In de bloemkoolwijk met z’n allen knus onder één dak

Wie ‘bloemkoolwijken’ heeft verzonnen als spotnaam voor de vele woonervenwijken uit de jaren zeventig, is niet bekend. Wel gaat al meer dan een halve eeuw een tekening rond van een woonwijk in de vorm van een bloemkool die vermoedelijk een grote rol heeft gespeeld in de spotnaam die geuzennaam werd. De tekening van tientallen trossen rijtjeshuizen rondom binnenplaatsen die een soort bloemkoolroosjes vormen, werd in Nederland voor het eerst in 1972 gepubliceerd in het tijdschrift Baksteen. Als maker stond Niek de Boer (1924-2016) vermeld, de stedenbouwkundige die in de jaren zestig het woonerf had bedacht.

De Boers tekening ging een eigen leven leiden en dook regelmatig op als de ideale bloemkoolwijk in tijdschriften en boeken als Het rijtjeshuis. De geschiedenis van een oer-Hollands fenomeen uit 2013. Maar na het overlijden van De Boer in 2016 bleek de koppeling van de uitvinder van het woonerf aan de ideale bloemkoolwijk te mooi om waar te zijn.

Nadat de ideale bloemkool was afgebeeld bij de necrologie van Niek de Boer in NRC Handelsblad liet Matthijs de Boer weten dat zijn vader de tekening niet had gemaakt. De ideale, typisch Nederlandse bloemkoolwijk was al in 1957 bedacht door de Duitse architect Walter Schwagenscheidt (1886-1968), had hij ontdekt. Ook had zijn vader niets te maken met de bloemkoolwijken waar in de jaren 1970-1985 één miljoen woningen zijn gebouwd. Sterker nog: Niek de Boer gruwde juist van de wijken met onduidelijke structuren waar niet-bewoners steevast verdwalen. Een pervertering van zijn eigen woonervenwijken vond hij ze, aldus Matthijs de Boer die ook stedenbouwkundige is.

Foto Lebrina Latupeirissa

Midden jaren zestig had Niek de Boer als stedenbouwkundige van de Drentse gemeente Emmen het woonerf geïntroduceerd in de nieuwbouwwijk Emmerhout. In deze eerste woonerfwijk van Nederland moeten de auto’s worden geparkeerd aan het begin van woonerven die alleen toegankelijk zijn voor voetgangers en fietsers. Het erf zou, in de woorden van De Boer, „het woonmilieu vrijwaren van rijdende, manoeuvrerende, geparkeerde, stinkende en ronkende auto’s”. De straat zou weer de „ontmoetingsruimte voor allerlei ongedwongen contacten” worden, waar „de gemeenschapszin zich kon ontplooien”, zo verwachtte hij.

Herbergzaam

Met een rechthoekige verkaveling van blokjes rijtjeshuizen aan erven lijkt de eerste woonerfwijk inderdaad niet op een bloemkoolwijk. Opmerkelijk genoeg vormen ook de rijtjeshuizen in de latere bloemkoolwijken bijna nooit bloemkoolroosjes. Weliswaar heeft de gemiddelde woonerfwijk een labyrintisch stratenpatroon met veel hoeken van 45 graden en doodlopende straatjes, maar wie er verdwaalt, krijgt nooit het gevoel dat hij zich door een reusachtige bloemkool beweegt. Strikt genomen zijn de meeste bloemkoolwijken ook geen woonerfwijken. Auto’s staan er ook geparkeerd op de ‘erven’ tussen de woningen die straat noch plein zijn.

Slechts een doodenkele buurt in de woonerfwijken lijkt op een bloemkool. Het dichtst in de buurt van Schwagenscheidts woonwijk komt Zwaluw in de Nieuwegeinse wijk Doorslag. De 87 door Jan Verhoeven ontworpen huur- en koopwoningen zijn er gegroepeerd rondom kleine hofjes die één groot aaneengesloten geheel vormen dat van bovenaf gezien lijkt op een hoekige bloemkool.

Foto Lebrina Latupeirissa

Jan Verhoeven (1926-1994) was een van de vele ‘structuralistische’ architecten die in de jaren zeventig braken met de rationele, technocratische stedenbouw van de voorgaande decennia. In plaats van de anonieme hoogbouwwijken moesten er ‘herbergzame’ woonwijken met ‘huiselijke’ woningen komen, vonden de structuralisten. Met Zwaluw wilde Verhoeven „een evenwicht bereiken tussen een intensief gemeenschapsleven en ruimte voor het individu door beschutting, herkenbaarheid en afwisseling”, zei hij in een interview. Zwaluw kreeg daarom de vorm van een bizar vestingstadje, compleet met poorten en een gracht. In het hart staat een kasteelachtig woningcomplex met zes driehoekige hoektorentjes rondom een zeshoekige binnenplaats. Nog opmerkelijker zijn de daken. Alle woningen in Zwaluw hebben platte daken, maar doordat de geknikte buitenmuren van de rijtjeshuizen grotendeels zijn bekleed met rode dakpannen lijkt het alsof iedereen er knus onder één kolossaal mansardedak woont.

Hoewel bloemkoolwijken volgens de bedenker van de woonerfwijk niet meer waren dan „aangeklede parkeerterreinen zonder trottoirs”, werden ze een succes. De meeste Nederlanders bleken liever te wonen in een rijtjeshuis met de keuken en de berging aan de erfkant dan in een galerijflat. Anders dan de wijken uit de voorgaande decennia is niet één bloemkoolwijk een probleemwijk geworden.

Weerzin

Niettemin riepen de wijken van begin af aan ook weerzin op. Dodelijk was de kritiek van architect Carel Weeber, die in 1979 bloemkoolwijken bestempelde als uitingen van „de nieuwe truttigheid”. „Bij deze nieuwe stijl, de Truttigheid, wordt de kleinschaligheid gerepresenteerd door structurele onduidelijkheid, willekeurig vormgebruik, ongenuanceerde springerigheid, kappen in alle mogelijke richtingen en natuurlijke aardse kleuren en materialen – een en ander gedekt door inspraak”, schreef Weeber in architectuurtijdschrift Plan. ‘Een maatschappelijk verdovingsmiddel’ noemde hij de bloemkoolwijken. Na Weebers kritiek zouden truttigheid en burgerlijkheid voor altijd blijven kleven aan de bloemkoolwijken.

Foto Lebrina Latupeirissa

Toch was het niet de kritiek die een einde maakte aan de bloemkoolwijken. Daar was de diepe economische crisis van begin jaren tachtig voor nodig. Toen op de tweede oliecrisis (1979) een crisis in de woningbouw volgde, was er geen geld meer voor ingewikkelde wijken als Zwaluw.

Begin jaren tachtig onderging de Nederlandse woningbouw een versobering en veranderden woonerven weer in gewone straten met trottoirs en bleke rijtjeshuizen met de auto voor de deur.