Toen Jan de Jong (1917-2001) het door hemzelf ontworpen huis met kantoor in het Brabantse dorp Schaijk na tien jaar wilde vervangen door een nieuw, raakte hij in gewetensnood, schrijft Wim Ramselaar in Herinneringen aan Jan de Jong. Architect van de Bossche School (2013). Als jonge architect had De Jong in 1949 een traditionalistisch huis met kantoor laten bouwen op een groot terrein aan de Rijksweg. Maar in de jaren vijftig kreeg hij door het volgen van de Cursus kerkelijke architectuur in Den Bosch radicaal andere opvattingen over architectuur. Hij raakte in de ban van het plastische getal, het complexe, driedimensionale matenstelsel voor architectuur van de belangrijkste cursusdocent, de benedictijner monnik en architect Dom Hans van der Laan (1904-1991).
In de tweede helft van de jaren vijftig bouwde De Jong op zijn terrein een prieel en een atelier volgens de regels van het plastische getal – met als gevolg dat hij zich niet meer thuis voelde in zijn woonhuis. Maar de sloop van een gave woning in tijden van woningnood vond hij bezwaarlijk. Hij ging te rade bij zijn leermeester. „Vind je het in het belang van de architectuur?”, vroeg Dom van der Laan. „Zo ja, dan moet je het doen.” De Jong brak zijn huis af.
Minimalisme
Voor Dom Van der Laan, grondlegger van de Bossche School, en zijn beste leerling Jan de Jong, ook bekend als ‘de Bach van het plastische getal’, was architectuur een ernstige, in wezen goddelijke zaak. Het plastische getal was de heilige graal van de architectuur, geloofde Van der Laan, het was de essentie van alle bouwkunst: wie het gebruikt, schept universele architectuur, met verhoudingen waarvan iedereen, ook buiten Europa, onmiddellijk ziet en voelt dat ze kloppen.
In zijn nieuwe, in 1968 voltooide woonhuis met kantoorvleugel, sinds 2016 eigendom van Hendrick de Keyser Monumenten, paste De Jong het plastische getal compromisloos toe. Wie volgend jaar, als Huis Jan de Jong na een restauratie wordt opengesteld, het ommuurde terrein door de poort betreedt, ziet onmiddellijk dat het plastische getal hand in hand gaat met minimalistische vormgeving. Alle buitenmuren van de gebouwen zijn strakke vlakken van beton- en baksteen, waarop flauw hellende pannendaken rusten. Dakranden, -goten en regenpijpen ontbreken, zodat de zuiverheid van de gevelvlakken niet wordt bezoedeld.
Foto’s: John van Hamond
Bidden
Ook binnen regeert het minimalisme. Wonen, eten, koken en niet te vergeten bidden deed het vroom katholieke gezin De Jong met vijf kinderen in één lange, open ruimte. Door een colonnade die voor de dichte achterwand staat en een nis waarin binnenkort weer een Mariabeeld komt te staan, lijkt het Huis Jan de Jong op een Bossche-Schoolkerk. Ook binnen vormen de wanden, van gekeimde bakstenen, strakke vlakken. Het plafond is van vurenhout, op de vloer ligt grindbeton. Deuren zijn vrijwel afwezig, alleen de sanitaire ruimtes hebben er een.
Met zeven aan een lange gang gelegen slaapkamers doet de bovenetage denken aan een klooster. Op de gang staat een wijwatervat dat net als alle meubels, lampen en de open keuken is onderworpen aan het plastische getal. Deuren ontbreken ook hier. De Jong vond dat de dikte van de muur, de kleinste maat van het huis, zichtbaar moest zijn om de perfecte verhoudingen te kunnen ervaren.
Het gebrek aan privacy in het huis zonder deuren werd gecompenseerd door de enorme omvang, meende De Jong. Daar dachten zijn kinderen anders over. Zij hingen na verloop van tijd gordijnen voor de openingen van hun slaapkamers. Vader De Jong duldde de ingreep.
Absolute zuiverheid
Door zijn openheid en rechthoekig minimalisme doet Huis Jan de Jong niet alleen denken aan een kerk, maar ook aan het Rietveld-Schröderhuis uit 1924 in Utrecht, ontworpen door het De Stijllid Gerrit Rietveld. Dit is geen toeval. Net als de grondlegger van de Bossche School geloofde de oprichter van De Stijl, Theo van Doesburg, dat de (bouw)kunst van De Stijl het Laatste Woord was en universele geldigheid had. Ook stond zowel De Stijl als de Bossche School in het teken van het streven naar absolute zuiverheid. Dat dit leidde tot oncomfortabele en unheimliche huizen zonder privacy, moesten de bewoners voor lief nemen, vonden Rietveld én De Jong. Ze verweerden zich dan ook op soortgelijke wijze tegen kritiek op hun meubels. „Zitten is een werkwoord” was Rietvelds antwoord op het verwijt dat zijn stoelen slecht zitten, van Jan de Jong is de uitspraak: „Als je makkelijk wilt zitten, ga je maar op bed liggen.”
Ook streefden Rietveld en De Jong allebei naar mooie proporties in hun gebouwen. Maar terwijl Rietveld intuïtief te werk ging in de bepaling van de verhoudingen tussen de vele rechthoekige vlakken van het Rietveld-Schröderhuis, zat De Jong bij het ontwerpen eindeloos te puzzelen met het plastische getal.
Toevluchtsoord
Toch zijn de twee huizen uiteindelijk totaal verschillend. Huis Jan de Jong is veel geslotener dan het Rietveld-Schröderhuis waar het licht in de woonetage van drie kanten naar binnen valt door de opengebroken gevels. In de donkere woonkerk van De Jong komt het licht slechts van één kant. De Jong had dan ook heel andere bedoelingen met zijn huis dan Rietveld. Het Rietveld-Schröderhuis is een huis van de toekomst, een primitief ruimteschip dat zich opent naar de wereld. Huis Jan de Jong is een oerhuis, een perfect geproportioneerde grotwoning die is afgesloten van de boze buitenwereld. De aartsconservatieve De Jong voelde zich niet thuis in de twintigste eeuw en zag zijn huis als een toevluchtsoord waar hij met zijn gezin een ouderwets katholiek leven kon leiden. ‘Zijn huis’, schrijft Ramselaar, ‘was samen met de ommuurde tuinen en een reeks kleinere gebouwen en bouwsels het begin van een andere en betere wereld.’