Hooggevoelig? Nee, het is die TERINGHERRIE

De meeste moorden die ik nooit heb gepleegd vonden plaats in treinen. Dan zat ik bijvoorbeeld naast een argeloze passagier die achter zijn laptop al smakkend een baguette met kaas wegwerkte zoals een geit een stronk prei opschrokt. Om de baguette zat meestal kraakfolie – en bij elke kraak of smak versnelde mijn hartslag en stroomde mijn bloed alvast naar de relevante spiergroepen.

De vretende forens had niets door. Die hield de blik strak op het scherm, airpods in. Soms een vlugge, wazige blik uit het raam, waarna hij met vettige vingers data in een spreadsheet klopte en het laatste stukje brood in zijn mond duwde. Dan kwam de finale. Eerst de vingers aan de broek afvegen, dan het kraakfolie zorgvuldig verfrommelen, het propje in het stalen prullenbakje mikken en het stalen deksel dicht laten knallen met de pang van een pistoolschot in een zeecontainer.

Op dat punt kookte mijn bloed. Maar moorden deed ik nooit; ik hield het altijd bij een keurig passief-agressief hoofdschudden, met de ogen rollen, opzij kijken met een gezicht vol walging. De medereiziger blikte dan vaak net uit het raam, pakte een tweede broodje. Ook in kraakfolie.

Soms wanneer ik wakker lig van de vreselijke rampen die onze wereld teisteren, denk ik aan het kraakfolie in de trein en dan valt alles mee.

Het is natuurlijk helemaal niet leuk om voortdurend medereizigers te moeten vermoorden, zelfs al is het in gedachten. Vandaar dat ik het een poosje geleden over een andere boeg gooide. Voortaan, als ik weer eens naast een smakkende medepassagier zat, probeerde ik me voor te stellen dat er inderdaad een schranzend geitje naast me zat, een lief vertederend geitje op de kinderboerderij, dat ik zelf voerde. Bij echt heel luid gesmak dacht ik aan een biggetje, een snoezig biggetje dat een waterbakje leeg slobberde. In plaats van mijn medemensen te wurgen, probeerde ik mijzelf te sensibiliseren.

Die trucs had ik uit een recent boek, Misophonia: How to Stop Small Noises from Causing Extreme Reactions, van de Britse psycholoog Jane Gregory. Het gaat over misofonie, van ‘miso’, haat, en ‘fonie’, geluid. Geluidshaat dus. Mensen met misofonie haten niet zomaar geluiden; nee, ze reageren extreem heftig op een specifiek geluid. Sommigen worden gek van gesmak, slikken of kuchen. Anderen worden razend van het uitruimen van de vaatwasser. Ook vaak genoemd: het getik op toetsenborden, een bepaald lachje, het blaffen van eenzame honden, een steeds maar stuiterende basketbal. Beetje zoals een op de tien mensen van koriander walgt, dus. Vandaar de wetenschappelijke term: het Selective Sound Sensitivity Syndrome of 4S.

Een vijfde van de bevolking lijdt eraan volgens Gregory, zelf trouwens ook een misofoon. Als haar man at, zelfs met zijn mond dicht, of als hij zwaar ademde, dan kon ze hem wel schieten. Terwijl ze toch echt van hem hield. Ze kon hem moeilijk vragen te stoppen met ademen. Hem boos aanstaren (met een blik van ‘als je echt van me houdt, zou je me niet zo martelen’) werkte ook niet. Ze ging op zoek naar wat wel werkt en deelt haar ervaringen.

Alleen al de titel van haar boek had me bijna genezen. Ik was niet gek, ik had een syndroom. Ik voelde me aanvankelijk precies zo begrepen alstoen ik een klassieker las over hoogsensitiviteit, The Highly Sensitive Person: How to Thrive When the World Overwhelms You (1997), van psycholoog Elaine Aron. Dat boek begint met een zelftest, en ja hoor, ik was absoluut hooggevoelig. Wat inhield dat ik beter dan anderen subtiele signalen kon oppikken, dat was mijn superpower. Natuurlijk zaten er ook wat nadeeltjes aan – de wereld is al gauw overweldigend – maar de emancipatoire boodschap was: je bent een ‘very special’ mens, ‘born to be among the advisors and thinkers’.

Dus dat zei ik voortaan als ik thuis eens strontchagrijnig overkwam: effe dimme, ik ben een dichter en profeet.

Filter kapot

Zou het haten van specifieke geluiden ook zo’n bijzondere gave zijn? Nee, las ik in het ontnuchterende Misophonia. Mensen die geluiden haten, kunnen niet beter horen dan anderen. Er is juist iets stuk: het filter. Een gezond brein scheidt de betekenisvolle signalen van de ruis. Zonder dat filterwerk zou je heel de tijd het bonken van je hart horen of het klotsen van je maagsappen.

Bij misofone mensen hapert de ingebouwde ruisonderdrukker. Zij kunnen hoofd- en bijzaken niet goed scheiden. Hun ‘innerlijke stokstaartje’, zoals Jane Gregory dat noemt, is van slag. Stokstaartjes zijn gespitst op specifieke geluiden, zoals de wiekslag van een roofvogel, maar misofone stokstaartjes slaan ook alarm als er niets dreigt. Ze koppelen de verkeerde reactie aan een prikkel.

Hoe kom je daar weer vanaf? Wat dus níét helpt, zegt Gregory, is boos kijken naar je man. Integendeel: staren naar de geluidsbron zorgt ervoor dat je het geluid als luider ervaart. Verder is de kans groot dat het een nieuwe negatieve ervaring oplevert – je man boos– waardoor je het geluid nog sterker associeert met iets naars. En er dus nóg meer op gespitst bent. Voor je het weet wordt zelfs de stilte vreselijk, omdat die elk moment doorbroken kan worden door dát geluid.

Wat werkt dan wel? Muziek aanzetten tijdens het eten, zegt Gregory, de liedjes overstemmen het gesmak. Maar ze put vooral uit de cognitieve gedragstherapie. Haar uitgangspunt is dat je niet last hebt van het geluid zelf, maar van het label dat je er ten onrechte op plakt (‘walgelijk’ of ‘vreselijk’). Een geluid is ook maar wat trillende lucht; je kunt je brein zo conditioneren dat je er niet meer zo heftig op reageert. Dat is de theorie.

De buren die stampen op de trap? Het is een vriendelijke groep olifanten

Dan nu de praktijkoefeningen die Gregory meegeeft. Wat bij haar werkte: probeer je man eens liefdevol aan te kijken als hij eetgeluiden maakt, zo train je je brein dat zijn eetgeluid géén alarmerende situatie is. Of: beeld jezelf in dat je man een snoezige puppy is. Collega slurpt thee? Denk aan het satisfying geluid van klittenband lostrekken. De buren die stampen op de trap? Het is een vriendelijke groep olifanten. En als je in de trein zit naast iemand die smakt? Doe alsof jij een filmregisseur bent die juist een luid smakkend acteur wil filmen en blíj́ is met elke smak.

Grappige oefeningen, vond ik. En het werkt natuurlijk een beetje. Sowieso is een vrolijke, fantasierijke insteek altijd te verkiezen boven een koppig vastbijten in ergernis, daar krijg je lelijke rimpels van. Maar de psychologische trucjes deden me ook denken aan die goede oude Stoïcijnse wijsneuzerij over dat je niet gekweld wordt door wat je overkomt, maar door je interpretátie ervan. Die Stoïcijnen werden uiteindelijk zo goed in het zichzelf foppen dat ze zelfs de dood kalm tegemoet traden als een wandeling in het park. Gewoon denken aan een lief puppy.

Uitgeslapen

Dat ultieme foppen van jezelf lukt natuurlijk alleen heiligen, wijzen en sukkels. Mijn ervaring: zodra ik uitgeslapen en volledig stressvrij ben, zou ik van een keffende hond nog best een nachtegaaltje kunnen maken. Maar ja, op zulke topfitte momenten heb ik het fopmachientje niet nodig, want heb ik juist nauwelijks last van geluiden: dan doet het ingebouwde ruisonderdrukkertje het prima. Dan vind ik zelfs het geluid van een slijptol op een schoolbord heel satisfying.

Andersom, als ik moe ben, trek ik doodnormale eetgeluiden van huisgenoten niet. Dan is de accu leeg en werkt het filter niet. En als ik moe ben, ben ik slecht in doen alsof de geluidsbron een puppy is, want jezelf begoochelen kost ook gewoon breincapaciteit.

Dat foppen van je brein is een paraplu die je prima droog houdt, maar alleen bij mooi weer.

Ik ben psycholoog noch Stoïcijn, maar ik heb door schade en schande intussen wel mijn Persoonlijke Ongetoetste doch Ervaringsgebaseerde Hypothese (POEH) over misofonie opgesteld.

Mijn hypothese is dat de meeste mensen helemaal niet misofoon of hoogsensitief zíjn; ze wórden het, tijdelijk, vooral als ze moe zijn. Natuurlijk heeft de een er meer aanleg voor dan de ander – je hebt absoluut een verschil tussen de dichters en de rouwdouwer – maar de meeste mensen zijn nu eenmaal prikkelbaar na slaaptekort.

Illustratie Noor Bronstring

Je zou ook kunnen zeggen: misofonie is een symptoom van een tijdgeest die slecht slapen aanmoedigt, bijvoorbeeld door prestatie- en feestdruk, het wakker houdende licht van schermen, de alcohol. In mijn zelfhulpboek zou staan: ‘ga op tijd naar bed, zuip niet te veel, laat dingen lekker schieten’.

Dat is natuurlijk veel te makkelijk gezegd. En laat naar bed is leuk. Je kunt ook niet zomaar uit de drukte van de tijdgeest stappen. Zulke omgevingsfactoren blijven in de misofonie-lectuur nu grotendeels buiten schot. Het gaat steeds om jouw overtrokken reactie – jouw ‘hersenaandoening’ las ik zelfs – zelden over wat de wereld ons opdringt.

Voorbeeld. Laatst sprak ik iemand die net in de stad was komen wonen. Hij stoorde zich eerst aan rondscheurende auto’s, maar had er iets op bedacht: voortaan beschouwde hij dat voortdurende gevrrrroem als natuurgeluiden die nu eenmaal bij de urban jungle horen, gebrul van panters etc. Dat vond ik bewonderenswaardig. En het werkt heus wel een béétje. Maar ik dacht ook: nog fijner zou het zijn als er überhaupt geen asomobilisten waren en geen racebanen dwars door de stad.

Is mijn walging vanwege de workaholic die niet eens ziet wat ie in zijn mond propt, niet gewoon terecht?

Of geen Schiphol Airports. Geen knallende prullenbakken. En waarom zou verminderde tolerantie tegen mensen die bellen op stadionspeakerstand een aandoening zijn? Is mijn walging vanwege de workaholic die niet eens ziet wat ie in zijn mond propt en die zijn medemens mentaal op mute heeft gezet, niet gewoon terecht? Wat rechtvaardigt het bestaan van kraakfolie? Kortom: moeten we niet in opstand komen, in plaats van onze ergernis weg proberen te conditioneren?

Schraal kapitalisme

Neem het verschijnsel van de knallende treinprullenbak (‘een geluid als een botte schaar die je ziel verknipt’, aldus schrijver Frank Heinen). Op reizigersfora zijn er al jaren vrij consistent klachten over. En de NS geeft al jaren dezelfde, eerlijke antwoorden. Ja, er zou een rubbertje of dempertje onder het deksel geplakt kunnen worden, maar dat raakt dan vies en dat is weer duurder bij het schoonmaken en onderhoud. Geld, kortom. Bij die nieuwste treinen is het prullenbakje helemaal verdwenen: nog goedkoper.

Of neem restaurants. Schraal kapitalisme is ook de reden dat veel restaurants en koffietenten kakofonische martelkamers zijn geworden. Vroeger waren veel etablissementen bekleed met fluweel en pluche, vol kroonluchters, bloemen, absorberende panelen. Nu vind je veel minimalistische, kale industriële interieurs – waar dan een industriële espressomachine je hersens staat te vergruizen. Eerst dacht ik dat het gewoon mode was, en dat speelt vast een rol, maar het heeft ook met winzucht te maken, las ik in The Atlantic (‘How Restaurants Got So Loud’).

Kale ruimtes zijn goedkoper en makkelijk schoon te houden. Bovendien zijn die rondkaatsende geluidsgolven gunstig voor de omzet. Kale zaaltjes klinken al bruisend en energiek zodra er een paar gasten zijn, en dat is wat de mensen kennelijk willen. Lawaai is ook goed voor de drankverkoop. Alcohol dempt geluiden, dus bij herrie drinken mensen meer (waardoor ze luider gaan praten, et cetera).

Misofonie is geen intolerante reactie op een normaal geluid; het is een doodnormale stressrespons op een intolerante, individualistische en graaiende samenleving.

Wat te doen? Ik denk in elk geval nooit meer aan puppies. Ik mijd kakofonische martelkamers. Vermijding is een doodzonde volgens de psychologie; maar ik noem het boycotten, dat geeft cachet, een daad van verzet. In vredige restaurants (vaak Aziatisch) laat ik overdonderende fooien achter.

Ik ben niet gek. Ik zie mijn misofonie als fijnbesnaard meetinstrument, een thermometer voor mijn gemoed. Zodra ik razend word van bellende mensen, weet ik ook wel dat ik vroeg naar bed moet. Sinds ik dat doe, pleeg ik nauwelijks nog moorden. Op tijd naar bed is de oplossing voor bijna alles.

Behalve voor kraakfolie. Er zullen altijd geluiden zijn die je pijnigen, zelfs als je uitgeslapen bent. Weet dan: je bent niet hooggevoelig of teerhartig, de wereld maakt soms een teringherrie.