Ikje pardon Ik Jan Cremer

De jury hoeft niet lang na te denken om de Ik Jan Cremer boeken (drie delen) uit te roepen tot verreweg de ongegeneerdste, avontuurlijkste, meest hilarische en aller-ikste boeken van de Nederlandstalige literatuur. Ook Multatuli, A.F.Th van der Heijden en Nicolien Mizee leggen het loodje. De geschiedenis ervan is bekend, schandalen te over toen het eerste deel in 1964 verscheen. Vrouwonvriendelijke banale seks, pulp, opschepperij, „kappersliteratuur”, leugens, anti-kunst en als grootste bezwaar: slecht geschreven. En toegegeven de dialogen tussen geliefden vlak voor, na of tijdens de seks zijn vaak van een ongehoord banaal en huiselijk niveau. Maar ook om hard te lachen.

Neem het gesprek tussen Cremer en een vriendin die af en toe de hoer uithangt. Ze vraagt zich af welke jurk ze aan moet. Cremer stelt voor: „die dirndl die je altijd je favoriete noemt, waar je tieten zo mooi in uitkomen.” Maar dan zegt ze dat ze die heeft weggedaan, „die was helemaal versleten en zat vol met spermavlekken die ik er in de was niet meer uitkreeg.”

Cremer wist precies hoe hij de kleinburgerlijke goegemeente de kast op moest krijgen, maar slecht schrijven hoorde dus niet tot zijn repertoire. Tenzij je als literatuurliefhebber alleen geïnteresseerd bent in hooggestemde verslagen van existentiële problemen die maar niet overgaan. Zijn boeken staan vol grappen over en vaak scherpe uitvallen naar de officieel goedgekeurde kunst van de afgelopen zestig jaar.

Hij was bijzonder goed op de hoogte en wist precies hoe hij de pretenties van zijn ‘hogere’ kunstbroeders moest ontluisteren. Zijn Brieven 1956-1996 (2006) leggen er fraai getuigenis van af. En geestig was hij dus ook, in beschouwingen over zijn werk heeft men het daar zelden over. In deel 2 (1966) plaatste hij bijvoorbeeld een expres slecht geschreven brief die hij ooit (echt) schreef naar het Utrechts Stedelijk Orkest waar men een „plverv. SOLOKLARINETTIST” zocht. Nadat hij hoog op heeft gegeven over zijn kwaliteiten als trommelaar en klarinettist bij de Amstel-Drumband, verzoekt hij de commissie hem ook kansen als zanger te bieden: „dus als er af en toe eens een nummertje vokaal gezongen moet worden, dan denkt Uwedelachtbare zeker wel aan mijn?”

En bij een ontmoeting met een duistere figuur uit de onderwereld schrijft hij in deel 3: „Waarschijnlijk was het een analfabeet en keek hij nooit televisie, bedacht ik.”

Over het waarheidsgehalte van zijn werk was en is de kritiek nog lang niet uitgeschreven. Deel 3 gaf hij in 2008 als motto mee: „Alles wat ik zeg en schrijf is de waarheid. Mijn waarheid.” Veel van zijn belevenissen lijken op het eerste gezicht uit de duim gezogen, maar nader onderzoek leert altijd dat Cremer zelden iets zomaar verzint. Ja, hij geeft overal een Cremeriaanse draai aan, maar is dat niet precies de bedoeling van literatuur? Ergens een draai aan geven? Hij had werkelijk een verhouding met Jane Mansfield en zijn vriendschappen met Bob Dylan en Andy Warhol, waarover hij in Ik Jan Cremer 3 uitvoerig schrijft, waren echt. Je komt Cremer overigens niet tegen in de recente biografieën over deze figuren maar dat heeft er vast mee te maken dat hij ook harde noten over ze kraakt.

Rancune en zelfmedelijden zijn in zijn werk ver te zoeken, zijn ik-opschepperij gaat altijd hand in hand met ironische zelf bespiegelingen, waardoor het steeds opgewekt en onweerstaanbaar blijft. Er hangt ook iets tragisch rond in dit nog altijd onderschatte oeuvre. Iets ongrijpbaars sombers, dat hij probeert te bestrijden met zijn vrolijke en extraverte ik-verhalen. Alleen in De Hunnen (1984) geeft hij eraan toe. Een gevoel dat hij zich nergens thuis voelt en zich nooit aan iets of iemand weet te binden maar wel altijd op zoek is naar liefde en kameraadschap. In Ik Jan Cremer 2 (1966) brengt hij dit fundamenteel tragische levensgevoel in een gedicht onder woorden: „voor mij geen hartelijke broeders/ voor mij alleen/zuivere kameraadschap/ geen kontlikkerij/ geen onwerkelijke vriend -of vijandschap/ men mag/ mij verraden of overgeven/ maar dan alléén/ mijn kameraden/ mijn strop mag aangetrokken worden/ nog vaster & vaster/ ik ben niet bang/ ik verlies niets.”

Kees ’t Hart is een van de dichters die optreedt op de Nacht van de Poëzie op 5 okt in Utrecht, het slot van literair festival ILFU.