Vroeger knipte ik de steeltjes van kleine vuurpijlen af. Zonder anker schieten die dingen alle kanten op – hilarisch. „Voetzoeker!” riepen mijn vrienden en ik dan, voordat we gillend van de lol wegstoven. Vroeger struinde ik op Oudjaarsdag uren met mijn vrienden door de Rotterdamse wijk Overschie. We stopten rotjes in putten en vuilnisbakken, voetbalden met grondbloemen en beschoten elkaar met romeinse kaarsen. Mijn buurvrouw rende vloekend en tierend achter ons aan. Grappig, vond mijn kinderbrein, maar ook schromelijk overdreven.
„Kijk uit, buurvrouw, voetzoeker!”
Op de middelbare school ging ik om met jongens van wie de vaders naar België reden voor illegaal vuurwerk. Ik was een meeloper, wilde er graag bij horen. Dus mijn rotjes veranderden in nitraten, de nitraten in cobra’s. Het voetballen met grondbloemen werd tennissen met mortieren; we smeten ze naar elkaar toe. Dat hierdoor ook voorbijgangers tegen wil en dank mee moesten doen, had ik niet goed door. Gillend wegstuiven werd baldadig vluchten voor de politie. Mijn moeder wist van niets, mijn puberbrein eigenlijk ook niet.
In ieder geval wist ik toen niet dat ongeveer de helft van alle vuurwerkslachtoffers omstander is, een statistiek die ervoor zorgde dat de liberale VVD, lang tegen een verbod (want: betutteling), draaide: vrijheid houdt op waar je anderen schade toebrengt. De NSC was ook om en nu is het dus officieel: de vuurwerktraditie is niet meer.
Zelfs ik vond het allang de hoogste tijd.
Lawaaierige optochten
Geluid maken zit in het DNA van de Nederlander. Die drang uit zich op twee momenten: op vakantie in het buitenland en tijdens Oud en Nieuw. Dat we het nieuwe jaar op luidruchtige wijze inluiden, is een eeuwenoud gebruik. In de zestiende eeuw probeerde het Amsterdamse stadsbestuur het luidruchtige ‘nieuwjaarszingen’ al te verbieden. Zonder succes. We sloegen in die tijd ook graag ons keukengerei kapot op potten en pannen, hielden lawaaierige optochten door de steden, staken teertonnen in brand en schoten met geweren om de kwade geesten te verdrijven. Ook baldadigheid heeft altijd in onze nieuwjaarstraditie gezeten.
Het nieuwjaarsvuurwerk kwam veel later pas – in de jaren vijftig – al was professioneel vuurwerk al heel lang een ding. In 1648 werd de Vrede van Münster gevierd met een vuurwerkshow op de Dam, in 1713 de Vrede van Utrecht met siervuurwerk boven de Hofvijver. Bij de kroning van Wilhelmina in 1898 schoten torpedoboten vuurpijlen af boven de zee bij Scheveningen die het portret van de aanstaande koningin schetsten.
In 2015 of 2016, ik was een jaar of twintig, gaf ik een nieuwjaarsfeest voor vrienden. Ik woonde in Rotterdam inmiddels op een zolder aan de Nieuwe Binnenweg, tijdens de jaarwisseling oorlogsgebied. Om twaalf uur besloten we om ons op straat te mengen in het geweld. Helaas was het mistig, we konden het vuurwerk eigenlijk alleen maar ruiken. Wel kwam een luidruchtige man naast ons staan die we nog nooit hadden gezien, maar zich voorstelde als de buurman. Bart, een kakker van middelbare leeftijd met een roze ruitjestrui, had een fles champagne in de hand en niemand om ’m mee te delen. Of hij die bij ons boven mocht openen. Straalbezopen. Bart had ook vuurwerk bij zich. En, zoals uit ieder onderzoek blijkt, zijn vuurwerk en alcoholgebruik geen goede combinatie. Het vuurwerk belandde op het dak van de buren, de vonken spoten daar de schoorsteen in. We hebben Bart na die nacht nooit meer gezien, en het was gelukkig zijn eigen schoorsteen. Maar mijn huisbaas was in alle staten, inmiddels begon ik beter te begrijpen waarom.
Klagen óver vuurwerk
Na de Tweede Wereldoorlog brachten migranten het gebruik van nieuwjaarsvuurwerk mee uit Nederlands-Indië. Al in 1955 probeerde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten dit te verbieden, maar de overheid koos voor regulering. Pas in de jaren zeventig werd consumentenvuurwerk echt populair, al is dat andere oudhollandse gebruik, het klagen óver vuurwerk, een stuk ouder: in Noord-Holland werd tot aan de oorlog de oogst gevierd met knalvuurwerk op Hartjesdag, de derde maandag van augustus. Het knallen is in Amsterdam dan illegaal, maar het verbod wordt eigenlijk niet gehandhaafd. Op 18 augustus 1895 verschijnt er een boze brief in de Telegraaf: „Neemt ze de pijpsleutels af. […] Hun gevaarlijk kanonnetje schieten heeft rustigen voorbijgangers zoo vaak een ongeluk bezorgd, soms een oog ontroofd.” 130 jaar later krijgt deze Amsterdammer zijn zin.
Van deze bommen schrikken zelfs stadshonden als de mijne zich kapot
Inmiddels heb ik een hond. Een straathond uit Portugal, die is wel wat gewend. En toch, ook al kan die redelijk goed tegen geknal, de puberjongens van nu realiseren zich niet dat hun vuurwerk tegenwoordig veel zwaarder is. Wanneer een illegale mortier vijftig keer meer explosief flitspoeder bevat dan een nitraat van vroeger, is er van knallen geen sprake meer. Dan is het gewoon levensgevaarlijk. En van deze bommen schrikken zelfs echte stadshonden als de mijne zich kapot.
Afgelopen Oud en Nieuw begon ik op de Spanjaardstraat in Rotterdam-West, de straat, zo leerden we van het NOS-pushbericht, waar de veertienjarige Jack was omgekomen door een defecte illegale mortier. We vertrokken later naar een vriend die hoog in de Pompenburgflat op het Hofplein woont. Op zijn balkon is het uitzicht fantastisch. Er ging die nacht in Nederland een recordbedrag aan vuurwerk de lucht in: 118 miljoen euro. Een van die vuurpijlen werd op de stoep voor de flat afgestoken. Ter hoogte van het balkon, waar ik nog stond om filmpjes te maken van de bontgekleurde nacht, klapte de pijl uit elkaar. Ik heb urenlang weinig kunnen zien, de suis in mijn oor is nog steeds niet helemaal weg. Vergeleken met Jack ben ik er goed vanaf gekomen, maar mijn volwassen brein is definitief om: ik haat vuurwerk.
De traditie zal niet zonder slag of stoot verdwijnen. Het verbod gaat waarschijnlijk volgend jaar in. Een grote fout natuurlijk. Het betekent dat we nog minstens één keer helemaal los mogen. Nog één keer schieten met kanonnen. Nog één keer duizend bommen en granaten. Nog één keer duizend mensen op de spoedeisende hulp. Nog één laatste, verschrikkelijke nacht voor zorgmedewerkers en hulpverleners, voor voorbijgangers, voor dieren als die van mij. Het algehele verbod blijft een gevoelig thema onder Nederlanders.
Dat komt volgens mij omdat het een traditie is die aanspraak maakt op de status van collectief ritueel. Rituelen representeren de waarden van de gemeenschap, en dragen die door symbolische uitingen over, zo stelt de Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han het ongeveer in zijn boek Over de verdwijning van rituelen: „We kunnen rituelen definiëren als symbolische technieken om ergens in thuis te raken. […] Ze maken van de wereld een betrouwbare plaats. Ze zijn in de tijd wat een woning in de ruimte is.” Het ritueel is volgens Han een zich herhalende, lichamelijke handeling met vaste choreografie. Vanwege die vastigheid plaatst een ritueel je als het ware in de tijd, en verbindt het je aan de gemeenschap, aan iets ‘hogers’ dan het ik in het hier en nu. Minder ik, meer wij. Minder razernij, meer worteling.
Collectief besluit
Was ik bezig met de symboliek van Oud en Nieuw toen ik een illegale cobra tegen een muur gooide? Droeg ik zo de waarden van de gemeenschap over? Dat lijkt me niet. Maar toch, wanneer ik om middernacht overal tegelijk duizend flitsen de horizon zie verlichten, voel ik wel een sterke verbinding met iets groters dan ikzelf; ik ervaar een serieus wij-gevoel. Bovendien herhaalt het ritueel zich ieder jaar op dezelfde avond, met dezelfde choreografie. Het is iets lichamelijks – iedereen weet hoe het ruikt, hoe het klinkt, hoe het voelt. En het is nostalgie. Zo bezien is het zonde dat zo’n ritueel verdwijnt. Maar wanneer een ritueel doden tot gevolg heeft, getuigt het misschien nog wel van een sterker verbonden ‘wij’ om collectief te besluiten dat we dat niet meer willen.
Om dat wij-gevoel tijdens Oud en Nieuw te behouden, moet er wel iets voor in de plaats komen. Lawaai maken zit nog steeds in ons. Naast het zingen, het slaan op potten en pannen en het meer recente carbidschieten, hebben we in Nederland de laatste decennia heel wat nieuw geluid mogen verwelkomen: Turkse Nederlanders en hun getoeter tijdens feestelijkheden, of dat mooie Islamitische gebruik van de ‘zagareeth’ (of zaghrouta) – die hoge, trillerige kreet als er iets te vieren valt. Wat te denken van de Caribische gemeenschap, met de zware percussie van brassbands, of de koranverzen uit de minaretten van moskeeën? Wat als we al die geluidstradities verbinden in één lawaaierig Donderuurtje, het eerste uur van het nieuwe jaar? Het oude en het nieuwe Nederland, bij elkaar, in een luidruchtig, symbolisch, lichamelijk, repetitief en collectief ritueel. Mijn oude buurvrouw uit Overschie zal er blij mee zijn – zij werkt tijdens nieuwjaarsnacht op de spoedeisende hulp.
