‘Anderhalf jaar geleden woonde ik een lezing bij over de dichter Roemi. Eerder had ik al geprobeerd zijn werk te lezen, maar het bleef ongrijpbaar. Bovendien voel ik me zelf meer aangetrokken tot jonge dichters – stemmen die met de taal van nu spelen en durven te experimenteren. Dat is ook hoe ik zelf dicht. Tijdens die lezing werd het boek De veertig regels van liefde van Elif Shafak genoemd en dat besloot ik toen te gaan lezen.
In de roman volgen we de 40-jarige Ella Rubinstein, die ongelukkig getrouwd is. Ze verlaat haar gezin en gaat aan de slag bij een uitgeverij. Daar komt een manuscript langs waar ze helemaal door geobsedeerd is. Via e-mail raakt ze in gesprek met de schrijver ervan, Aziz. Samen verdiepen ze zich in het verhaal en er ontstaat een spiritueel soort liefde. Afwisselend volg je in een raamvertelling het verhaal dat zich in het manuscript afspeelt, dat gaat over de intense band tussen de Perzische dichter Roemi en zijn spirituele leraar Sjems dat zich afspeelt in de 13de eeuw. Het biedt een inkijk in het soefisme, de mystieke stroming binnen de Islam.
Dankzij dit boek kwam Roemi eindelijk dichterbij, maar het was vooral het personage Sjems dat me volledig in zijn greep kreeg. Hij is een wijze, eigenzinnige reiziger die zich losmaakt van opgelegde kaders. Iemand met een open houding, die werkelijk luistert naar ieder mens, zonder oordeel.
Na die eerste lezing voelde ik een verantwoordelijkheid om ook zo in het leven te staan. De hoofdpersoon Ella begreep ik nauwelijks. Ze had haar gezin achtergelaten, iets wat ik moeilijk kon plaatsen. Pas bij herlezing viel me op hoe weinig aandacht ik de eerste keer voor haar verhaal had. Onlangs las ik het boek voor de tweede keer en vrijwel direct daarna voor een derde keer. Bij die laatste lezing begon ik Ella en haar keuzes veel beter te begrijpen.
De rol van de vrouw is vaak dienend in grote mystieke teksten, maar ik zag bij latere lezingen dat de schrijver de vrouw juist meer op de voorgrond zet. Dat ik dat nu pas zie, heeft waarschijnlijk met mijn eigen vooroordelen te maken.
Tegelijkertijd moet ik nu toegeven dat Sjems zijn gebreken kent. Hij trouwt met Kymia, Roemi’s geadopteerde dochter. Alleen is hij een derwisj en wijdt hij zijn leven volledig aan God, waardoor hij niet de partner voor haar kan zijn die zij nodig heeft. Dat is egoïstisch van hem. Kymia’s verwarring en verdriet kwamen bij deze lezing veel sterker binnen. Zij werd voor mij een tragischer personage dan ik me eerder realiseerde. Haar verhaal verdient aandacht, juist omdat het zo vaak ondersneeuwt in grote mystieke vertellingen.
De veertig regels van liefde waar het boek zijn titel aan ontleent, deden me weinig. Ik heb niet zoveel met absolute waarheden. Wél raakte me het soefistische principe van ‘sterven vóór je sterft’: eerst moet je ego sterven, voordat jijzelf kunt sterven. Dat vind ik een prachtig idee. Iedereen draagt zoveel ego met zich mee – ik zie dat ook bij mezelf. Daarom vraag ik me altijd af: schrijf ik vanuit mijn ego? Dat probeer ik te vermijden.
Ik denk dat Shafak zelf ook naar dat principe leeft. Ze is voor mij een grote inspiratiebron. Ze werpt als schrijver licht op een onderbelicht groep en dat is precies wat ik zelf ook hoop te doen.”
‘Anderhalf jaar geleden woonde ik een lezing bij over de dichter Roemi. Eerder had ik al geprobeerd zijn werk te lezen, maar het bleef ongrijpbaar. Bovendien voel ik me zelf meer aangetrokken tot jonge dichters – stemmen die met de taal van nu spelen en durven te experimenteren. Dat is ook hoe ik zelf dicht. Tijdens die lezing werd het boek De veertig regels van liefde van Elif Shafak genoemd en dat besloot ik toen te gaan lezen.
In de roman volgen we de 40-jarige Ella Rubinstein, die ongelukkig getrouwd is. Ze verlaat haar gezin en gaat aan de slag bij een uitgeverij. Daar komt een manuscript langs waar ze helemaal door geobsedeerd is. Via e-mail raakt ze in gesprek met de schrijver ervan, Aziz. Samen verdiepen ze zich in het verhaal en er ontstaat een spiritueel soort liefde. Afwisselend volg je in een raamvertelling het verhaal dat zich in het manuscript afspeelt, dat gaat over de intense band tussen de Perzische dichter Roemi en zijn spirituele leraar Sjems dat zich afspeelt in de 13de eeuw. Het biedt een inkijk in het soefisme, de mystieke stroming binnen de Islam.
Dankzij dit boek kwam Roemi eindelijk dichterbij, maar het was vooral het personage Sjems dat me volledig in zijn greep kreeg. Hij is een wijze, eigenzinnige reiziger die zich losmaakt van opgelegde kaders. Iemand met een open houding, die werkelijk luistert naar ieder mens, zonder oordeel.
Na die eerste lezing voelde ik een verantwoordelijkheid om ook zo in het leven te staan. De hoofdpersoon Ella begreep ik nauwelijks. Ze had haar gezin achtergelaten, iets wat ik moeilijk kon plaatsen. Pas bij herlezing viel me op hoe weinig aandacht ik de eerste keer voor haar verhaal had. Onlangs las ik het boek voor de tweede keer en vrijwel direct daarna voor een derde keer. Bij die laatste lezing begon ik Ella en haar keuzes veel beter te begrijpen.
De rol van de vrouw is vaak dienend in grote mystieke teksten, maar ik zag bij latere lezingen dat de schrijver de vrouw juist meer op de voorgrond zet. Dat ik dat nu pas zie, heeft waarschijnlijk met mijn eigen vooroordelen te maken.
Tegelijkertijd moet ik nu toegeven dat Sjems zijn gebreken kent. Hij trouwt met Kymia, Roemi’s geadopteerde dochter. Alleen is hij een derwisj en wijdt hij zijn leven volledig aan God, waardoor hij niet de partner voor haar kan zijn die zij nodig heeft. Dat is egoïstisch van hem. Kymia’s verwarring en verdriet kwamen bij deze lezing veel sterker binnen. Zij werd voor mij een tragischer personage dan ik me eerder realiseerde. Haar verhaal verdient aandacht, juist omdat het zo vaak ondersneeuwt in grote mystieke vertellingen.
De veertig regels van liefde waar het boek zijn titel aan ontleent, deden me weinig. Ik heb niet zoveel met absolute waarheden. Wél raakte me het soefistische principe van ‘sterven vóór je sterft’: eerst moet je ego sterven, voordat jijzelf kunt sterven. Dat vind ik een prachtig idee. Iedereen draagt zoveel ego met zich mee – ik zie dat ook bij mezelf. Daarom vraag ik me altijd af: schrijf ik vanuit mijn ego? Dat probeer ik te vermijden.
Ik denk dat Shafak zelf ook naar dat principe leeft. Ze is voor mij een grote inspiratiebron. Ze werpt als schrijver licht op een onderbelicht groep en dat is precies wat ik zelf ook hoop te doen.”
Sinds Donald Trump weer aan de macht is, leest ze de ene na de andere roman. Een daarvan is De bewaring van de Nederlandse Yael van der Wouden. In een wijnbar in Brooklyn kijkt schrijver en columnist Katie Roiphe me haast verontschuldigend aan. Zoals eekhoorns zich volstoppen met nootjes voor de winter, zo propt de New Yorkse schrijver en columnist zich in deze tijd vol met literatuur. Een intellectuele reserve voor de vier jaren onder Trump II die gaan volgen.
Sinds populistisch-rechts aan de macht is gekomen, lijkt de democratie in de Verenigde Staten in een duikvlucht te zijn beland. Trump richt zijn pijlen op de universiteiten, gevestigde media en op links-liberale intellectuelen. Zijn autocratische ambities lijken steeds meer te worden verwezenlijkt. Hoe gaan drie Amerikaanse schrijvers om met deze verontrustende ontwikkelingen?
„Het worden donkere tijden,” zegt Roiphe. De eigenzinnige auteur van The Power Notebooks (2020) en Lof van het rommelige leven (2012), schrijft in haar boeken onder meer over sterke vrouwen, alleenstaand moederschap en de valkuilen van traditioneel feminisme. Haar essays, vaak controversieel, zijn in eerste plaats een beroep op ruimdenkendheid. Daar lijkt in de huidige Verenigde Staten steeds minder ruimte voor te zijn.
„De situatie onder Trump is voor veel Amerikanen een echte nachtmerrie,” vertelt Roiphe. Tegelijk schuilt er volgens haar ook iets onvermijdelijks in de machtsgreep van populistisch rechts. ,,Misschien moeten we deze jaren ondergaan om onszelf als land opnieuw uit te kunnen vinden.”
Becca Rothfeld. Foto Washington Post
Becca Rothfeld is droevig gestemd, vertelt ze via een videoverbinding vanuit Washington D.C.. De recensent van The Washington Post en schrijver van de bejubelde essaybundel All Things are too Small (2022), staat bekend als een veelzijdig essayist. „Iedereen hier in Washington kent wel iemand die is ontslagen bij de overheid. Er heerst hier een sterk gevoel van wanhoop.”
Censuur
Rothfeld vreest voor censuur. „Er is veel om je zorgen over te maken. Geesteswetenschappen worden uitgeknepen, subsidies verdwijnen, en op scholen wordt niet meer over onderwerpen als slavernij gesproken.”
Het presidentschap van Trump II voelt totaal anders dan acht jaar geleden, zegt Rothfeld. „Voor iemand die vier jaar de tijd heeft gehad om zich voor te bereiden, is Trump nog steeds bijzonder incompetent. Maar inmiddels is hij wel vaardig genoeg om met een sloopkogel door de instituties te gaan die Amerikanen juist moeten beschermen.”
Rebecca Makkai. Foto EFE
Rebecca Makkai, die internationaal doorbrak met haar roman Een stralende toekomst (2018), over de aidscrisis in Chicago, deelt die angst. „De situatie is vreselijk. De eerste termijn van Trump had nog iets komisch. Hij had een legertje hansworsten om zich heen verzameld, die tot weinig in staat waren. Dat is nu heel anders, omdat hij zich omringt met extreemrechtse groeperingen. De huidige situatie is veel duisterder.”
Toch is Makkai ook strijdbaar. „Mijn vader groeide op in een oorlogsgebied”, vertelt ze. Ze doelt daarmee op het neerslaan van de Hongaarse Opstand door Sovjet-troepen in 1956, waarna haar vader naar de Verenigde Staten vluchtte. „Als je opgroeit met iemand die getraumatiseerd is, staan je hersenen automatisch op crississtand. Er schuilt altijd een gevoel van nervositeit in je lichaam, totdat het daadwerkelijk misgaat. Op dit soort momenten levert dat juist een scherpe geest op. Het lijkt alsof mijn brein gemaakt is voor politiek onweer.”
Makkai werkt momenteel aan een nieuwe roman die van „zeer politieke aard” zal zijn. „Het schrijven is een gezonde manier om stoom af te blazen.” Ze ervaart het schrijfproces als een vorm van weerstand of verzet. „Ik schrijf het best met een gebroken hart of tijdens vlagen van woede.”
Vertraagd activisme
Maar hebben schrijvers ook daadwerkelijk een plicht om zich in hun werk tegen Trump te verzetten? Schept de dreigende ontmanteling van de democratie een missie voor de schrijver? Of heeft schrijven, zoals Philip Roth ooit stelde, net als seks, helemaal geen morele rechtvaardiging nodig?
Het antwoord is niet eenduidig, denkt Becca Rothfeld. Een auteur kan zich wapenen tegen radicaal-rechts door zich activistisch op te stellen. Maar een schrijver kan daar volgens haar ook in doorschieten. „Tijdens het eerste presidentschap van Trump hadden veel schrijvers het idee dat ze heel concrete invloed op de politiek konden uitoefenen. Literatuur is natuurlijk zelden apolitiek, verhalen gaan over mensen en over de maatschappij. Mensen krijgen in hun leven nu eenmaal voortdurend met politieke vraagstukken te maken. Maar daar aandacht voor vragen betekent niet dat de schrijver ook een bepaalde politieke uitkomst moet willen bewerkstelligen, of mensen op de barricades moet proberen te krijgen. Daarmee riskeer je dat een kunstvorm overgepolitiseerd en daarom oninteressant wordt.”
Schrijven is volgens Rothfeld „een vertraagde vorm van activisme.” Doorslaggevend blijft natuurlijk hoe een auteur iets opschrijft. „Er zijn romans waarin de politieke lading er te dik bovenop ligt. Ja, ja, denk je dan, we snappen het wel. In andere gevallen is het verhaal juist kwalitatief verfijnd, dan komt de balans tussen kunst en engagement goed tot zijn recht. The Handmaid’s Tale van Margaret Atwood is een roman met een onmiskenbaar politiek karakter, maar de plot zit zo goed in elkaar dat het juist werkt.”
Geëngageerd schrijven is lastiger geworden onder de huidige omstandigheden, denkt Roiphe. Juist omdat het politieke speelveld zo gepolariseerd is. Dat werkt volgens haar als „een afgeknelde arm.”
„Het verharde denkklimaat is niet goed voor een schrijver. Zulke sterke polarisering is verstikkend en laat te weinig ruimte over voor nuance.”
Roiphe heeft in het verleden scherpe kritiek geuit op aspecten van #MeToo. Nu voelt zulke kritiek al snel als een aanval op haar eigen kamp. „Ik zou daarom nu minder snel een afkeurend stuk over de dogmatische aspecten van de #MeToo-beweging schrijven. Het is moeilijker binnen en tegelijkertijd buiten een beweging als het feminisme te staan.”
Pure shock
Schrijvers beschikken wel degelijk over politieke macht, denkt Roiphe. „Ik ben gek op het citaat van George Orwell, ‘Als gedachten taal beïnvloeden, kan taal ook gedachten beïnvloeden’.” Ze noemt de Italiaanse schrijver Natalia Ginzburg als voorbeeld. „Ginzburg schreef een aantal van haar mooiste essays tijdens duistere politieke tijden, onder het fascistische regime in Italië. Of neem James Baldwin, die in zijn werk ideeën introduceerde over Zwarte emancipatie die nu diep in de maatschappij zijn verankerd.”
Maar op het moment dat zulke verhalen hard nodig zijn, lijkt progressief Amerika dat vermogen te zijn kwijtgeraakt. Roiphe denkt dat de huidige stilte een vorm van hergroeperen is. „De stilte komt niet alleen voort uit defaitisme, maar ook uit de drang van links om zich te herpakken.” Progressief Amerika keert zich momenteel naar binnen om de grenzeloze toewijding aan identiteitspolitiek van de afgelopen jaren te herzien, denkt ze. „Wat eruitziet als verslagenheid, is pure shock, en hopelijk een vorm van introspectie.”
Zelfreflectie is noodzakelijk, vindt Roiphe. „In plaats van daadwerkelijke sociale verandering teweeg te brengen, is links de afgelopen jaren doorgeslagen in een obsessie met identiteitspolitiek. Kijk naar de cancelcultuur die is ontstaan. In veel debatten en discussies lijkt er nog maar één morele waarheid te zijn. Daar móet je het mee eens zijn. Anders ben je afgeschreven.” Een schrijver heeft geen baat bij zulke eenduidigheid, maar juist bij verdieping. Volgens Roiphe bestaat er een schrijnend gebrek aan ‘heterodoxe denkers’: intellectuelen die niet onder een bepaalde noemer te scharen zijn.
Rothfeld meent daarentegen dat het onzinnig is om de huidige dominantie van rechts toe te schrijven aan het falen van progressieve denkers of van de Democratische partij. „De conservatieven zijn al jaren met een opmars bezig. De opkomst van het Trumpisme is terug te voeren op de jaren negentig.” De ‘MAGA-waarden’, zoals ze het noemt, bestaan al decennia. „Ik heb het eerste presidentschap van Trump gebruikt om me in te lezen in zulke overtuigingen. Wie zich daarin verdiept en een boek leest als het recent uitgekomen When the Clock Broke (2024) van John Gantz, ziet dat het Trumpisme geen nieuwe beweging is.”
Ondanks het huidige klimaat zijn er zeker lichtpuntjes, denkt Makkai. „Uitgeverijen spelen nu een grote rol in de strijd tegen het Trump. Literaire agenten en uitgevers vechten voor persvrijheid en spannen zelfs rechtszaken aan tegen overheden.” Ze doelt hier op de samenwerkende uitgeverijen, waaronder als HarperCollins en Simon & Schuster, die in 2024 de staat Florida voor de rechter daagde vanwege tegen de zogenoemde ‘book bans’, waarbij bepaalde boeken op Amerikaanse scholen of in bibliotheken verboden worden.
Makkai: „Boeken zijn beangstigend voor Trump, voor elk autocratisch regime. Literatuur zorgt ervoor dat je anders leert denken, romans kunnen je gedachten doen kantelen. Dat is voor een autocraat het gevaarlijkste dat er bestaat. In dat opzicht is er een grote rol weggelegd voor de literatuur in de komende jaren.”
Ook niet onbelangrijk: de Amerikaanse literatuur floreert: „Je vindt momenteel een breedte en diepte in de roman, met variaties in genre en in vorm, die ik nooit eerder heb gezien. Dit is een fantastische tijd om een lezer te zijn.”
Rothfeld kan dat onderschrijven. „Het is zeker denkbaar dat deze politieke catastrofe de voedingsbodem blijkt te zijn voor betere en interessante politieke romans. Het fascisme van de jaren dertig en veertig heeft geweldige Duitstalige literatuur opgeleverd.”
Toch is ze ook behoedzaam. „Aan de andere kant zou het ook zo kunnen zijn dat een moraliserende toontje bij schrijvers blijft terugkeren, zoals we dat nog kennen van Trumps eerste termijn.”
Ook Roiphe blijft hoopvol. „Misschien komt het omdat ik lesgeef aan jonge schrijvers, maar ik zie dat de literatuur momenteel erg levendig is. De huidige ontwikkelingen zouden ertoe kunnen leiden dat het literaire landschap compleet wordt omgewroet. Ik hoop dat uitgevers en auteurs van dit moment gebruikmaken en als een grote kans zien. Alles lijkt nu mogelijk.” Dat kan volgens haar leiden tot de ontdekking van nieuwe authentieke stemmen. En die zijn onmisbaar, denkt Roiphe. „In alarmerende tijden moet je op zoek blijven naar schoonheid.”
Ook vroeger werden sommige mensen oud, schrijft Suzanne Biewinga in de inleiding van haar boek Ouder worden als ervaring. „Nieuw is dat wij massaal ouder worden.” En: „Ouder worden gaat vanzelf. Je hoeft er niets speciaals voor te doen – behalve verder leven.” Op een bevredigende manier oud worden gaat daarentegen niet vanzelf. Nadat je de pensioengerechtigde leeftijd hebt bereikt, geld je als ‘oud’ (en vaak al lang daarvoor) terwijl er nog decennia kunnen volgen. Je hebt tijd van leven, ervaring, misschien wel zoiets als wijsheid. Maar de rest van de wereld beschouwt je in het gunstige geval als handige oppas, mantelzorger of klusjesman, of met wat meer pech als overbodig, zorgbehoevend en daarom duur. Hoe geef je betekenis en zin aan het leven als je rol is dat je geen maatschappelijke rol hebt?
In de filosofie krijgt die vraag weinig aandacht. De ouderdom is een blinde vlek in de geschiedenis van het denken, je zou zelfs kunnen spreken van ‘ouderdomsvergetelheid’. Is dat te wijten aan de uitzonderingsstatus die hoge ouderdom tot voor kort had, was zij daarom niet interessant genoeg? Volgens de Franse socioloog Didier Eribon, die over het hoogbejaarde leven en de dood van zijn moeder schrijft in Een vrouw uit het volk, is er iets fundamentelers aan de hand. De praktische werkelijkheid van de hoge leeftijd zet alle bekende filosofische begrippen op hun kop, maakt ze zelfs ongeldig. Vrijheid, verantwoordelijkheid, autonomie: prachtig hoor, maar wat als je niet eens meer kunt opstaan uit een lage fauteuil? Als het vermogen om woorden tot zinnen aan elkaar te rijgen is aangetast, als de stem te zwak is om ze uit te spreken? De westerse filosofie kijkt er liever van weg, anders valt het kaartenhuis in elkaar. „In de theoretische blik zijn ze afwezig”, schrijft Eribon daarom over oude mensen, ze zijn weggemoffeld en onzichtbaar, zoals ze dat ook zijn in maatschappij en media.
Dat de ouderdom nu dan toch als thema de filosofie binnentreedt – net als ziekte trouwens – past binnen een groeiende aandacht voor zorg en kwetsbaarheid, waarbij zij die niet netjes in de hokjes passen een plek opeisen. Ook Biewinga draagt bij aan die emancipatieslag. Ze geeft ouderen letterlijk het woord, niet als zielige en gebrekkige wezens, maar als personen die „verlangend, belichaamd, sociaal en eindig” zijn. Voor haar onderzoek naar de betekenis van het late leven organiseerde ze zogenaamde filosofiewerkplaatsen: plekken waar ouderen in gesprek gaan over hun ervaringen in deze fase in het bestaan, om er onder Biewinga’s begeleiding woorden aan te geven.
Dat is hard nodig, want als je ouder wordt verandert er van alles, schrijft Biewinga, maar er zijn geen goede voorbeelden van hoe je daarmee om zou kunnen gaan. De bestaande beelden zijn verre van realistisch of weinig aanlokkelijk, of het nu de vitale senior van het Zwitserlevengevoel is of juist de eenzame hoogbejaarde die het verpleeghuisbed niet meer uit komt. Met haar onderzoek wil ze een ‘nieuwe semantische ruimte’ creëren, waarin ouderdom ‘ingewikkelder, avontuurlijker, rijker, moeilijker’ mag zijn dan de heersende culturele narratieven ons voorschotelen.
Gezien worden
Beeldvorming is ook op een andere manier belangrijk. Een van de conclusies waar de deelnemers aan de werkplaats op uitkomen is dat ‘gezien worden’ als oudere een diepgevoelde nood, maar ook nogal een uitdaging is. Dat gaat niet alleen over hoogbejaarden die verstopt in verpleeg- of verzorgingshuizen wonen, maar ook om zichtbaarheid in media en politiek bijvoorbeeld. De twee hangen natuurlijk samen: als je letterlijk niet gezien wordt, loop je eerder het risico ook figuurlijk buiten het beeld te blijven, van beleid of het maatschappelijk debat.
Voor de gesprekspartners van Biewinga gaat het meer om de geleefde ervaring. De blik van de ander geeft hun het gevoel van betekenis te zijn. Hij is een teken van nabijheid. Omgekeerd: voor wie niet gezien wordt, ligt vereenzaming op de loer. Het is niet gek dat ‘de eenzame oudere’ ook een dominant en weinig aantrekkelijk cultureel narratief is.
Emeritus hoogleraar psychologie Liesbeth Woertman, die eerder ook schreef over de blik van de ander en ouder worden, onderzoekt in haar laatste boek Zeg me wie ik ben beeldvorming en identiteit door de levensloop heen. We denken vaak over het leven als een pad dat duidelijk te onderscheiden fases kent. Van leren en experimenteren naar settelen en ten slotte afscheid. Van hechten naar onthechten, van groei naar verlies. Maar dat betekent niet dat iemands identiteit in die processen een constante is. Identiteitsvorming gaat het hele leven door, net als de vraag naar zingeving. Ook als je al lang met pensioen bent.
Nieuwe liefde
Bovendien is het leven niet altijd even lineair. Een mooi voorbeeld is de moeder van Eribon, die enkele jaren na het overlijden van haar man na 55 jaar huwelijk verliefd wordt en voor het eerst met een man gelukkig is. „‘Ik zal wel een beetje getikt zijn, op mijn leeftijd…!’” giechelt ze tegen haar zoon. Het doet wonderen, geluk. De relatie houdt haar in leven – maar nadat haar nieuwe liefde haar in de steek laat, sterft ze spoedig.
De nooit ophoudende mogelijkheid tot een nieuwe wending geeft vrijheid en plezier, maar het maakt het er tegelijk niet makkelijker op te weten wie je bent. Zeker in een samenleving waarin verandering constant is, rijst de behoefte aan identiteit als een soort kern van wie we zijn. Waar vind je nog vaste grond onder de voeten als je alles en iedereen kunt zijn of worden, zo vat Woertman de zoektocht samen.
De conclusie van haar meanderende boek luidt dat de vaste grond onder de voeten ligt in onze relaties met anderen. Die relaties zijn niet statisch, maar wel een constante. Al van voor de geboorte zijn we onderdeel van een web van relaties, dat is nu eenmaal een gegeven. En ze zijn essentieel – daar komt de erkenning vandaan, daar is de betekenis te vinden die we zoeken. Het web is eigenlijk een soort organisatie van de nood om gezien te worden. Dat wijst ook meteen op de grote moeilijkheid van het ouder worden, want een onontkoombaar kenmerk daarvan is nu eenmaal verlies. Het aantal relaties neemt af – de filosofiewerkplaats heeft het over een stoomcursus in het omgaan met ziekte, lijden en dood – en hoe je het ook wendt of keert heeft dat tot gevolg dat er minder blikken op je vallen.
Geslonken leven
De oudere leidt een steeds verder geslonken leven, met minder toekomst en minder bewegingsruimte, schrijft Eribon. Wie nog niet op dat punt is aangekomen denkt er liever nog niet aan, kijkt ervan weg zoals de filosofie dat ook doet. Het is een duister heden voor wie erin zit en een duistere toekomst voor de rest. De deelnemers van Biewinga lijken daar echter niet helemaal in mee te willen gaan. Ouderdom is meer dan verlies, vinden zij. Ze gaan op zoek naar het „goede, ware en schone” van hun late leven. Ze formuleren deugden en reflecteren op waardigheid. Zij behoren duidelijk tot een ander slag dan de bewoners van het verpleeghuis waar Eribons moeder terechtkomt. Zij komen wél overeind uit de fauteuil om van zich te laten horen. Ze
Biewinga bespreekt de theorie van de derde en vierde fase, waarbij de derde die van het pensioen is en de vierde die van de aftakeling. Ze zet er vraagtekens bij en ook haar respondenten willen er niet van horen. Het is te eenduidig. Maar na lezing van Eribons furieuze aanklacht tegen de behandeling van hoogbejaarden moet je toch een verontrustende conclusie trekken. Raken de écht oude mensen niet wederom uit beeld door deze taalvaardige en mobiele ouderen aan het woord te laten? „Ouderen zijn anderen, daar wil je liever niet bij horen”, zeggen zij en natuurlijk wordt die dynamiek in de werkplaats veroordeeld. Maar ontsnapt de spraakzame groep zelf wel aan die dynamiek, als ze nadenken over degenen die nog veel ouder zijn dan zijzelf? Het leven mag nog zo kronkelig verlopen, vroeg of laat kukelt iedereen van zijn laatste trede op de levenstrap af.
Goede zorg
Het schrikbeeld geschetst door Eribon is precies waar Biewinga tegenin wil gaan. Ook zij die de vermogens kwijt zijn om op existentiële wijze te filosoferen over zin en betekenis, verdienen het echter gezien te worden. Natuurlijk, dat is een politiek en vooral financieel probleem. Er is te weinig geld voor goede zorg voor de alleroudsten. Men heeft de mond vol van waardigheid, maar dat kost nu eenmaal wat.
De blik afwenden is filosofisch gezien een zeer hoge prijs om te betalen voor de eigen gemoedsrust. De blik terugwenden levert waarde op die niet op begrotingen is opgenomen. De waarde van waardigheid.
„Gestolde beelden zetten ons vast, terwijl leven per definitie bewegen is”, schrijft Woertman in een van haar aforistische zinnen. Ook de beelden van de ouderdom moeten in beweging worden gebracht. Biewinga doet dat door een talige ruimte te scheppen waarin de hele rijkdom van de late levensfase tot bloei kan komen. Eribon verklaart zich tot woordvoerder van hen die die talige ruimte niet meer kunnen betreden. Door de beelden in beweging te brengen, geef je een deel van het leven terug aan wie daarin vast kwamen te zitten. Dat kun je doen door de blik niet gebruiken om vast te leggen, maar om de mens te zien als „kostbaar, uniek, vol potentie, nieuw, nooit af, eenzaam en verbonden”, aldus Woertman.
We worden massaal ouder en tegelijk moeten we dat allemaal zelf doen, op onze eigen unieke wijze, gevormd door onze persoonlijke geschiedenis en door de gedeelde omstandigheden. Laten we die laatste zo goed mogelijk maken. Te beginnen met: niet wegkijken.
Lees ook
Schrijver Didier Eribon: ‘Over ouderdom wordt veel te weinig nagedacht, het interesseert niemand’