Het was even absurd als veelzeggend: het spontane gejuich tijdens de VVD-verkiezingsbijeenkomst afgelopen november bij het nieuws dat de partij Bij1 van Sylvana Simons haar enige zetel in de Kamer verloor. De grootste regeringspartij had even daarvoor zelf een enorme dreun te verwerken gekregen en was bovendien ook nog schokkend overtroefd door Geert Wilders, maar leedvermaak over de teloorgang van de enige Nederlandse woke-partij maakte veel, zo niet alles, goed.
Vanwaar die verbetenheid? Op rechts is woke allang een containerbegrip geworden, dat aan kracht lijkt te winnen naarmate het aan betekenis verliest. Niemand die zichzelf nog woke noemt, maar zoek even op de site van De Telegraaf op ‘woke’ en je krijgt een waslijst van verontwaardiging over doorgeschoten progressiviteit, steeds dezelfde hoofdschuddende stukjes over voornaamwoorden, regenboogpaden en woke-gekte.
Soms is de toon grimmiger. In haar H.J.Schoo-lezing van september 2022 noemde VVD-leider en minister van Justitie en Veiligheid Dilan Yesilgöz het ‘wokisme’ een regelrechte bedreiging van de rechtstaat: „Mensen die vinden dat zij mogen bepalen welke informatie of mening juist is en wat niet juist is. Of wat kwetsend en wat niet kwetsend is. Wie wel deugt en wie niet deugt. Die onder het mom van inclusie alleen maar bezig zijn met uitsluiten.” Vooral aan de universiteiten legde het afwijzen van open debat volgens haar „een enorme druk op de vrijheid van meningsuiting.” Progressieve critici hoonden Yesilgöz in koor – ze konden ernstiger bedreigingen van de rechtstaat bedenken dan het „wokisme”.
Niettemin kun je inmiddels een kleine boekenplank vullen met linkse kritiek op hetzelfde fenomeen. Zichzelf als liberaal-progressief beschouwende academici zoals Mark Lilla (The Once and Future Liberal), Susan Neiman (Left is not Woke) en de Franse socioloog Nathalie Heinich (Le Wokisme serait-il un totalitarisme?) keerden zich onverbloemd tegen bepaalde radicale tendensen op links, vooral op de universiteiten, die, hoewel goedbedoeld, onverdraagzame trekken hadden gekregen.
Lees ook
‘Ieder van ons is een vat vol tegenstrijdigheden’
Ingeruild universalisme
Yasha Mounk pakt het grondig aan. De identiteitsval is ruim 450 pagina’s dik, met een notenapparaat van maar liefst 100 pagina’s. Hij wil zijn analyse en pleidooi de gemakzuchtige polemiek laten ontstijgen. Niettemin komt zijn stellingname grotendeels overeen met die van Susan Neiman in Links is niet woke, haar veel kortere pamflet uit 2023.
Samengevat: academisch links heeft onder invloed van denkers als Michel Foucault, Gayatri Chakravorty Spivak, Edward Saïd, Derrick Bell en Kimberlé Crenshaw en hun navolgers het universalisme gaandeweg ingeruild voor de identiteitspolitiek. Dat universalisme en het bijbehorende liberalisme zijn ontmaskerd als teleurstellend en leugenachtig. Ze worden niet langer als emancipatoir, bevrijdend, maar als onderdrukkend gezien. Het liberalisme is zijn beloften niet nagekomen, dus zit er niets anders op dan je terugtrekken in een ‘strategisch essentialisme’ (Spivak), waarbij je een veilig onderkomen zoekt bij de mensen die jouw ervaringen van discriminatie en onderdrukking delen. ‘Objectiviteit’ is een illusie en een machtsmiddel, de wereld kan enkel zinvol tegemoet worden getreden vanuit de geleefde ervaring. Specifieke ervaringen van ongeziene of onderdrukte minderheden laten zich niet begrijpen door geprivilegieerden, daarom is het enige dat erop zit ‘luisteren’. Dus zonder morren je witte huiswerk maken.
Deze dwingende manieren van denken hebben zich volgens Mounk vooral in de Angelsaksische wereld razendsnel verspreid – hij noemt het ‘de korte mars door de instituties’ – in grote bedrijven en maatschappelijke instituties. Dat zou komen omdat werknemers in de hogere echelons allemaal aan universiteiten hebben gestudeerd waar de zogenaamde ‘indentiteitssynthese’ (de term is van Mounk) de boventoon voert. Mounk: ‘Fundamentele opvattingen over gerechtigheid, het belang van gelijkheid en de betekenis van identiteit zijn op zeer fundamentele wijze veranderd. En hoewel het te vroeg is om te concluderen dat deze ideologie een definitieve overwinning heeft behaald, geeft ze nu al vorm aan het beleid van belangrijke instellingen […].’
Het resultaat, volgens De identiteitsval? Mensen worden aangesproken en beoordeeld op wat ze zijn, niet op wie ze zijn. De vrijheid van meningsuiting wordt onderschikt gemaakt aan de gevoeligheden van gekwetsten. Werknemers worden opgezadeld met lucratieve diversiteitscursussen, geïnspireerd op het werk van populaire antiracismegoeroes als Ibram X. Kendi en Robin DiAngelo. Het resultaat, volgens Mounk, is juist groeiende ongelijkheid en polarisatie in naam van gelijkheid, een steeds groter wordende kloof tussen mensen die zich niet langer kunnen vinden in hun gedeelde menselijkheid.
Desillusie
Niets hiervan is nieuw. Net als Neiman positioneert Mounk zich als een progressieve liberaal, die in principe veel begrip heeft voor de oorsprong van de succes van de ‘identiteitssynthese’. Het gevoel van desillusie van minderheden is zeker terecht, zegt hij keer op keer, racisme in de Verenigde Staten is allesbehalve verdwenen na de successen van burgerrechtenbeweging. Ook is het waar dat heel wat mensen vandaag nog de gevolgen ondergaan van historisch onrecht. En hoewel er een hoop theatrale aanstellerij zit in de ophef over culturele toe-eigening (een blonde zanger met dreads!) zijn er ook volgens hem genoeg ernstige voorbeelden van culturele roofbouw – kijk bijvoorbeeld hoe witte zangers zwarte muziek hebben geëxploiteerd. Ook herstelbetalingen wijst Mounk niet af, mits het gericht gebeurt.
Tijdens het lezen van het docerende proza van De identiteitsval dwaalden mijn gedachten regelmatig af. Op die momenten dacht ik na over waar Mounk niet over schrijft. Zoals: heeft het door hem bekritiseerde identiteitsdenken geen positieve effecten? Hij komt met veel citaten van tweederangs academici die hun heil zoeken in volautomatisch jargon, maar is hun invloed grosso modo echt zo bedreigend als hij doet voorkomen? Het is niet zo moeilijk, lijkt me, om met voorbeelden te komen van een maatschappij die, ondanks de groeiende polarisatie, almaar diverser wordt, steeds meer oog krijgt voor verhalen en ervaringen die in de tijd dat het ‘universalisme’ zogenaamd de toon aangaf, ongezien bleven.
Een paar voorbeelden uit de populaire cultuur. Een meesterlijke film als All of Us Strangers van de Brit Andrew Haigh, tegelijk specifiek queer én universeel, had tien jaar geleden niet gemaakt kunnen worden. Niet zo, in ieder geval. Een kleine zeemeermin van kleur was tot voor kort ook ondenkbaar, evenals de incarnatie van de mythisch Franse meesterinbreker Arsène Lupin door Frankrijks meest geliefde acteur Omar Sy. Het is allemaal gerieflijk mainstream – maar zonder radicale kritiek vooraf was het niet gebeurd.
Het lijkt mij ook gewoon een staaltje geschiedvervalsing om te stellen dat progressieven voorheen unaniem ‘universalistisch’ waren. Wat was er zo universalistisch aan het radicale feminisme van de jaren zestig en zeventig? Het is echt niet moeilijk om tenenkrommende uitzinnigheid in geschriften uit die tijd te vinden. Maar betekent het dat de invloed van die radicaliteit uiteindelijk alleen maar negatief is geweest?
Door zich vast te bijten in de radicale onverzoenlijkheid van de door hem aangehaalde academici lijkt Mounk ook niet beseffen hoezeer hijzelf beïnvloed is door hun kritiek. Want op vrijwel alle punten geeft hij hen in principe gelijk – maar grijpt hij toch telkens weer terug op ‘universalisme’, gelijke behandeling voor iedereen. Alleen als speciale omstandigheden erom vragen is beleid op basis van identiteit volgens hem gerechtvaardigd. Wat Mounk, net als Neiman voor hem, ook vrijwel volledig buiten beschouwing laat is de aard van het anti-wokesentiment, zoals de uitbarsting tijdens de verkiezingsbijeenkomst van de VVD. Heel wat mensen die klagen over doorgeschoten progressiviteit, hebben in werkelijkheid moeite met welke vorm van progressiviteit dan ook. Alles wat wordt ‘opgelegd’ of ‘afgedwongen’ maakt recalcitrant.
De Nederlandse filosoof Cees Zweistra, die eerder in Waarheidszoekers (2021) het hedendaagse complotdenken van diepgravende duiding voorzag, heeft wel oog voor wat anti-woke beweegt. Terecht zet hij beide fenomenen in het licht van een tijd waarin de vrijheid van het individu als maatgevend wordt gezien.
Woketheater lijkt geschreven uit ergernis over de onophoudelijke stammenstrijd in Nederland tussen woke en anti-woke, die zich vooral afspeelt in de sociale media, in de al genoemde Telegraafcolumns en in de cabaretpolitiek van splinterpartijen als JA21.
Hij kraakt een paar harde noten. Woke is helemaal niet radicaal. Tenminste, wat echt radicaal wil zijn, is in Nederland marginaal – kijk naar Bij1. ‘Woke is niet radicaal, maar gearriveerd. Ze is eerder oubollig dan avant-garde.’ Hij doelt op een liberale welvarende klasse, die het progressieve denken heeft omarmd, net als de havermelk, als lifestyle. Zo is er wat hij de ‘comfort-liberaal’ noemt: ‘Ze is post-levensbeschouwelijk en kent de strijd niet tegen onderdrukkend religieuze structuren; het begaan zijn met individuele emancipatie is simpelweg hoe we de dingen nu doen, hoe het hoort te zijn.’ Dan heb je nog de ‘anything-goes–liberaal’, die ‘leeft zonder ernst, zonder fundamenteel engagement, behalve met zichzelf, met haar verworven vrijheid, die wil ze aan iedereen laten zien’.
Dan onderscheidt hij nog een dogmatische variant, die ‘geharnast is in de rationaliteit van het vooruitgangsdenken’ zoals een ‘evangelical in zijn versie van de verlossing’. Wat hen bindt is ‘de sacralisering van het individu en de rechten van het indivdu.’ Van een schuld- of slachtoffercultuur, zoals op rechts wordt beweerd, is dan ook volgens Zweistra helemaal geen sprake.
Hun zogenaamde radicaliteit, zoals die door Mounk zo hoofdschuddend wordt beschreven, is niet anders dan arrivé-liberalisme, stelt Zweistra. Maar dat spook van de onverzoenlijke dwingelandij vormt een dankbaar doelwit van de anti-wokisten. Antiwoke pakt ‘voor zichzelf de aangename rol van degene die pal staat voor vrijheid, en die als een steunpilaar van het normaal zijn de wereld op z’n schouders draagt’.
Sarcastisch
Zowel woke als anti-woke zijn volgens de sarcastische auteur van Woketheater loten aan dezelfde stam: het geloof in de verabsolutering van de vrijheid van het individu. Beide gaat het om volledig jezelf te kunnen zijn. Anti-woke heeft geen verhaal om die vrijheid vorm te geven, behalve het ongeremd uitleven van het eigen ego, en kan niets anders dan eindeloos waarschuwen voor woke. Zweistra: ‘Er is geen wezenlijk verschil tussen de wokist die zijn recht op genderneutrale aanspreekvormen opeist en wil dat de instituties omgevormd worden, en de antiwokist die het recht opeist zichzelf te kunnen zijn als boer of zonvakantievlieger en óók wil dat de instituties naar zijn pijpen dansen: we moeten de depositiewaarden van stikstof omhoog bijstellen en het aantal Natura 2000-gebieden halveren, want dan kunnen wij gewoon onszelf blijven.’
Zweistra heeft een scherp oog voor de cynische leegte van anti-woke en het nogal narcistische sektarisme dat voor progressief wil doorgaan, maar hij staart zich er ook blind op. Om aan het woketheater te ontsnappen, moeten we volgens hem minder geobsedeerd zijn door onze persoonlijke vrijheid en weer banden aangaan met onze omgeving, niet alleen met mensen maar ook met de dingen om ons heen. Zelfzorg moeten we niet langer zoeken in het opeisen van onze identiteit in de publieke (virtuele) ruimte, maar dicht bij onszelf, liefst in ons eigen huis.
Allemaal goed en wel, maar daarmee verlaat hij het sociale domein, waarin het wel degelijk uitmaakt hoe je gezien en behandeld wordt. Door zijn afkeer van het woke-theater als een vorm van modieuze zelfbetrokkenheid van beide kanten, lijkt hij het kind met het badwater weg te gooien. Voor mensen aan wie volwaardige erkenning in de samenleving onthouden wordt, staat er namelijk wel degelijk iets op het spel.