Laura: „Vanaf mijn zestiende heb ik in de horeca gewerkt. Als gastvrouw en sommelier, in verschillende zaken, op verschillende niveaus. En toen leerden Tamara en ik elkaar kennen op een strandfeestje.” Tamara: „Het duurde nog even voor we een relatie kregen, maar toen dat eenmaal zover was, kwam het gesprek op kinderen. Wilden we die? En hoe gingen we dat combineren met horecalevens waarin we allebei zestig uur per week werkten?”
Laura: „Er zijn stellen die het doen, maar wij vonden dat niet een stabiele basis voor een gezinsleven. Toen was de knoop snel doorgehakt dat ik de zwangerschap zou dragen en een andere baan ging zoeken. Ik heb het onderwijs altijd leuk gevonden, dus toen ben ik op een mbo gaan lesgeven en later op een voorschool voor kinderen tussen de tweeënhalf en vier jaar.”
Tamara: „Lau werkt nu 28 uur verdeeld over vier dagen en ik werk vier dagen in de week als chef-kok bij Le Jardin in Utrecht. In het verdelen van de gezinstaken hebben we onze draai moeten vinden.”
Laura: „In het begin vond ik het best weleens zwaar. Na een werkdag deed ik vier keer per week het hele ophaal- en avondritueel in mijn eentje. En als Saar ziek was, moest ik haar van de opvang halen, want Tamara kon niet gemist worden in de keuken. Dan zei ik weleens: hallo, waarom moet ik hier altijd concessies doen?”
Tamara: „Mijn hart ligt in die zaak; ik voel me verantwoordelijk. Maar daarin heb ik de afgelopen jaren wel veel geleerd.”
Laura: „Ja, jij bent er wel echt anders naar gaan kijken.”
Tamara: „Ik heb een stukje ego moeten laten varen. Want het is niet mijn keuken, ze kunnen het ook heus zonder mij. En bovendien wilde ik thuis niet die vrouw zijn die op zondag het vlees snijdt, zeg maar. Wat dat betreft is er ook wel wat veranderd in de mentaliteit in de horeca. Er is tegenwoordig aandacht voor de mens en de werk-privébalans. Vroeger was het toch meer: mond houden en doorwerken.”
Laura: „Nu Saar bijna vier is, merken we dat het sowieso allemaal wat makkelijker gaat. We hebben ons ritme gevonden.”
Tamara: „Ik werk nu drie avonden in de week en één halve dag, waardoor ik Saar van de opvang kan halen. Laura doet het de andere dagen. Dat is goed te doen.”
Camping in Italië
Laura: „Ik mis het horecaleven wel, eerlijk gezegd. Iemand een fijn moment bezorgen, of het nou met een kop koffie is of een achtgangendiner, vind ik nog steeds het leukste wat er is. Dus ik zou heel graag mijn eigen koffiezaakje openen. Of een camping in Italië bijvoorbeeld.”
Tamara: „Ik ben heel dyslectisch, dus die taal zou wel een drempel zijn voor mij. Maar goed, ik snap ook wel dat het nu voor Lau de tijd is om haar dromen na te jagen. Dus dat horecazaakje gaat er wel komen, denk ik. Over de camping gaan we het nog even hebben, haha!”
Tamara: „Ik vind dat ik een goed salaris heb. Ik heb een dertiende maand, een bonus – dus ik mopper niet.”
Laura: „Bij mij is het minder. Ik heb bewust voor de voorschool gekozen omdat ik de ontwikkeling van het jonge kind interessant vind, maar ik snap wel dat er weinig mensen in de opvang willen werken. Het schiet qua salaris niet echt op.”
Tamara: „Het scheelt dat we voordelige vaste lasten hebben. Ik heb dertien jaar geleden dit huis gunstig kunnen kopen. Voor de rest kunnen we gewoon rondkomen. We zouden wel een grotere auto willen dan onze huidige Renault Clio, maar met ons spaarplan zou dat volgend jaar moeten lukken.”
Laura: „Op goed eten bezuinigen we niet. Kaas van de kaasboer, brood van de bakker. We eten nagenoeg vegetarisch, maar de ene keer in de week dat we vlees eten, haal ik het bij de slager.”
Tamara: „Die financiën zijn ook deels de reden dat we het bij één kind willen houden. Maar misschien is dat niet iets voor in dit artikel…”
Laura: „Waarom niet? Ik zou dat juist wel ’ns willen noemen. Overal waar ik kom, vragen mensen: wanneer komt de tweede? Dat is echt de norm. Als niet-heterostel werkt het natuurlijk sowieso een beetje anders. Voor de zwangerschap hebben we tweeënhalf jaar op de wachtlijst gestaan voor een behandeling in het ziekenhuis via de donorbank. Als het weer zo lang duurt, is Tamara bijna vijftig als de baby er is.”
Tamara: „We zouden het wel kunnen betalen, maar dan moeten we meer gaan nadenken over boodschappen of vakantie.”
Laura: „Kun je sneakers kopen van 60 euro, of worden het die van 20 euro die je na drie keer weg moet gooien? Daar staan we niet echt achter. Dus we houden het nu bij één kind. Al zouden we in de toekomst wel openstaan voor een pleegkind in het weekend bijvoorbeeld.”
Macaronimaandag
Laura: „Iedereen denkt dat je, als je samen bent met een chef-kok, vast heel lekker eet iedere dag. Nou, niks ervan. Ik kook verreweg het vaakst.”
Tamara: „Ik vind thuis koken verschrikkelijk. Echt verschrikkelijk. Op mijn werk pak ik alles gewoon uit de voorraad, is alles schoon en opgeruimd. In mijn eigen keuken kan ik gewoon niet uit de voeten.”
Laura: „Laatst zei Saar trots: als mama Tammie kookt, is het altijd macaronimaandag!”
Tamara: „Vroeger gingen Laura en ik nog weleens sterrententen hoppen met z’n tweetjes. Niet te geloven eigenlijk dat we dat geld ervoor overhadden. ”
Laura: „Als we nu uit eten gaan, wordt het sneller pizza of we gaan ergens een patatje eten met Saar. Een heel andere belevenis, maar ook gezellig.”
Slapen op je werk is voor de meeste mensen een no-go. Toch zijn er best wat werkomgevingen waar een dutje of zelfs hele nachten slapen erbij horen: in de zorg, bij hulpverleners als de brandweer of op offshore locaties waar het werk dag en nacht doorgaat. In Nederland werken 1,2 miljoen mensen soms of regelmatig in de nacht. Maar dutjes doen is niet alleen aan hen voorbehouden. Ook in kantoor- of studie-omgevingen vind je slaapcabines waar werknemers overdag een powernap kunnen doen.
Dat is eigenlijk altijd een goed idee, zegt neurowetenschapper en slaapexpert Els van der Helm. Ze promoveerde op het effect van slaap op ons brein. „Een dutje vergroot je alertheid, je leervermogen, je geheugen verbetert en je bent minder prikkelbaar. Het zou wat mij betreft veel normaler moeten zijn daar tijd voor vrij te maken op de werkvloer.”
Toch is er een maar. Een dutje is namelijk alleen effectief als je de juiste duur aanhoudt. Idealiter doe je volgens Van der Helm óf een kort dutje óf een langer „hersteldutje”, de recovery nap. „Het hersteldutje duurt negentig minuten en beslaat alle fases van de slaap: lichte slaap, diepe slaap en REM-slaap – ook wel de droomslaap. Bij elkaar vormt dat één slaapcyclus en die doorlopen mensen dus grofweg in 1,5 uur. Al zou ik mensen altijd adviseren de wekker twee uur later zetten, zodat je even tijd hebt om in slaap te vallen.”
Vermijd de diepe slaap
Tijdens de powernap is het juist zaak om in die eerste, lichte slaapfase te blijven. Slaap je langer, dan is er kans dat je in de diepe slaap terechtkomt. En als je daarin wordt gestoord, word je groggy wakker in plaats van alert. Van der Helm: „Als je tien, vijftien minuten aanhoudt, zit je aan de veilige kant.”
Een andere voorwaarde voor een goede powernap is de timing: tussen 13.00 en 15.00 uur is het beste volgens Van der Helm.
Maar voor mensen met slaapproblemen – ongeveer 1 op de 5 personen – is dutten dan weer geen aanrader. Van der Helm: „Als je ’s nachts lastig slaapt, is het heel verleidelijk om overdag dutjes te doen om dat te compenseren, maar deze mensen hebben juist alle slaapdruk [behoefte om te slapen] nodig om eerst ’s nachts goed te slapen.”
En hoe zit het met mensen die tijdens een nachtdienst een powernap doen? Zoals de IC-verpleegkundige die voor dit artikel is geïnterviewd?
„Ik vind het sowieso goed dat er een slaapmogelijkheid is, maar het is wel extra opletten op de duur van het dutje. Want zo rond vier uur ’s nachts schreeuwt iedere cel in je lichaam: slapen! Dus ik zou het echt bij die tien, vijftien minuten houden, om niet het risico te lopen om toch in de diepe slaap te raken.”
En de stewardess die op een nachtvlucht 2,5 uur kan slapen? „Je zou eigenlijk willen dat zo iemand drie uur kan slapen, zodat je twee volledige slaapcycli kan pakken. Nu is er een kans dat je na die 2,5 uur midden in een diepere slaapfase zit en veel moeite hebt met wakker worden.”
Voor de slapeloze fatalisten die mismoedig denken dat die 2,5 uur dan ook niks meer uitmaakt: dat is niet waar. Van der Helm: „Er is een interessant onderzoek waarin is gekeken naar hoe mensen functioneren na nul, vier, zes of acht uur slaap. Die achtuurgroep deed het uiteraard het beste, maar er zit een enórm verschil tussen die nul en vier uur. Die mensen met vier uur slaap presteren ook slecht, maar lang niet zo dramatisch als de mensen die helemaal niet hebben geslapen.”
Niet dat Van der Helm wil aanmoedigen dat mensen slechts vier uur slapen, maar over het algemeen geldt: iedere minuut extra is mooi meegenomen. „Hoe meer minuten je slaapt, hoe beter je je voelt.”
‘Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Kleine voordelen die je wat frisser maken’
Nick Jochims (28), medewerker studentenzaken bij de Vrije Universiteit in Amsterdam. Doet na de lunch een powernap in een van de twee slaapcabines op de VU.
Soms lees je een boek dat zo’n indruk maakt dat de inhoud nog weken in je hoofd rondzingt. Dat had de 28-jarige Nick Jochims met het boek Why We Sleep van Matthew Walker, een Britse professor die al twintig jaar onderzoek doet naar slaap. „Ik vond dat zó superinteressant en spannend. Vooral het feit dat we niet veel nadenken over onze slaap, terwijl het een enorm effect heeft op ons functioneren. Ik heb mijn vrienden en familie eindeloos lastiggevallen met feitjes en weetjes over slaap uit dat boek. Soms een beetje te veel”, lacht hij.
Een van zijn toehoorders, een collega van de Vrije Universiteit waar hij werkt op de afdeling studentenzaken, reageerde dat er op de VU slaapcabines zijn. „Toen zijn we samen naar de servicebalie gelopen om te vragen waar ze stonden. Er bleken er twee in ons gebouw te staan: op de vierde en vijfde verdieping.”
Sindsdien heeft Jochims een nieuwe routine opgebouwd. Na zijn lunchpauze rond twaalf uur gaat hij naar de vijfde verdieping en doet hij een klein dutje van tien tot vijftien minuten in de sleeping pod: een cocon met daarin een matrasje van onverwoestbaar zeil en een hoofdkussen. Je trekt een soort zwart rolgordijn met luchtgaatjes over je dicht en voilà: een eigen capsule voor een krachtdutje.
„Ik val meestal na een minuutje wel in slaap en word dan wakker van de wekker op mijn telefoon. In de lift terug naar mijn werkplek op de twaalfde verdieping moet ik altijd even landen in de realiteit, maar daarna sta ik er iets beter voor, zou ik zeggen. Ik ben meer gefocust, beter gehumeurd. Ik heb meer zin om dingen op te pakken. En ik heb het gevoel dat mijn lichaam mijn lunch beter verteert. Het is niet dat ik opeens een ander mens ben, het zijn meer kleine voordelen die je bij elkaar wat frisser maken.”
Toch heeft hij nog niet veel collega’s kunnen overtuigen om ook een powernap te doen. „Veel collega’s vinden het een beetje viezig, of ongemakkelijk. Die sleeping pods staan aan het eind van een gang tussen de studerende studenten. Dus je ziet altijd wel mensen kijken, van: huh, wat gaat hij daar doen? Ik vind dat niet zo erg, maar over die drempel moet je wel heen.”
‘Mijn favoriete slaapmoment is kwart voor vijf ’s nachts’
Samora Calor (43), verpleegkundige op de IC en de spoedeisende hulp van het UMC Utrecht. Tijdens zijn nachtdiensten kan hij een dutje doen in de sleep pod.
Het klinkt niet veel: twintig minuten slapen op een hele nacht wakker blijven. Toch maakt het een wereld van verschil, weet verpleegkundige Samora Calor. „Soms vallen mijn ogen gewoon dicht als ik een mail wil typen, of kom ik niet meer uit mijn woorden. Als ik dan twintig minuten heb geslapen, ben ik weer fris.”
Dat zo’n powernap echt werkt, zoemde op een gegeven moment rond onder Calors collega’s. „Toen hebben we gedacht: laten we dat dan maar echt faciliteren met elkaar.”
Samora Calor werkt sinds 2007 als verpleegkundige in het ziekenhuis en heeft altijd nachtdiensten gedraaid. Voorheen zat hij wel eens te knikkebollen achter het bureau, of deed hij een dutje op de bank in de koffiekamer, maar sinds corona heeft de intensive care van het UMC Utrecht een heuse sleep pod op de afdeling – een witte, futuristisch uitziende slaapstoel. De crowdfunding daarvoor zette de IC-afdeling zelf op touw. Nu zijn er twee pods voor de ongeveer achttien medewerkers tijdens een nachtdienst. De ene staat in de hoek van een vergaderruimte, de andere in het voorraadhok naast de kerstversiering.
Als het kan, maakt Calor er bijna iedere nachtdienst gebruik van. „Mijn favoriete slaapmoment is zo rond kwart voor vijf ’s nachts”, vertelt hij. „Dat is voor mij mijn moeheidsdal. Ik ga liggen in de stoel, zet de koptelefoon op waardoor je rustgevende ruisgeluiden hoort en draai de kap dicht. Binnen een minuut ben ik vertrokken.” Ook als er die nacht patiënten met heftige verhalen zijn binnengekomen? „Ja, ik kan altijd slapen. Het is een gave”, lacht hij.
Na zijn slaapje van 20 tot 25 minuten is het ongeveer half zes. „Dan ga je alweer de voorbereidingen treffen voor de overdracht naar de dagploeg en is het einde in zicht. Dat maakt zo’n nachtdienst voor mij goed te doen.”
Vroeger was de cultuur onder het personeel wat harder. In de trant van: gewoon even doorbeuken. Nu is de powernap volledig geaccepteerd onder zijn collega’s. „We kennen elkaars favoriete slaaptijdstip en tijdens een powernap geef je je pieper af aan een collega, zodat je echt niet gestoord wordt. Dat is wel een cultuurverandering geweest.”
Maar het grootste voordeel, zegt Calor, is het simpelweg weten dat er een rustmoment is. „Als je even niet zo lekker in je vel zit en moeite hebt die nacht door te komen, dan is het zó fijn om te weten dat je even kunt gaan liggen. Alleen die gedachte al, helpt heel veel.”
‘Soms heb je een heftig zeetje, dan word je in bed alle kanten op geslingerd’
Niels (uit veiligheidsoverwegingen gebruikt de marine alleen de voornaam), 25, toegevoegd hoofd logistieke dienst bij de Koninklijke Marine. Hij slaapt dit jaar 180 dagen aan boord.
Op het moment van spreken ligt marine-officier Niels met de Zijner Majesteits de Ruyter in de Amerikaanse Norfolk-haven. Het schip is daar voor de testlancering van een Tomahawk-raket, maar vandaag is een vrije dag. Dus kan Niels telefonisch wel wat vertellen over hoe hij leeft op zo’n schip. Of specifieker: hoe hij slaapt.
„Ik deel een kamer met stapelbed met mijn stagiair; hij slaapt boven, ik onder. Het is misschien wat vreemd, slapen op één kamer met degene die je beoordeelt, maar nu is het vooral gezellig. En hij is ook nog eens geen snurker! Daar heb ik geluk mee.”
Niels is dit jaar 180 dagen van huis, als toegevoegd hoofd van de logistieke dienst op een groot marineschip. Anders dan zijn collega-bemanningsleden aan boord hoeft Niels ’s nachts geen wacht te houden. Dus kan hij een redelijk „normaal” werkrooster aanhouden: zijn werkdag begint om half acht ’s ochtends en eindigt ergens in de avond, zodat hij rond elf uur naar bed kan.
„Ik slaap op zich goed hier: het is een prima bed waarin ik languit kan liggen. Maar soms is er een heftig zeetje, met golven van zes, zeven meter hoog. Dan word je echt alle kanten op geslingerd.” Zeeziekte is dan ook een bekend verschijnsel aan boord. „Maar daar heb je gelukkig hele mooie pilletjes voor!” De bedden zijn uitgerust met een speciaal rekje dat zorgt dat je op je plek blijft. En de lichtere deining went op een gegeven moment, weet Niels. „Die eerste dagen moet je even ‘inslingeren’, zoals we dat noemen; je evenwichtsorgaan moet zich aanpassen aan de deining van de zee, maar na de eerste nacht heb ik meestal nergens last meer van.”
Het corrigeren voor de constante deining maakt wel dat het lichaam meer energie verbruikt dan normaal. Het zou goed zijn wat extra uren slaap te pakken, maar dat blijkt soms een uitdaging. „Er is altijd wel ergens gezelligheid aan boord: samen een film kijken, een spelletje spelen. Dan vind ik het nog wel eens lastig om op tijd naar mijn bed te gaan.”
Ook helpt het niet dat je als marine-officier altijd op je werk bent. „Mijn bureau is letterlijk twintig centimeter naast mijn bed. Dus als ik een drukke dag heb gehad, is het soms moeilijk daar afstand van te nemen als ik wil slapen.” Voor dat soort momenten downloadt Niels thuis altijd alvast een berg Netflix-series. „Even een serietje kijken helpt wel om te ontspannen.”
Na een paar weken aan boord mist hij zijn tweepersoonsbed en zijn vriendin om tegenaan te kruipen. „Thuis is thuis, dat is nooit te overtreffen, natuurlijk.” Maar het schip is wel echt zijn tweede thuis geworden, vertelt de marine-officier. „Als we zoals nu in een buitenlandse haven liggen en we gaan na een avondje uit weer terug naar het schip, kan iemand zeggen: zullen we weer naar huis? Daar kijkt niemand vreemd van op. Want zo voelt het ook echt.”
‘Een echt bed om languit in te liggen. Enorm luxe!’
Machteld Willers Holman (71) was meer dan veertig jaar stewardess bij KLM, waar ze tijdens nachtvluchten sliep in de OCR (overhead crew rest) boven de passagierscabine.
Machteld Willers Holman begon in 1974 bij KLM. Ze heeft het werk altijd met veel plezier en passie gedaan, maar wat betreft het werken in de nacht was het lang „armoe troef”, vertelt de nu gepensioneerde stewardess. „Op de grote Jumbo was er alleen een uitklaptafeltje in de pantry. Dan gingen we tijdens een nachtvlucht wel eens op een rolcontainer zitten om met onze armen op dat uitklaptafeltje te hangen. Dat mocht natuurlijk niet, maar soms móést je gewoon even je ogen dichtdoen.”
Ze weet het niet meer precies, maar ergens in jaren tachtig kwam de grote verbetering: de OCR, de overhead crew rest. Dat is een lage ruimte boven de passagierscabine met een halfrond plafond, waar een aantal bedden zijn verborgen voor de bemanning. De moeite waard om eens te googelen.
De OCR was een verademing, vertelt Willers Holman. „Wij vonden het enorm luxe! Je had een trappetje naar boven en daar waren opeens echte bedjes, waar je languit in kon liggen. Soms sliep ik echt, soms was het gewoon ontspannen liggen – maar je bent in ieder geval even ‘uit de mensen’. Dat is lekker.”
Op een lange vlucht telde de bemanning zo’n zestien personen. „Als het nacht werd, mocht eerst de ene ploeg 2,5 uur liggen, en dan wisselden we af met de andere ploeg.” Na zo’n kort nachtje is opstaan „horror”, vertelt Willers Holman. „Dan komt zo’n collega binnen om je te wekken: halló, rise and shine! Terwijl je met je slaperige hoofd alleen maar denkt: ga weg!”
Maar toch merkte ze het effect. „Als ik na zo’n vlucht weer terug naar huis reed, was ik toch alerter. Daarvoor gebeurde het wel eens dat ik hele afslagen had gemist.”
Als stewardess kreeg Willers Holman een mooie blauwe pyjama met groot ‘KLM crew’ erop die ze moest dragen als ze ging slapen in de OCR. „Want ja, áls er iets gebeurt, moet je natuurlijk meteen in actie komen en herkenbaar zijn als bemanning.” Ook al is Willers Holman nu vijf jaar met pensioen; de pyjama draagt ze nog steeds. „Laatst was ik met vriendinnen een weekendje weg. Die lachen zich helemaal te pletter om dat blauwe pak, maar ja, hij zit zo lekker! Die doe ik niet meer weg.”
Ik werk als leidinggevende van een ‘zelfsturend team’, waarbij ik afwisselend thuis en op kantoor ben. Komende zomer ben ik van plan te verhuizen en wil ik vanwege de lange reistijd nog maar een à twee dagen per twee weken op kantoor aanwezig zijn. Daarop kreeg ik van mijn baas een interne richtlijn voorgeschoteld, waarin wordt gesteld dat ik 60 procent van de tijd fysiek aanwezig moet zijn. Wat te doen?
Vrouw (45), naam bekend bij de redactie
Onderlinge afspraken
„Mijn vrijheid houdt op waar de jouwe begint”, is een spreuk waar Marjolijn Feringa mee is opgevoed. Als interim-directeur en coach van directieteams haalt ze hem regelmatig aan in discussies tussen werkgevers en werknemers rond thuiswerkwensen. Je kan niet alleen naar het individuele belang van een werknemer kijken, wil ze ermee zeggen. Uiteindelijk moeten werkgevers en werknemers samen bepalen hoe en waar het werk het best uitgevoerd kan worden. En dat hangt af van de aard van het werk en de bedrijfscultuur.
Er zijn volgens Feringa altijd drie partijen met wensen: de individuele werknemer, het team, en de organisatie als geheel. „Ieders belang telt daarin mee en het is zaak die belangen bij elkaar te brengen”, zegt Feringa. „Dat is niet altijd makkelijk, want als je ergens in dienst komt, spreek je wel af wat je er gaat doen, maar meestal niet hoe precies.” Daarin heeft een werkgever best wat eisen te stellen, stelt Feringa, die een werknemer niet zomaar in de wind kan slaan.
Zo’n 60 procent-regel lijkt eerlijk, maar is natuurlijk heel arbitrair
Hoewel sinds de coronapandemie de meeste grote bedrijven wel een thuiswerkbeleid hebben opgesteld, zorgt dat toch nogal eens voor problemen. „Als de ene collega zegt: ik kom alleen op maandag en dinsdag naar kantoor, en de andere collega alleen op andere dagen, dan kom je elkaar nooit meer tegen”, zegt Feringa. En dat blijkt belangrijk. „Als je elkaar persoonlijk kent, ben je eerder geneigd elkaar te helpen.” Daar profiteert het grotere geheel van. Net als van gesprekjes bij de koffieautomaat. „Die zijn fijn om informele dingen te bespreken, maar leiden ook vaak tot goede ideeën”, aldus Feringa.
Als coach ziet ze hoe veel bedrijven een balans proberen te vinden tussen de wensen van werknemers, die om allerlei redenen (‘het kan prima thuis’, ‘reistijd’, ‘zwemles van kinderen’) steeds vaker thuis willen werken, en de noodzaak elkaar tegen te komen. Dat wordt vaak in reglementen met stringente percentages vastgelegd. „Zo’n 60-procent-regel is natuurlijk heel arbitrair. Het lijkt eerlijk en veel bedrijven denken dat ze dan van het gedoe af zijn. Maar het moet natuurlijk gaan over hoe we ons werk het beste kunnen organiseren.”
Volgens Feringa is het belangrijk daarvoor te onderzoeken wat voor werk er eigenlijk gedaan moet worden, waar dat het beste kan en wat bij het bedrijf past. „Als ik me op een bepaalde taak moet concentreren, is het fijn dat ik niet in een kantoortuin hoef te zitten. Als ik een grote vergadering heb, met mensen door het hele land, is het misschien juist efficiënter om dat digitaal te doen. En als je samen wil brainstormen kan dat weer juist beter op kantoor.”
Verworven recht
Ook arbeidsrechtadvocaat Stijn Blom ziet die belangenafweging vaak voorbijkomen in zijn werk. Hij benadrukt dat een recht om thuis te werken niet bestaat. „Op grond van de Wet flexibel werken kan je bij je werkgever wel een verzoek indienen om thuis te werken, maar uiteindelijk is het de werkgever die bepaalt.” Omdat er hierin geen duidelijke kaders bestaan, is dat een grijs gebied. Een wet die dat wel zou regelen strandde anderhalf jaar geleden in de Eerste Kamer.
In het arbeidsrecht wordt vaak verwezen naar redelijkheid en billijkheid – randvoorwaarden voor goed werknemers- en werkgeverschap. Als je eenmaal de afspraak hebt dat je (een deel van de tijd) thuis mag werken, kan dat een zogenoemd ‘verworven recht’ worden. „Dan is het een arbeidsvoorwaarde geworden en moet een werkgever van goede huizen komen om te motiveren waarom dat niet zou kunnen”, aldus Blom. Daarvoor bestaan wel criteria, weet de advocaat. „Dan wordt onder andere gekeken naar hoe lang iemand al thuiswerkt, en of andere collega’s dat ook mogen doen.”
Als iemand targets niet haalt, kan een werkgever zeggen: ‘We willen dat je meer naar kantoor komt’
„Zo’n interne richtlijn kan dus best geldig zijn”, zegt Blom. „Het is de vraag of het thuiswerken een verworven recht is geworden en of de werkgever een zodanig belang heeft dat hij dat mag wijzigen.”
Conflicten rond thuiswerken komen zelden voor de rechter, weet Blom. „Als dat wel gebeurt, heeft dat vaak te maken met disfunctioneren van de medewerker. Als iemand bijvoorbeeld targets niet haalt, dan kan een werkgever zeggen: ‘We willen dat je meer naar kantoor komt.’”
Wat volgens Blom en Feringa ook meespeelt bij dit soort dilemma’s is de krappe arbeidsmarkt en de eisen die werknemers daardoor kunnen stellen. „Nederland is kampioen thuiswerken, en werkgevers gaan er in de regel behoorlijk flexibel mee om”, zegt Blom. Grote bedrijven die jong talent willen aantrekken, moeten deze voorwaarden eigenlijk wel aanbieden. Blom: „Je trekt gewoon geen jong personeel meer aan als je niet hele flexibele, hippe arbeidsvoorwaarden biedt.”
Dus
Het recht op thuiswerken bestaat niet, dus hoe je dat kan invullen valt of staat bij afspraken die je met je werkgever maakt. Daarin moeten de belangen van de individuele werknemer, het team en de gehele organisatie worden meegenomen. Als je al een tijd op afstand werkt, kan dat een arbeidsvoorwaarde geworden zijn, maar dat is niet per se het geval. Zorg dus voor duidelijkheid, voordat de situatie onhoudbaar wordt.
Begin deze maand had de Autismeweek plaats, met als thema ‘Ruimte voor autisme’. Op de werkvloer is die ruimte er niet altijd: volgens het Nederlands Autisme Register zit de helft van de mensen met autisme en een (boven)gemiddeld IQ thuis. Hoe kunnen werkgevers een inclusief wervingsproces creëren?
Haal de diploma-eis uit de vacature
Het zou simpel moeten zijn, zegt Sander Begeer, ontwikkelingspsycholoog en hoogleraar diversiteit van autisme aan de Vrije Universiteit. „Er is een enorm tekort aan werknemers, en mensen met autisme hebben een tekort aan werk. Dat zou elkaar kunnen oplossen, maar ondanks vele strategieën, instrumenten en interventies gaat er een hoop mis.” Volgens Begeer weten veel werkgevers weinig over autisme en hebben ze vooroordelen. „Er zijn nog steeds werkgevers die denken dat mensen met autisme niet kunnen praten of dat het vooral iets van kinderen is.”
Als medeoprichter van het Nederlands Autisme Register volgt Begeer al veertien jaar grote groepen mensen met autisme tijdens hun loopbaan. Een passende baan vinden voor mensen met autisme is lastig, concludeert Begeer. „Van de mensen met autisme en een gemiddeld of bovengemiddeld IQ heeft de helft geen werk”, zegt hij. „Maar ook bij de mensen die wel werken, gaat het niet altijd makkelijk. De uitval is hoog en veel mensen werken onder hun niveau.”
Er zijn nog steeds werkgevers die denken dat mensen met autisme niet kunnen praten
Dat heeft niets te maken met intelligentie, zegt Saskia Meeuwessen. Ze is directeur van ITvitae, een onderwijsinstelling in Amersfoort die jongeren met autisme en een (boven)gemiddeld IQ opleidt tot IT-specialist en helpt bij het vinden van een baan. „Deze mensen hebben talent en kunnen bedrijven veel bieden, maar door een paar drempels komen ze niet aan het werk of vallen ze uit.”
Dat begint al bij de vervolgopleiding, legt Meeuwessen uit. De middelbare school lukt meestal wel, maar een opleiding binnen het hbo of de universiteit is vaak te massaal voor mensen met autisme en biedt hen te weinig structuur. „Een autistisch brein kan goed focussen op één onderwerp, maar op het hbo of de universiteit heb je elke drie kwartier een andere les, op een andere locatie, van een andere docent. Dat geeft veel drukte en ruis.”
En zonder diploma lijken veel banen buiten bereik, zegt Meeuwessen. „Er zijn verschillende onderzoeken geweest die tonen dat een man solliciteert als hij aan drie van de tien eisen in een vacature voldoet, een vrouw bij acht van de tien, maar iemand met autisme solliciteert pas als hij of zij aan alle eisen voldoet.” Die diploma-eis weglaten helpt volgens haar al.
Geen sollicitatie maar proefdraaien
De wervingsprocedure vormt vaak een grote drempel voor mensen met autisme, zegt Begeer. Uit verschillende studies blijkt dat mensen met autisme minder goed zijn in het verkopen van zichzelf. Ze zijn over het algemeen heel eerlijk, vinden het lastig te wegen welke informatie relevant is en komen niet altijd goed uit hun woorden, legt hij uit. „Het liefst wil je de sollicitatieronde overslaan en iemand gewoon een week laten proefdraaien.”
Maar als bedrijven wel willen vasthouden aan een sollicitatieprocedure, zijn er veel eenvoudige aanpassingen die de procedure een stuk aangenamer maken voor kandidaten met autisme, zegt Meeuwessen. „De sleutel zit bij het wegnemen van stressfactoren. Je ziet het talent dan bovenkomen.” Bedrijven kunnen bijvoorbeeld stress wegnemen door een kandidaat voorafgaand aan het gesprek duidelijk uit te leggen wat ze ervan kunnen verwachten en door vast een vragenlijst op te sturen. „Mensen met autisme zijn meestal heel eerlijk, dus werkgevers hoeven niet te vrezen voor aangedikte antwoorden.”
Als je stressfactoren wegneemt, zie je het talent bovenkomen
Ook wat je vraagt maakt uit, zegt Meeuwessen. „‘Waar zie je jezelf over vijf jaar?’ of ‘Waarvoor kan ik je ’s nachts wakker maken?’ zijn heel ingewikkelde vragen voor een autistisch brein. Blijf bij de inhoud, dan kan iemand met autisme zijn talent laten zien.” Hetzelfde geldt voor assessments: de vraagstelling daarbij is meestal niet autismevriendelijk, zegt Meeuwessen. „Je moet dan kiezen uit multi-interpretabele antwoorden, daar gaat iemand met autisme op stuk. Het is voor hen juist belangrijk dat zaken concreet zijn.”
Het helpt ook als degene die de sollicitatie afneemt zichzelf als eerste voorstelt, dan weet de kandidaat met autisme wat van een introductie wordt verwacht, adviseert Meeuwessen. Het kan volgens haar ook goed werken om de sollicitatie zittend naast elkaar af te nemen, of tijdens een wandeling, omdat elkaar in de ogen kijken ook een afleidende prikkel kan zijn voor neurodivergente mensen. „En durf af en toe stiltes te laten vallen”, adviseert Meeuwessen. „Een autistisch brein heeft soms even schakeltijd nodig. We zijn geneigd die stilte meteen op te vullen, terwijl de ander de prikkel nog aan het verwerken is.”
Of je autisme wel of niet moet vermelden tijdens een sollicitatie blijft een dilemma, zegt Begeer. Het wel vertellen kan vooroordelen oproepen, bijvoorbeeld als een werkgever denkt dat iemand door zijn autisme niet geschikt is voor een sociaal beroep. Werkgevers kunnen echter ook boos zijn als iemand het niet vertelt. „Ik zou willen dat je het altijd kunt vertellen, maar de situatie verschilt van persoon tot persoon.”
Dus
Werkgevers die kandidaten met autisme willen bereiken, moeten zelf een stap zetten, want het standaard sollicitatieproces is niet ontworpen voor neurodivergente mensen. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld de diploma-eis uit de vacaturetekst halen en de vragen voor een sollicitatiegesprek vooraf opsturen met een duidelijke instructie over hoe het gesprek zal verlopen. Ook kunnen ze een assessment vervangen door een praktische opdracht. Daar hebben ze zelf baat bij, want een bedrijf kan veel aan autistische werknemers hebben, zeker gezien de huidige krappe arbeidsmarkt.