slapen, we eten niet veel”. Hij is 86 en heeft longkanker, na een paar happen zit hij vol. Zijn dochter en schoonzoon hebben hun maag laten verkleinen. „We hebben de skiliften bekeken en we hebben een boottochtje gemaakt, heel mooi.” In eerdere jaren vloog hij ’s zomers naar Curaçao, zijn zoon handelt er in koelcellen en airco’s. Zo ver, dat lukt niet meer.
Nu zit hij hele dagen in zijn voortuin met een asbak en een straalkachel naast zich. „De dokter zei: blijf jij maar lekker roken.” Vanuit zijn tuinstoel kijkt hij naar zijn zelf aangelegde vijver met koikarpers en goudvissen. Er hangen gekleurde lampjes boven. Hij kijkt naar zijn zelfgebouwde hokken met kippen, naar de passanten op straat, naar de flat aan de overkant, met op de hoek een uitgebrande scooter. „Ik heb de politie er wel tien keer over gebeld.”
Hij belde de politie ook toen buurtkinderen voor de tweede keer alle koeien, eendjes en kabouters van de rand van zijn vijver in het water hadden gegooid. „De wijkagent zei: daar komen we niet voor.” Nu heeft hij een camera opgehangen. Nieuw is ook het bordje op zijn tuinhek: ‘Verboden toegang’.
Rond zes uur gaat Wim Sanders naar binnen. Overal beeldjes, vijf parkieten, siervissen in drie aquariums. De televisie brult, de verwarming loeit. Hij sluit zijn gordijnen en warmt de maaltijd op die zijn dochter heeft meegebracht. Dan trekt hij een panty aan en een gesmokte zwarte damesjurk. In de kast hangen ook een rode jurk met glitters en een roomwitte. Zo kijkt hij televisie op de bank en zo slaapt hij ook. „Als ik nu jong was geweest had ik mezelf laten ombouwen”, zegt hij. „Die keuze had je toen niet.” Het gezin was gereformeerd. Toen zijn moeder hem zag in de kleren van zijn oudere zus nam ze hem mee naar de dokter en de dominee.
Het bordje met Verboden toegang hing Wim Sanders op toen buurtkinderen voor de tweede keer alle koeien, eendjes en kabouters van de rand van zijn vijver in het water hadden gegooid.
Foto’s Hedayatullah Amid
Wim Sanders deed de ambachtsschool, haalde zijn middenstandsdiploma, een bakkersdiploma voor banket en voor brood. Zijn vader had een bakkerij in Rotterdam waar hij al jong werkte. Voor hij trouwde, vertelde hij zijn vrouw over de jurken en pruiken. „Oh, zei ze, laat eens zien dan.” Ze kochten een bakkerij in Amersfoort, met een lening van zijn vader. Elke week reed hij in zijn oude Volvo naar zijn vader om 65 gulden af te betalen. Later had hij zelf een bakkerij in Rotterdam. Eens in de maand ontmoette hij andere mannen in dameskledij, „advocaten, dokters”. In 2004 verhuisden hij en zijn vrouw naar Schiebroek-Zuid. Zij overleed eind 2016 aan „zware suiker”.
Tot december vorig jaar werkte hij nog, als koerier voor een bedrijf dat voor de overheid identiteitsbewijzen vervoert. Dat veel jonge mannen in de flat tegenover hem niet werken, irriteert hem mateloos. Hij rijdt nog altijd auto, maar lange ritten maakt hij niet meer. Twee keer raakte hij in zijn huis buiten bewustzijn, sindsdien draagt hij een noodknop. Hij weet niet hoe ziek hij is of hoe lang hij nog zal leven. Hij wil geen operaties „of wat dan ook”. Elke avond voor het slapen bidt hij. Elke ochtend is hij dankbaar dat hij er nog is. „Ik zoek nog een lieve vrouw”, zegt hij. „Wil je dat opschrijven?”
Den Haag Archipelbuurt
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: 72.400 euro Koopwoningen: 54 procent Gemiddelde woningwaarde: 639.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 45- tot 64-jarigen (30 procent)
Jongetjes waren ze nog in april, bijna jongens, en jongetjes zijn ze nog steeds, Pim, Vince, Jonas en Alexander. En toch: alweer meer bijna jongens dan de vorige keer. Cooler in hun uitstraling, stoerder in hun gedrag. Toen waren ze aan het voetballen op het speelplein achter hun school in de Atjehstraat en vertelden ze – voor deze serie verhalen – over de vrijheid die ze van hun ouders kregen, de regels. Nu racen ze op hun fietsen naar de McDonald’s op het Buitenhof om „met de krant” te praten over hun vakantie. Vriend en klasgenoot Maxime is mee, want: „Maxime weet veel over vakantie.” Bij de bestelzuilen vragen ze of de „cameraman” zo ook nog komt. En mogen ze echt bestellen wat ze willen? Wow, zoiets hebben ze nog nooit meegemaakt. „Heel erg dankjewel.” Dat wordt dan drie keer de McFlurry Oreo, één keer de Oreo Frappé en één keer de aardbeienmilkshake met deluxe chocoladedrizzle.
Het zijn de laatste dagen voor ze de basisschool voorgoed gaan verlaten. Ze hebben net de laatste generale repetitie van de afscheidsmusical gehad. Pim: „Het was niet onze beste uitvoering.” Jonas: „Het publiek was heel enthousiast, maar toen we gingen zingen, klapten ze in de verkeerde maat mee. En toen zongen wij ook in de verkeerde maat.” Morgen is de finale en ja, dan moet alles goed gaan. „Het schijnt”, zegt Pim, „dat je pas daarna beseft dat het echt voorbij is. En dan moet je huilen.”
„Nu niet”, zegt Jonas. „Nu heb ik er geen gevoelens bij.”
„Morgen wel”, zegt Pim.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-description="Behalve op vakantie met hun ouders gaan Maxime, Vince, Alexander, Jonas en Pim deze zomer ook op surfkamp, naar Duinrell, voetballen en naar de film.
Foto Bart Maat
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Behalve op vakantie met hun ouders gaan Maxime, Vince, Alexander, Jonas en Pim deze zomer ook op surfkamp, naar Duinrell, voetballen en naar de film.
Behalve op vakantie met hun ouders gaan Maxime, Vince, Alexander, Jonas en Pim deze zomer ook op surfkamp, naar Duinrell, voetballen en naar de film.
Foto’s Bart Maat
Oké, ze hadden dus gezegd dat Maxime veel over vakantie weet. Maar dat was een beetje voor de grap. „Sorry daarvoor.” Ze waren aan het afspreken en toen wilden ze hem niet alleen achterlaten. „We weten allemaal veel over vakantie”, zegt Pim.
Maxime knikt en zegt: „Ik ga met mijn ouders en mijn broertje naar Zuid-Afrika, voor ons plezier.”
Vince: „Wij gaan naar Dubai en Thailand, ook voor ons plezier.”
Alexander: „Wij gaan twee weken naar Kroatië. Vorig jaar waren we daar ook en toen gingen we een week zeilen en een week in een huisje. Maar bij dat huisje waren echt vieze beesten, heel grote rupsen en zo, met heel veel poten. Dus dat doen we dit jaar niet weer.”
„Wij waren op Bali vorig jaar”, zegt Jonas. „Dat was in de meivakantie. En toen zag mijn zus een gespleten tong door een kier van de badkamerdeur. Die deur was doorzichtig, wazig doorzichtig, en daarachter zag ze een enorme salamander. We hebben er een filmpje van. Zal ik vragen of ze het opstuurt?”
Voor Jonas en zijn familie wordt het dit jaar ook Kroatië. En Pim? „Ik geloof dat we eerst naar Zuid-Frankrijk gaan, naar een villa, met de hele familie. En daarna naar Baskenland, een beetje rondtrekken, van hotel naar hotel. Maar het kan ook zijn dat we eerst naar Baskenland gaan.”
En verder in die eindeloos veel vrije weken die voor hen liggen: surfkamp, Duinrell, chillen op de camping, voetballen, naar de film. Ze hebben alle vijf een havo- of vwo-advies. Ze gaan naar het VCL of het Maerlant. En daarna? Jonas, Pim en Vince: profvoetballer. Alexander: ondernemer. Maxime: straaljagerpiloot. „Rusland is aan het dreigen”, zegt hij. „We willen een groter leger. Dus automatisch meer straaljagerpiloten.” Ja, ja, ja, zeggen Jonas, Pim en Vince. Rusland is aan het dreigen. Als profvoetballer niet lukt, gaan zij ook bij het leger.
Borsele Kwadendamme
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: 36.400 euro Koopwoningen: 72 procent Gemiddelde woningwaarde: 317.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 45- tot 65-jarigen (30 procent)
De Zak van Zuid-Beveland kleurt rood. De eigenaresse van kiosk De Fruitsalon in Kwadendamme draagt haar kersenshirt en kersenketting. Geïmproviseerde kraampjes langs de weg verkopen bakjes vol rode vruchten. De kersentijd is aangebroken in het grootste fruitteeltgebied van Nederland. Ook de bessen worden geplukt. De seizoenen tekenen zich in deze streek scherp af, in een duidelijk kleurenschema. In september is het tijd voor groen: appels en peren.
Het Zeeuwse dorp met nog geen duizend inwoners is in juli tegelijk leeg en vol. Wie hier woont is met vakantie, toeristen zoeven in groten getale op hun elektrische fietsen door het plaatsje. Ze komen naar dit gebied voor de slingerende bloemdijken, de kleinschalige, kneuterige landbouw, de strandjes en het fruit. Ze houden pauze op de minicampings of in café René, een bruine kroeg met vijf biljarttafels. In de zomer vullen de stoelen zich met in lycra gestoken fietsers.
Het is kersentijd in Kwadendamme, Zeeland.
Foto’s Wouter Van Vooren
Daphne Nieuwdorp (22) staat achter de bar en heeft vandaag de leiding. Dit is haar vakantiebaan, ze werkt soms wel zes dagen in de week. Ze is geboren en getogen in het naastgelegen Oudelande. Hoewel ze een kamer heeft in studiestad Tilburg, brengt ze weekenden en vakanties met vrienden en familie in Zeeland door. „Hier ben ik thuis. Ik kom altijd weer terug.”
Deze zomer markeert voor haar een overgangsfase, de tijd tussen het ‘lossere’ leven en het ‘volwassen’ bestaan, zo voelt het voor haar. Ze begint binnenkort aan een master in Tilburg, met een stage bij Philips die veel van haar zal vragen.
Daphne is inmiddels achter de bar vandaan gekomen en gaat op een stoeltje aan een cafétafel zitten. Om haar pols draagt ze een rood-wit-zwarte armband van gedraaide wol. „Van de moedertempel in Bali”, zegt ze. In januari haalde Daphne haar bachelordiploma in organisatie en management. Daarna maakte ze een reis door Indonesië en de Filippijnen. In Bali zocht ze een vriendin op die ze nog kent van de middelbare school en daar is gaan wonen om huisjes te verhuren. „Niks voor mij,” zegt Daphne. „Ik ben veel te gehecht aan hier.”
In de zomervakantie voelt Daphne zich rustig. Dan is ze in Zeeland en hoeft ze niet voortdurend heen en weer te reizen tussen familie, vrienden en studie. „De zomer is voor mij de tijd om op één plek te zijn. Ik heb een grote sociale batterij, maar soms heb ik rust nodig.” Vanavond eet ze bij haar ouders. Haar vader is fruitteler, haar moeder praktijkondersteuner bij een huisarts. „Mijn broer van 24 is lasser en woont nog thuis, maar misschien is dit wel de laatste zomer waarin we zo gemakkelijk met z’n vieren aan tafel zitten.” In augustus gaat ze nog een week naar Griekenland met haar vriendinnengroep. Vorig jaar was ze in Oeganda en Kenia, de komende jaren wil ze nog wel wat verre reizen maken. „Maar op een gegeven moment – misschien als ik een gezin heb – blijf ik dichterbij.”
Student Daphne Nieuwdorp (22) werkt de hele zomer in Café René in Zeeland, waar ze vandaan komt en haar familie woont.
Foto Wouter Van Vooren
Amersfoort Vathorst-De Laak
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger: 52.200 euro Koopwoningen: 64 procent Gemiddelde woningwaarde: 491.000 euro Grootste leeftijdsgroep: 30- tot 39-jarigen (29 procent)
„De meeste bezoekers ken ik”, zegt Anita Schreuder turend over de waterplas. De meneer die het water in duikt, komt vrijwel elke dag. „Even een rondje zwemmen en weer naar huis.” Het theekransje van vier dames aan de overkant is de visite van mevrouw Van Barlingen. „Zij staat hier al 54 jaar.” Het groepje jongemannen dat ligt te zonnen op het strandje: „Kwamen hier al met hun ouders”.
Overbos Recreatiepark is een natuurbad omringd door stacaravans en chalets met weelderige tuinen. Een verborgen vakantieparadijs tussen Landgoed Hoevelaken, het riviertje de Laak en nieuwbouwwijk Amersfoort-Vathorst. Te vinden pal aan de A28, vanaf station Vathorst over het fietspad net aan de andere kant van het viaduct.
Een idylle, en dat willen eigenaren Nico en Anita Schreuder graag zo houden. Vandaar het hek met pasjessysteem en geen losse verkoop. Alleen toegang voor abonnementhouders. Van de 125 plaatsen is 90 procent seizoenplaats, van 1 april tot 1 oktober. Een deel van de recreanten komt al vele jaren.
Op Overbos Recreatiepark geen anonimiteit en geen jongens en meisjes die rotzooi trappen. Hier draait het om de „dorpse” sfeer, zegt Schreuder. Mensen die elkaar nog kennen. Groeten. Een praatje maken. De camping als plek van rust in een snelle wereld. Haar schoonouders begonnen Overbos Recreatiepark in 1969 en eind jaren tachtig haakte Anita Schreuder aan. De waterplas is – zoals in heel Nederland – ontstaan uit een zandafgraving voor de aanleg van wegen en woningbouw. De eerste recreanten kwamen met vouwwagens. Daarna werden het caravans. Campers. Toen stacaravans. En nu vind je rondom het water ruime chalets met serres en weelderige tuinen, compleet met keuken, wasmachine en tv.
Anita Schreuder kent de meeste bezoekers die te gast zijn bij Overbos Recreatiepark bij Vathorst, waar ze eigenaar van is.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Een groot deel komt uit de directe omgeving. Amersfoort, Hoevelaken, Nijkerk, Utrecht, Bilthoven. En ja, Schreuder kent ook chaleteigenaren uit nieuwbouwwijk Vathorst, pal aan de andere kant van het viaduct. Genoeg wonen er op amper tien minuten rijden. In grote huizen. Met ruime tuinen. Alle luxe die je wenst. En toch zitten zij liever de hele zomer hier op de camping.
„Ik denk dat mensen optimaal willen genieten van hun vrije tijd”, zegt Schreuder. „Voor de prijs waarvoor je drie weken in Kroatië op vakantie kunt, zit je zes maanden op de camping.” En thuis, zegt ze, voelt toch anders. „Dan heb je altijd het idee dat je nog iets moet doen. Stofzuigen. Werk. Hier laten mensen dat los.”
Overbos Recreatiepark kende een dipje in de jaren negentig, toen veel Nederlanders liever naar het buitenland op vakantie gingen. Maar inmiddels is er voor de seizoensplekken een wachtlijst. Vooral sinds corona zijn mensen zo’n eigen plekje meer gaan waarderen. En ook de hitte in het buitenland speelt volgens Schreuder een rol. En dan maakt het de vakantiegangers niet eens meer uit dat je hier pal aan de snelweg zit en de vrachtwagens voorbij ziet razen. „Je went eraan”, zegt Schreuder. „En waar in Nederland is het nou nog wel echt stil?”
De behoefte ontstond rondom het Herdenkingsjaar Slavernijverleden, dat vanaf 1 juli 2023 liep. Binnen de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) „leefden vragen” over het eigen koloniale verleden. In september zal een driejarig onderzoek beginnen naar dat verleden.
Rondom dat herdenkingsjaar zijn meer onderzoeken opgezet. De Universiteit Leiden onderzoekt welke financiële belangen bestuurders en wetenschappers hadden in plantages. Naar het Huis Oranje-Nassau loopt een onderzoek sinds 2023. En eerder al verschenen onderzoeken naar onder meer Utrecht (2021) en Rotterdam (2020).
Nu volgt dus het KNAW, dat een combinatie is van geleerdengenootschap, adviesorgaan voor de overheid en een bundeling van wetenschappelijke instituten. Het was een uitdaging om onderzoekers te vinden zonder verbinding aan het KNAW, waar ook bijvoorbeeld de onderzoeksinstituten NIOD en IISG onder vallen.
De oorsprong van de organisatie ligt in 1808, toen koning Lodewijk Napoleon de voorloper oprichtte, het Koninklijk Instituut. Dat gebeurde in die tijd in meer Europese landen: overheden richtten onderzoeksinstituten op om de wetenschap vooruit te brengen.
„Het verleden”, zegt een woordvoerder van het instituut, „werkt door in het heden en het wordt tijd dat we daar naar kijken. Is de wetenschap meerstemmig en rechtvaardig genoeg?” Gesprekken met huidige medewerkers van het KNAW zullen daarom ook onderdeel van het onderzoek worden.
‘Alle delen van het Rijk’
Dát de KNAW een koloniaal verleden heeft, ligt al vast in de taakomschrijving die het instituut in 1855 hanteerde. Eén van de vier opdrachten bestond uit „het vormen van een middelpunt van samenwerking tussen geleerden in alle delen van het Rijk”, waarmee, legt historicus Klaas van Berkel uit, gedoeld werd op de Nederlandse koloniën. Zo werden er onderzoekscorrespondenten benoemd, publicaties verzorgd op basis van veldwerk in de koloniën, expedities uitgerust naar de koloniën, en de oprichting van wetenschappelijke organisaties in Nederlands-Indië werd gestimuleerd.
Klaas van Berkel, emeritus-hoogleraar geschiedenis, publiceerde in 2008 zijn meerjarige onderzoek naar twee eeuwen geschiedenis van de KNAW. Hij vermoedt niet dat de organisatie „zo’n sterk koloniaal verleden heeft dat het bestuur er excuses voor zal moeten maken”. Hij maakt een onderscheid tussen de leden van het instituut, die vanwege hun staat van dienst benoemd werden, en het daadwerkelijke handelen van het instituut zelf. De KNAW functioneerde volgens Van Berkel in de negentiende eeuw nog vooral als een stempel van goedkeuring voor onderzoek, en niet zozeer als uitvoerend onderzoeksorgaan.
Het externe onderzoeksteam zal geleid worden door wetenschapshistoricus Laurens de Rooy, directeur van Museum Vrolik. Hij hoopt met het onderzoek naar het wetenschapsinstituut, dat zich als „nationale hoeder” van de wetenschap profileert, inzicht te krijgen in hoe het verleden doorwerkt in het heden.
Behalve materiele aspecten als gebouwen, collecties en objecten, is het onderzoek naar de KNAW er een naar ideeën. Het resultaat zal dus niet op financieel gewin gericht zijn, zoals bij het onderzoek dat De Nederlandsche Bank in 2022 liet doen naar de betrokkenheid bij het slavernijverleden, waaruit bleek dat de bank op drie manieren betrokken was bij de koloniale slavernij.
Onderzoeksleider Laurens de Rooy: „Dit onderzoek gaat ook om de vraag: welke rol speelde de koloniale context in de totstandkoming van wetenschapsbeelden en wetenschapsidealen die we nu nog steeds hebben?” En op welke andere manieren de koloniale wetenschap doorwerkt in het heden.
Grondstoffen en expedities
Eén van de onderzoeksgebieden waar het team van wetenschappers zich op zal richten zal ‘racialisering’ en exclusie in de wetenschap zijn. Historicus Van Berkel: „In de negentiende eeuw is er veel onderzoek gedaan naar verschillen in lichaamskenmerken, waarvan het meest bekend de schedelmetingen zijn. Daar doet zich de vraag voor: deden mensen dat als KNAW-lid of bijvoorbeeld als hoogleraar in Amsterdam? Ik ben niet geneigd te denken dat de KNAW daarin een initiërende rol heeft gespeeld, maar het kan dat ik iets over hoofd zie. De KNAW leeft natuurlijk niet in een vacuüm. Mensen hadden bepaalde vooroordelen en basisgedachten over hoe de menselijke soort in elkaar zat en wilden dat graag bevestigd zien.”
Een andere richting in het onderzoek is de rol van de wetenschap in ‘extractie’, of, zoals De Rooy het uitlegt: „De verbinding tussen de wetenschap en economische motieven in koloniale context.” Daar droeg onderzoek bij aan vraagstukken als: waar haal je bepaalde grondstoffen vandaan, welke wetenschappelijke kennis heb je daarvoor nodig? Dan kun je denken aan, suggereert De Rooy, expedities die dienden om zowel de kennis te vergroten als om te achterhalen waar grondstoffen vandaan te halen zijn. Maar het gaat ook om kennis van de plaatselijke bevolking die wel werd gebruikt, maar niet of nauwelijks werd erkend. Ten slotte gaat het over het meenemen van kunstvoorwerpen en van wetenschappelijke collecties.
Het is onmogelijk om „de hele koloniale geschiedenis” rondom de KNAW te onderzoeken, zegt De Rooy aan de telefoon. En dus zal hij met zijn onderzoekers in casussen werken. Ze nemen, bijvoorbeeld, een gebouw als uitgangspunt, of een onderzoeksschip, of een persoon, of een commissie.
De „belangrijkste koloniaal” die historicus Van Brakel alvast wil noemen: F.A.F.C. Went (1863-1935), een Utrechtse botanicus die begon op een onderzoeksstation op een suikerplantage in Nederlands-Indië en „eindigde als oppermachtig hoogleraar” en president van de KNAW.
Friedrich (Frits) August Ferdinand Christian Went op een schilderij uit 1921 van Hendrik Haverman. Foto Stichting Academisch Erfgoed