N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Karel de Grote en Iwan de Verschrikkelijke kent iedereen wel, maar er zijn nog veel meer heersers met opvallende bijnamen. Bart Funnekotter stelt ze aan u voor. Deze week: Frederik Hendrik de Stedendwinger.
Hij was te jong om er een trauma aan over te houden, maar dat maakte de gebeurtenis niet minder ingrijpend: een half jaar na zijn geboorte in 1584 werd de vader van Frederik Hendrik vermoord. Het slachtoffer was niet alleen zijn vader, maar ook die des vaderlands. Willem van Oranje liet een verweesde natie en een dozijn (wettige) kinderen achter. De jongste van dit stel was geboren uit de Zwijgers vierde echtgenote, Louise de Coligny.
Nederland was na een opstand verwikkeld in een oorlog met Spanje die tachtig jaar zou gaan duren, dus het was prettig toen bleek dat Frederik Willems oudere halfbroer Maurits een getalenteerd legeraanvoerder was. De jongste Oranje mocht als tiener al mee op veldtocht.
Prins Maurits werd in 1625 ernstig ziek. Frederik Hendrik – 41 jaar oud – was op dit moment nog steeds vrijgezel. Zijn broer dwong hem te trouwen, omdat hij anders iemand anders als erfgenaam zou aanwijzen. Frederik Hendrik trad schielijk in het huwelijk met Amalia van Solms en volgde even later Maurits op als stadhouder. Het stel bouwde in de decennia hierna fraaie paleizen en legde een dito kunstverzameling aan.
Amalia had hierbij de leiding, want haar man was druk bezig met permanente oorlogvoering tegen Spanje. Dat was hard nodig: nog geen twee maanden na zijn benoeming was Breda verloren gegaan voor de Republiek. Frederik Hendrik zou stad op stad veroveren, wat hem de bijnaam ‘de Stedendwinger’ opleverde.
Zijn beroemdste belegering was die van ’s Hertogenbosch in 1629. Het hoofdkwartier van de prins bevond zich zo dicht aan het front dat hij tijdens de maaltijd „over syn tafel met groff geschut gesalueert” werd, „soodat de spyse werden bedorven”. Frederik Hendrik liet zich hierdoor niet afschrikken. Hij bezocht de mannen die stellingen rondom de stad aanlegden en sprak daar dermate vriendelijke woorden „so dat de Pioniers met schup ende spae op den hals so vrolijck totten arbeyt gingen als of sy te bruyloft gaen souden”.
Toen de Staten Generaal vroegen of de prins die gevaarlijke bezoekjes aan het front niet aan anderen kon overlaten, antwoordde Frederik Hendrik dat dit echt niet kon en dat hij trouwens „sich selven soo seer niet hazardeerde alsser wel geseyt wiert”. De prins bleef dus gewoon aan het front tot ’s Hertogenbosch viel na een beleg van ruim vier maanden.
P.C. Hooft wijdde een beroemd gedicht aan de inname van de stad. Daarin liet hij Amalia – namens het gehele Nederlandse volk – bezorgd jammeren over alle gevaren die haar man liep: „’k Hoor alle daeghs van versche dooden/ Gevelt in hol, oft galery/ Elk overlijdt aen eighe lóóden;/ Maer aller koeghels moorden my./ Want ik my elkmaels voel bezeeren,/ Als van een punt,/ Die denk; op ’t hoofdt met witte veeren/ Was dat gemunt.”
Frederik Hendriks hoofd bleef ondanks zijn opvallende verentooi ook de jaren na Den Bosch vrij van rondvliegend lood. Hij leidde de Republiek naar de zege, maar maakte het einde van de oorlog in 1648 net niet meer mee omdat hij een jaar eerder ziek werd en overleed.