N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
Eleanor Catton Wie veroorzaakte een natuurramp, en wie komt ermee weg? Cattons als ecothriller ontvangen roman toont hoe iedereen, van links tot rechts, zich kinderachtig en konkelend in enorm domme bochten draait.
Tien jaar geleden ontving Eleanor Catton de Booker Prize voor haar roman Al wat schittert. Achthonderd pagina’s lang een haast onnavolgbare vertelling, die zich afspeelde op de goudvelden van het negentiende-eeuwse Zuidereiland van Nieuw-Zeeland. Nu is Catton terug met Het Woud van Birnam, vierhonderd pagina’s minder dik, desondanks nog zo’n vierhonderd informatiedichte bladzijden. Ze neemt de lezer wederom mee naar het Zuidereiland. Het is 2017. Er heeft zich een ramp voltrokken en daar kan alleen maar meer rampspoed op volgen.
De ramp in kwestie lijkt bitter toeval: door een aardverschuiving wordt de stad Thorndike compleet van de rest van het land geïsoleerd. Later zal blijken dat de aardverschuiving veroorzaakt is door menselijk handelen – hoe kan het ook anders. Het Woud van Birnam wordt in de literatuurkritiek gretig opgepikt als ecologische thriller, en terecht, maar wie louter leest om het ‘zie je wel’ en ‘foei’ van een linkse schrijver te bejubelen (of bekritiseren) komt er bekaaid vanaf. Catton schreef een boek waarin links en rechts – en iedereen die zo rijk is dat hij verheven is boven dit soort mondaine categorieën – zich al konkelend en vol slinksheid in enorm domme bochten blijken te draaien.
Groene machtswellustelinge
Neem Mira, de oprichter van activistisch tuindercollectief Birnam Wood, die in een nu verlaten boerderij een uitgelezen plek ziet om het guerilla-gardening, het aanplanten van gewassen op illegale plekken, van het collectief uit te breiden. Onder een schuilnaam onderhandelt ze met de steenrijke, zojuist geridderde eigenaar (Sir Owen, van ‘Darwish Pest Control’) om het land te kopen. Ze wordt heus niet alleen gedreven door haar idealen. Zoals haast ieder personage in de roman lijkt deze groene heldin vooral uit op macht: ‘Zoals elke zelfmythologiserende rebel had Mira liever vijanden dan rivalen en maakte haar rivalen vaak tot vijand om hen des te beter minachtend weg te kunnen zetten als geheim agenten van de status quo.’ Sir Owen geeft haar de kans niet eens; hij is voornemens zijn land te verkopen aan Robert Lemoine, een Amerikaanse durfkapitalist die beweert er een einde-der-tijdenbunker te willen bouwen (iets wat inderdaad meer gedaan wordt in Nieuw-Zeeland).
Lees ook dit interview met Eleanor Catton
Je zou denken dat als Mira een rivaal zoekt, ze die in Lemoine gelijk zal vinden. Maar als hij haar betrapt op het verkennen van ‘zijn’ terrein, biedt hij haar een bak geld en een lap land voor haar tuinderspraktijk. Mira, die een totaal horizontale organisatie toch als een soort dictatortje bestuurt, hapt.
Maar net zomin als Mira een eco-heilige is, is Lemoine een doomsday prepper. Algauw raakt Mira, en met haar dus Birnam Wood, verstrikt in een vreselijk milieuonvriendelijk complot dat van Lemoine de rijkste man op aarde moet maken. En ze had het al zo zwaar: nooit kwam de twintiger over de scheiding van haar ouders heen, en dan dreigt ook nog haar linkerhand bij Birnam Wood, de schijnbaar ruggengraatloze Shelley, op te stappen. Een besluit waar zij op terugkomt, trouwens, als ze macht ruikt.
De enige die alles lichtelijk door lijkt te hebben is Tony Gallo, een onuitstaanbare jongen die het collectief verliet om te reizen en is teruggekomen als een nóg onuitstaanbaarder versie van zichzelf. De passage waarin deze marxistische journalist in de dop zijn (eigenlijk even zeikerige) linkse medetuinders het antikapitalisme mansplaint is werkelijk uitstekend. Niet omdat hij ongelijk heeft: die arme jongen, bij publicatie van zijn eerste artikel gelijk gecanceld door witte Amerikanen die vonden dat hij niet over Mexicanen mocht schrijven, maakt best wat punten. De rest van het collectief ook. Maar iedereen is zó zelfingenomen en niet voor rede vatbaar. ‘Jullie zitten nog steeds vast in het heersende paradigma’, oreert Tony. ‘Het is heel nieuw dat er letterlijk een half uur tegen je gepreekt wordt door een witte heteroman’, fulmineert een tuinder. De discussie haalt vakkundig het bloed onder je nagels vandaan.
Privélegertje
Nagels die je niet lang na deze passage van spanning af wilt bijten. Want Tony gaat op onderzoek uit, en Lemoines macht blijkt verder te reiken dan je kon bevatten. Mede dankzij het feit dat hij moeiteloos de telefoon hackt van iedereen die in zijn buurt komt, en er bovendien niet voor terugschrikt van een soort privélegertje gebruik te maken.
Spannend, ja, maar wat deze roman z’n body (en volume) geeft is de tijd die Catton neemt om haar personages te ontleden. Iedere gedachte die ze hebben wordt uitgespeld. In bijzonder lange zinnen vol terzijdes schetst Catton een nauwgezet beeld van twintigers die maar niet volwassen worden. Shelley, zelf dik in de twintig, verwijst naar de ouders van Mira als ‘volwassenen’, Mira jengelt als een verwend kind over die gescheiden ouders, Tony gedraagt zich als een puber nu hij weer thuis woont…
Ze kúnnen misschien ook niet volwassen worden op de manier waarop dat van ze verwacht wordt. De lezer kijkt in het hoofd van een miljardair die nooit genoeg krijgt. Van geld, van zichzelf. Er is een geridderde ongediertemagnaat die macht ruikt. Er is een aspirant-journalist die niet alleen rechtvaardigheid, maar ook roem najaagt. Vaak geeft Catton gemene steekjes naar de ‘Nieuw-Zeelandse volksaard’; Sir Owen is typisch Nieuw-Zeelands omdat hij rijk is geworden door pragmatisch handelen, Tony is ‘echt Kiwi’ omdat hij de rijken minacht, enzovoorts.
De doorkijkjes naar de psyche geven een haast voyeuristisch genoegen, al kan het ook allemaal wat langdradig worden om van ieder personage de ontstaansgeschiedenis voorgeschoteld te krijgen. Daartegenover staan weer waanzinnige, shakespeareaanse plotwendingen en misverstanden: ‘Birnam Wood’ verwijst naar Macbeth, de tragedie over macht waar Catton inspiratie uit putte. Ze voert steeds meer personages op, werkt alles en iedereen vastberaden een soort draaikolk in. Al worden de situaties wel erg grotesk en het drama gekunsteld. Tijdens het lezen verandert gaandeweg de vraag ‘wat is er aan de hand?’ in een andere, namelijk: wie komt ermee weg?
Het antwoord op die vraag verklap ik natuurlijk niet. En of het bevredigend is weet ik eigenlijk niet. Ook niet of het dat zou moeten zijn. Wellicht ontleedt Catton in de laatste zin in plaats van een personage, de lezer. En is het daarmee een iets te heldere weergave van veel van ónze gedachten. Toch een kleine ‘zie je wel’ of ‘foei’ – ze kon het niet laten, vrees ik.