Voor het hek van de torenflat in Beijing waar ik woon, was vroeger een markt. Ik kwam er graag: ik kende de marktvrouw die haar grote gele mango’s altijd keurig naast elkaar uitstalde op een wit plastic kleed dat over haar stal lag. Daarop stonden ook plastic mandjes met rode kersen en een berg met sappige wilde perziken. Net naast de ingang had je de man die al heel vroeg in het voorjaar een kraam vol zoete aardbeien had, net als dure uit Zuid-Afrika geïmporteerde sinaasappels.
Die markt sloot begin 2020 door corona. Later ging hij toch weer even open. Toen stonden er opeens allemaal verkopers die ik nooit eerder had gezien. De sfeer was ook anders. Ongezelliger: niemand knoopte meer een praatje aan. De kramen waren vreemd kaal: je kon de vuile, ruwe planken nu gewoon zien. De groenten lagen niet meer mooi uitgestald in bosjes, besproeid met een beetje water om ze frisser te laten lijken. Je moest ernaar vragen. Pas dan kwam er wat tevoorschijn uit grauwe juten zakken. „Weet u misschien waar de oude verkopers gebleven zijn?” vroeg ik aan een man die sperziebonen verkocht, rechtstreeks uit zo’n jutezak. „Wat voor andere verkopers?”, vroeg hij een beetje nors. „Er zijn nooit andere verkopers geweest.”
Het deed met denken aan een kinderdroom. Ik werd wakker in mijn slaapkamer en zag de vertrouwde oranje zeepemmer waarin mijn sokken altijd zaten. „Mama, ik heb zo naar gedroo-hoomd”, riep ik. Allebei mijn ouders kwamen uit bed om me troosten.
Alleen: het waren niet echt mijn ouders. Ze zagen er wel precies zo uit en ze deden ook dezelfde dingen, maar toch wist ik dat er iets niet klopte. Ze probeerden me ervan te overtuigen dat ze echt wel mijn ouders waren, maar ik wist beter. Daarna werd ik pas echt wakker.
„Wat voor andere verkopers?”, vroeg hij een beetje nors, „er zijn nooit andere verkopers geweest”
Het gevoel dat ik iets krijg voorgespiegeld wat niet echt is, heb ik in China vaak genoeg gehad. Maar het overkomt me dit jaar griezelig vaak. Zo raak ik bij een nieuwjaarsreceptie in gesprek met hoogleraar Wang Yiwei van de Volksuniversiteit van Beijing. Aan die universiteit worden traditioneel de hoge politieke kaders opgeleid.
We komen te spreken over Mao, de stichter van de Volksrepubliek China. Ik zeg dat Mao best fouten heeft gemaakt waar het volk zwaar onder heeft geleden. Bijvoorbeeld tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976), toen hij China bijna in een staat van burgeroorlog bracht, en toen juist intellectuelen zwaar werden vervolgd.
Wang, in zwart Mao-pak, weet waarover ik het heb: zijn eigen vader heeft in die tijd zelfmoord gepleegd, vertelt hij. „Maar hij heeft Mao tijdens zijn leven nooit iets verweten.” Ik zeg dat ik dat niet begrijp. „Hoe werkte dat dan in het hoofd van uw vader?”
Daar wil Wang geen antwoord op geven. „Mao was 70 procent goed en 30 procent fout”, zegt hij. Dat is een standaardformulering. Na Mao’s dood is hij met die formulering officieel de communistische geschiedenisboekjes in gegaan.
„Maar hoe zit dat dan precies?”, vraag ik door. „Hoe kon u het Mao vergeven dat hij uw vader de dood in heeft gejaagd?” Dan wordt Wang kwaad. „Mao is een held. Op hem mag je geen kritiek leveren. Dat sta ik niet toe. Jullie staan toch ook geen kritiek toe op jullie nationale helden?” Dan beent hij weg.
Ik ben beduusd. Is hij nu echt kwaad op me?
Misschien is het op dit moment wel zo dat de eerlijkste mensen juist de mensen zijn die hun mond houden. Dan hoeven ze in elk geval niet te liegen. In Xinjiang, waar veel Oeigoeren wonen, is dat al veel langer zo. Toen ik er in 2019 was, zag ik een opvallend verschil tussen de Han-Chinezen en de Oeigoeren. De Han-Chinezen wilden wel praten: dan vertelden ze hoeveel veiliger het in Xinjiang was geworden, en hoe harmonieus de verschillende volkeren er samenwoonden. De Oeigoeren zeiden helemaal niets.
Iedere Oeigoer die ik tegenkwam, nam instinctief een paar meter afstand van me. Vriendelijk lachend, dat wel. Er waren ook veel luidruchtige Chinese toeristen op vakantie, ze hadden cowboyhoeden op. Die waanden zich in het Wilde Westen van hun immense Chinese rijk. De Oeigoeren waren deel van het decor geworden: ze zongen en ze dansten voor de cowboyhoeden.
Een vrouw die bij een prestigieuze denktank werkt en die anoniem wil blijven omdat ze niet zomaar met journalisten mag spreken, vertelde me een tijdje terug hoe het er tegenwoordig tijdens hun vergaderingen aan toe gaat. Dan zitten er zo’n twintig wetenschappers aan tafel. De meest fanatieke wetenschapper, vrijwel altijd een lid van de Communistische Partij, doet dan een voorstel over een bepaald soort onderzoek dat voortaan niet meer toegestaan zou moeten worden. Met dat voorstel is de grote meerderheid van de aanwezigen het niet eens. Maar ze zwijgen: niemand durft ter vergadering een tegenargument aan te dragen, uit angst om zelf het slachtoffer van kritiek en verdachtmakingen te worden. Wel krijgt de fanatiekeling bijval van een of twee carrièrejagers. Vervolgens wordt het voorstel aangenomen.
Oude en nieuwe cijfers
De Chinese overheid wordt zwijgzamer en soms ook leugenachtiger. Vorig jaar bleek de jeugdwerkloosheid schrikbarend hoog: zo’n beetje één op de vijf jongeren had geen baan, meldde het Nationale Bureau voor de Statistiek. Dat trok ook internationaal veel aandacht. De oplossing van Beijing: eerst stoppen met het publiceren van de cijfers, dan de definities aanpassen. En dan, een halfjaar later, komen met cijfers die beduidend gunstiger zijn. Kloppen de nieuwe cijfers? Of toch de oude? Het valt niet te controleren.
Het grootste slachtoffer van de nieuwe zwijgzaamheid sinds het aantreden van China’s hoogste leider Xi Jinping in 2012 is de geschiedenis. Niet toevallig gaan veel van de boeken die China-correspondenten hebben geschreven over de steeds problematischer omgang met het verleden in het land. Louisa Lim, oud-China-correspondent voor de BBC, zette de trend en schreef in 2014 een boek over de opstanden op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989. Ze gaf het de aansprekende titel The People’s Republic of Amnesia. Van Ian Johnson, die in 2020 na ruim twintig jaar correspondentschap in China het land werd uitgezet, verscheen vorig jaar Sparks, over het tegen de stroom en tegen de censuur in vastleggen van officieel niet bestaande episodes uit de geschiedenis van communistisch China.
Tania Branigan, voormalig correspondent voor The Guardian, schreef Red Memory (2023), over het onverwerkte trauma van de Culturele Revolutie (1966-1976). Toen waren zuiveringen, vervolging, verraad en zelfmoord aan de orde van de dag, maar vandaag de dag bestaan die tien jaar vooral „als een afwezigheid”, schrijft ze. Het decennium is een van de vele taboes waarover alleen in standaardfrases gepraat mag worden.
Hoe de onderdrukking van verboden verhalen in de praktijk gaat, is te zien in een lange, verboden documentaireserie van de Chinese documentairemaker, schrijfster en voormalig hoogleraar Ai Xiaoming. De serie bestaat uit vijf delen en gaat over een werkkamp in Jiabiangou, een plaats aan de rand van de Badain Jaran-woestijn in de straatarme westelijke provincie Gansu. Daar werden eind jaren vijftig van de vorige eeuw intellectuelen en voormalig ambtenaren naartoe verbannen die waren bestempeld als zogeheten „rechtse elementen”. Zij moesten van hun rechtse gedachten afkomen door middel van dwangarbeid.
De omstandigheden waren zo erbarmelijk dat meer dan 2.000 van de 3.000 gedetineerden omkwamen, vooral van de honger. Sommige overlevenden vertellen in de serie hoe ze zich uit honger tegoed deden aan de lijken van de gestorvenen.
Meer dan een halve eeuw later besloot een groep betrokkenen de botten van de doden, die nog steeds gewoon verspreid in het woestijnzand lagen, te verzamelen en de doden een echt graf te geven. Ze botsten op de overheden, die zo’n monument absoluut niet willen. Het zou hun eigen fouten uit het verleden te zeer zichtbaar maken. De betrokkenen richtten toch een gedenkteken op, maar binnen de kortste keren was de zwarte steen kapotgeslagen en lagen de botten opnieuw verspreid in het zand.
Ai maakte de documentaire met medewerking van nabestaanden en overlevenden, en ondanks tegenwerking van de autoriteiten, die haar vaak wegstuurden of verhinderden om te filmen. Dan filmde ze als dat kon ongemerkt, maar ze ging nooit keihard tegen de autoriteiten in. Daardoor kon ze het materiaal behouden. Ze wist van tevoren dat de serie niet vertoond zou mogen worden in China, maar ze wil de geschiedenis toch vastleggen voor latere generaties: wie weet kunnen die de serie in China wel zien.
Keizerlijk alleenheerser
Geschiedenis is in China een zeer serieuze zaak. Het is, veel meer nog dan elders, een politiek wapen in handen van de heersers van het moment. Al in de keizertijd was één van de eerste taken van een nieuwe dynastie het schrijven van de geschiedenis van de net ten val gebrachte dynastie. Niet om die geschiedenis zo getrouw mogelijk vast te leggen, maar om die te herschikken in een nieuwe orthodoxie. Dan was het voor iedereen meteen duidelijk welke lessen je uit de geschiedenis diende te trekken, en uit welke hoek de wind voortaan zou waaien.
De huidige president, Xi Jinping, steeds meer een keizerlijk alleenheerser, gebruikt de geschiedenis niet anders. Hij wil vooral aantonen dat alles wat de Communistische Partij van China (CPC) sinds haar oprichting heeft gedaan ook welgedaan was, als door een communistische God voorgeschreven. En dus dient iedereen er blind op te vertrouwen dat alles wat de Partij in de toekomst zal doen, ook onontkoombaar juist is.
Nu is het in de praktijk nogal lastig om het recente Chinese verleden alleen maar als een triomftocht van een onfeilbare Partij te presenteren. China’s moderne geschiedenis hangt aan elkaar van veel te ver doorgevoerde politieke campagnes, hongersnoden, moordpartijen, zuiveringen en desastreus economisch beleid. Als je dat allemaal ontkent, dan hou je een behoorlijk dun geschiedenisboekje over.
Al in de keizertijd was één van de eerste taken van een nieuwe dynastie het schrijven van de geschiedenis van de net ten val gebrachte dynastie
Dat blijkt. Er zijn genoeg jongeren die nooit hebben gehoord van de opstanden op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989. Hun ouders zullen hen daar ook niet makkelijk over vertellen: het belast ze met informatie die tegenstrijdig is met wat ze op school hebben geleerd, informatie ook die het moeilijker voor ze maakt om nog onschuldig en vol vertrouwen achter Xi aan te lopen. En die is en blijft voorlopig nog wel de baas.
Traumatisch is dat wegdrukken van de geschiedenis wel. Ik herinner me dat ik in 1984 bij een Chinese vriendin en haar vader logeerde. ’s Nachts hoorde ik geschreeuw. Ik schrok, maar zij niet. „Mijn vader schreeuwt wel vaker ’s nachts, dat komt door wat hij heeft meegemaakt tijdens de Culturele Revolutie”, vertelde ze. Overdag had niemand het er meer over.
Op momenten in de moderne geschiedenis dat de politieke teugels wat slapper hingen, leidde dat altijd tot een stroom van literatuur over de vele vergeten geschiedenissen van het land. Maar nu de teugels juist weer strak zijn aangespannen, moet iedereen zijn herinneringen wegstoppen.
Het trauma van de pandemie
Corona was de meest recente traumatische gebeurtenis, ook voor mij persoonlijk. Ik was bang om opeens opgesloten te worden, in mijn huis of in een isolatiefaciliteit. Ik was niet langer de baas over mezelf, ik moest net zo goed als iedereen gewoon doen waartoe de overheid me dwong.
Die coronaperiode eindigde abrupt. Niet langer hoefde de ziekte ten koste van alles bestreden te worden: het was opeens helemaal geen groot gevaar voor de volksgezondheid meer. De plotselinge beleidswijziging, zonder dat er voorbereidingen waren getroffen in de ziekenhuizen en zonder dat er zelfs maar aspirientjes te krijgen waren, leidde naar schatting van de Amerikaanse Centres for Disease Control (CDC) tot 1,41 miljoen doden in nog geen drie maanden. Andere schattingen komen nog hoger uit.
Maar dat onderwerp was meteen vrijwel taboe. Gefluisterd werd er wel: over ouders of grootouders die het niet hadden gered, over lijkwagens die in lange rijen voor de crematoria stonden en over smeergeld dat je moest betalen om je moeder in een crematorium ver buiten de stad toch wat sneller aan het vuur te mogen toevertrouwen.
Alle mensen die zich eerder in witte pakken hadden gehuld om als ordetroepen in de wijken te functioneren, verdwenen van de ene dag op de andere uit het straatbeeld. Ze spraken niet meer over wat ze tijdens de pandemie allemaal hadden gezien en gedaan, ze wilden er ook vrijwel nooit voor uitkomen dat ze ooit zo’n wit pak hadden gedragen.
Corona leidde vooral bij jongeren wel tot een fundamentele omslag in het denken. Even kwam er met de protesten tegen het coronabeleid een geest uit de fles die er weer zo snel mogelijk in moest. Ze hadden nu ook voor het eerst zelf meegemaakt dat de Partij wel degelijk fouten kon maken, en dat hun president echt niet onfeilbaar was. Dat vergaten ze niet meer zo makkelijk.
De noodzaak om die herinneringen weg te drukken, is ook minder groot geworden. Jongeren worden niet meer verleid door kansen op meer welvaart en goede banen, want de economie stagneert. Ze worden niet langer beloond voor hun volgzaamheid. Ze staan aan het begin van hun leven met behoorlijk lege handen.
Waartoe dat leidt, is niet te zeggen. Voorlopig leidt het vooral tot nog meer redenen voor de Partij om de geschiedenis zo leeg mogelijk te houden en de knoet nog flinker te hanteren.
Maar de partijgetrouwe professor Wang van de Volksuniversiteit doorbreekt dat zwijgen wel door me dezelfde dag van de nieuwjaarsreceptie nog zijn propagandistisch getinte artikelen over de Europees-Chinese betrekkingen op te sturen, zijn specialiteit.
Dan denk ik: we spraken elkaar op een officiële receptie van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Om ons heen wemelde het van de overheidsfunctionarissen. Misschien moest hij wel boos worden. Anders had men hem ervan kunnen beschuldigen dat hij Mao zomaar liet beledigen door een buitenlander. Of zit het toch nog anders, en heeft hij er een heel andere bedoeling mee? Ik zal er wel niet meer achterkomen.