‘Ik zoek personen die me door de geschiedenis kunnen leiden’

Martin Bossenbroek Foto Lars van de brink

Interview Historicus Martin Bossenbroek vertelt in De Zanzibardriehoek een verhaal over slavernij vanuit het perspectief van verschillende hoofdpersonen. „De bronnen zijn fantastisch.”

Je zou er een Netflix-serie van kunnen maken, zegt Martin Bossenbroek over zijn nieuwe boek, De Zanzibardriehoek. Het klinkt onbescheiden maar dat is het niet. Want het boek staat vol prachtige, spannende verhalen waarin de cliffhangers voor het oprapen liggen. Verhalen die waargebeurd zijn en die Bossenbroek met veel details opschrijft, alsof het filmscènes zijn.

De climax komt op pagina 173 als David Livingstone, de beroemde Britse ontdekkingsreiziger, in het binnenland van Afrika is overleden tijdens zijn laatste missie: een zoektocht naar de oorsprong van de Nijl. De Afrikaanse leden van zijn expeditie nemen daarop een krankzinnig besluit. In strijd met alle Afrikaanse en Arabische rituelen nemen ze zich voor het stoffelijk overschot van Livingstone terug te brengen naar de kust. ‘Er kwam een kalme vastberadenheid over hen’, schrijft Bossenbroek. ‘Die hadden ze ook nodig. De opgave die ze zich hadden gesteld was onvoorstelbaar. Zestienhonderd kilometer lang met een lijk sjouwen in de tropische hitte en stortbuien, door oerwoud, moeras en savanne, over rivieren en bergpassen.’

Livingstone overlijdt op 1 mei 1873. Bijna een jaar later, op 18 april 1874, krijgt hij in Londen een staatsbegrafenis. Martin Bossenbroek trekt er tien pagina’s voor uit om de reis van Livingstone’s lichaam te beschrijven: door het oerwoud naar Bagamoyo aan de kust, vandaar per schip naar Zanzibar, en vandaar met een ander schip naar Southampton, en uiteindelijk met een speciale trein naar Londen.

De Zanzibardriehoek gaat over slavenhandel, maar niet over de transatlantische slavenhandel waarover de afgelopen jaren veel boeken zijn geschreven. Met de transatlantische slavenhandel ging het bergafwaarts na het verbod op slavenhandel van de Britten in 1807. Maar aan de andere kant van het Afrikaanse continent, de oostkant, was het einde van de slavernij toen nog lang niet in zicht. Het sultanaat Zanzibar was een spil in die handel. Tot de sluiting van de slavenmarkt op het eiland in 1873 voerden Arabische handelaren er met hulp van Indiase financiers naar schatting zevenhondervijftigduizend slaafgemaakten aan. Die werden tewerkgesteld op het eiland zelf of verder verscheept, met name naar het Midden-Oosten. En na 1873 was het nog niet meteen gedaan met de slavenhandel. Dat gebeurde pas toen de Europeanen, met name de Britten, in de decennia daarna Afrika volledig koloniseerden en er een wingewest van maakten. David Livingstone en anderen combineerden hooggestemde idealen met handelsgeest.

Martin Bossenbroek volgde voor De Zanzibardriehoek hetzelfde procédé als voor zijn vorige boeken, zoals het nog maar ruim twee jaar geleden verschenen De wraak van Diponegoro over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en De Boerenoorlog, waarvoor hij in 2013 de Libris Geschiedenis Prijs kreeg. Hij vertelt het verhaal vanuit het perspectief van een aantal hoofdpersonen. In dit geval is dat met name de Schotse diplomaat John Kirk. Als arts en botanist gaat hij mee met expedities van Livingstone. Als consul vertegenwoordigt hij het Verenigd Koninkrijk op Zanzibar, waar hij een hoofdrol speelt in paleisintriges. En op latere leeftijd is hij als ondernemer opnieuw betrokken bij de kolonisatie van Oost-Afrika. „Hij is net de hoofdrolspeler uit de film Forrest Gump”, zegt Bossenbroek. „Bij elke historische gebeurtenis duikt hij weer op.” We spreken elkaar in de hortus botanicus in Leiden, op een steenworp afstand van de universiteitsbibliotheek waar Bossenbroek veel te vinden was voor zijn onderzoek.

In Nederland zal niemand hebben gehoord van John Kirk. Waarom vond u hem interessant?

„Omdat ik twee inborsten heb. Ik ben begonnen als kwantitatief historicus, mijn proefschrift was één van de eerste computeronderzoeken. Het cijfermatige zit in mijn genen, ik ben zowel de zoon als de vader van een accountant. Maar ik ben ook dramaturg. Ik heb een bijvak dramaturgie gevolgd bij Erik Vos van De Appel. Aan alle gebeurtenissen liggen structuren ten grondslag. Maar tegelijkertijd geloof ik dat het vaak individuele personen zijn die een beslissende draai kunnen geven aan de geschiedenis. Om dat te onderstrepen hoef ik maar twee namen te noemen: Trump en Poetin. Zonder die twee zag de geschiedenis er echt anders uit.”

Dus u begint met het zoeken van geschikte hoofdpersonen?

„Nee, dat is stap twee. Eerst wil ik een groot verhaal. En slavernij is natuurlijk een waanzinnig groot onderwerp.”

En wat is precies het grote verhaal dat u over slavernij wil vertellen?

„Dat is de complexiteit van het verschijnsel slavernij. Hier in Nederland is de rolverdeling duidelijk. De Europese slavenhandelaars hebben miljoenen Afrikanen de oceaan over gevoerd en tewerkgesteld, en dat is mensonterend. Daar heeft Nederland een groot aandeel in gehad. Ik vind het heel goed dat daar de laatste jaren meer duidelijkheid over is gekomen. Maar ik zou het tegelijkertijd jammer vinden als het daar bij bleef, omdat de schadelijke gevolgen niet alleen werden gevoeld door de mensen die werden afgevoerd, maar ook door de achterblijvers, door de samenlevingen die werden verscheurd.

„De slavenhandel in het deel van de wereld waarover dit boek gaat begon in de zevende eeuw, was tot ver in de negentiende eeuw officieel toegestaan, en gaat eigenlijk tot op de dag van vandaag door. De geschiedenis herhaalt zich nog steeds. Elke keer als ik lees over de Wagner-groep in Afrika, of over China dat er grondstoffen haalt, denk ik: Afrika wordt nog steeds gezien als wingewest.”

Het waren de Britten die een einde probeerden te maken aan de slavenhandel, die in Oost-Afrika al eeuwen bestond. Was u niet bang het verwijt te krijgen de rol van de Europeanen in de slavenhandel te relativeren, door te wijzen op die van Arabieren en Afrikanen?

„Dat verwijt heb ik al gehoord. Dan zeg ik dat ik het goed vind dat er meer is uitgezocht over de transatlantische slavenhandel. Ik heb zelf meegewerkt aan een aantal bundels daarover. Maar als Nederland zijn straatje moreel heeft schoongeveegd dan zijn de problemen daarmee niet opgelost.”

De Europese hoofdrolspelers in het boek van Bossenbroek zijn overigens niet simpelweg de good guys. Ja, ontdekkingsreizigers als David Living-stone en Henry Morton Stanley noemen afschaffing van slavernij in Afrika als een van de redenen voor hun expedities (naast het in kaart brengen van het continent ter meerdere eer en glorie van henzelf). Maar om hun doelen te verwezenlijken gebruiken ze regelmatig geweld. Ze schromen zelfs niet zich aan te sluiten bij karavanen van slavenhandelaren als dat zo uitkomt. Hoofdrolspeler John Kirk schiet op elk dier dat er voor zijn loop komt (en een enkele keer ook op een mens).

Al die hoofdpersonen hebben een schat aan bronnenmateriaal achtergelaten: dagboeken, brieven, reisverslagen. Ze wilden hun avonturen immers delen met de wereld. „Ze maakten aantekeningen bij het kampvuur”, zegt Bossenbroek. „Dus letterlijk heet van de naald. Dat zijn bronnen waarop ik altijd buitengewoon gespitst ben omdat ze direct weergeven hoe iets toen werd beleefd.”

Bossenbroek schrijft het allemaal zo op dat je als lezer soms bijna ongemerkt in het hoofd van zo’n negentiende-eeuwer terechtkomt. Neem bijvoorbeeld deze beschrijving van Stanley, die in 1871 na een maandenlange, gevaarlijke expeditie de zoekgeraakte Livingstone ziet in een plaatsje bij het Tanganyikameer: ‘Daar stond een bleke, vermoeid ogende oudere man in een donkere outfit, omringd door Arabische sjeiks. Zijn [Stanley’s] hart bonkte, in gedachten maakte hij een salto, het liefst wilde hij naar hem toerennen, hem omhelzen. Maar ja, met al die mensen erbij? Het was wel een Engelsman, je wist niet hoe hij zou reageren. Waardig was beter, laf maar veilig. Beleefd nam hij zijn helm af: ‘Dr. Livingstone, I presume.’

Of neem de manier waarop Bossenbroek schrijft over prinses Salme, een zus van de sultan van Zanzibar die een belangrijke bijrol speelt in het boek. Ze wordt verliefd op een Duitser, ontvlucht in het geheim het eiland, bekeert zich tot het christendom en begint een nieuw leven in Hamburg. ‘Alles had ze in die beginjaren vreselijk gevonden aan haar nieuwe woonplaats’, schrijft Bossenbroek. ‘De drukte op straat in de havenstad joeg haar schrik aan. Al die bleke gezichten met hun blonde haren en onuitsprekelijke namen. Ze had ze echt niet uit elkaar kunnen houden. Gekleurde mensen zag je er niet of nauwelijks, ze voelde zich voortdurend bekeken. De koffie smaakte nergens naar, varkensvlees was niet te eten. (…) In stilte was ze gewoon haar oude vertrouwde gebeden blijven zeggen.’

Bossenbroek lacht als ik deze twee citaten voorlees in de Leidse hortus. „Ik snap dat je wil weten: hoe zit dat?”, zegt hij. „Salme’s memoires zijn gewoon een fantastische bron, ze is ongelooflijk direct en eerlijk, ook over haar eigen gevoelens. Al die details – over de bleekgezichten die gaan schreeuwen als ze dronken worden, de koffie die niet te drinken is, het varkensvlees, het staat letterlijk in haar boek. Ik kan bij wijze van spreken naar de bibliotheek aan de overkant van de straat lopen en het je laten zien. En ook die passage van Stanley: hij beschrijft letterlijk dat hij opgetogen is als een jongetje en dat hij Livingstone wel wil omhelzen.”

Het gevoel als lezer in het hoofd van een personage te zitten wordt in dit boek versterkt doordat u weinig citaten gebruikt. U vertelt het verhaal zelf. Hoort dat ook bij de methode-Bossenbroek?

„Als dramaturg laat ik eigenlijk het liefste de mensen zelf aan het woord. Maar je hebt niet altijd de goede citaten. In dit geval had ik wél veel goede citaten, en die had ik eerst in het Engels in de tekst gezet – omdat ze vaak iets onvertaalbaars hebben. Onvertaalbaar mooi. Toen zei de uitgever: ja, maar voor een Nederlands publiek moet je dan in een noot de vertaling zetten. Dat vond ik te rommelig, daarom ben ik ze gaan inkorten en parafraseren.”

In uw vorige boek kwamen ook dit soort in-het-hoofd-van-passages voor, maar het lijkt wel alsof ze talrijker zijn geworden. Heeft dat met de bronnen te maken?

„Absoluut. Ik ben volledig afhankelijk van bronnen. Daarom zoek ik naar personen die me door de geschiedenis kunnen leiden. Degenen die het destijds uitvoerig hebben opgeschreven, zodat je het kunt meebeleven, die kies ik.”

U bent een academisch geschoolde historicus, maar ook een schrijver.

„Steeds meer geworden denk ik, ja.”

Maar u vindt nog steeds dat elke bewering te verantwoorden moet zijn?

„Absoluut. De enige concessie die ik heb gedaan is dat ik niet meer elke zin of alinea annoteer, maar verzamelnoten gebruik. Ik heb een groot inlevingsvermorgen. Maar ik heb een te beperkte fantasie om alles te verzinnen. Anders was ik al lang aan fictie begonnen.”

U heeft ongeveer twee jaar gedaan over een boek van ruim 400 pagina’s. Hoe gaat u te werk? Doet u eerst anderhalf jaar onderzoek om vervolgens een half jaar te schrijven?

„Zo deed ik het vroeger wel. Nu heb ik eerst in grote lijnen het verhaal bedacht. Ik denk dat ik daar ongeveer een half jaar over heb gedaan. Toen had ik een indeling in hoofdstukken. Vervolgens ben ik me steeds per hoofdstuk verder gaan verdiepen. Ik heb het onderzoeken en schrijven dus afgewisseld. Om al schrijvend nog nieuwe dingen te ontdekken. Als ik hoofdstuk twee aan het schrijven ben dan zit ik in het hoofd van de dertigjarige Kirk. Dan wil ik nog niet weten hoe hij dertig jaar later denkt. Je zou kunnen zeggen dat ik probeer ook mezelf te verrassen.”