N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Honorée Fanonne Jeffers De mensenrechtenactivist W.E.B. Du Bois zette de treurliederen van zijn voorouders om in essays over segregatie. Ruim een eeuw later pakt Honorée Fanonne Jeffers ze op voor haar debuutroman.
Als in de herfst van 1923 de socioloog en mensenrechtenactivist W.E.B. Du Bois op bezoek is bij de universiteit van Atlanta, staan er twee bewonderende studenten voor zijn kamerdeur. De jongens kloppen aan en zien tot hun verbazing dat het Du Bois zelf is die opendoet. ‘Ja?’ vraagt Du Bois. De jongens, buiten adem van het traplopen, zeggen: ‘We komen om u te zien, doctor Du Bois! We wilden de grote geleerde zien!’ ‘Goed’, antwoordt Du Bois, ‘nu hebben jullie me gezien’ en hij smijt de deur voor de neus van de jongens dicht.
Het is een anekdote die het personage oom Root meerdere malen vertelt aan zijn nicht Ailey in de roman De liefdesbrieven van W.E.B. Du Bois van de Amerikaanse schrijver Honorée Fanonne Jeffers. De ‘grote geleerde’ Du Bois, die pleitte voor een intellectueel getrainde elite om de emancipatiestrijd voor de Afro-Amerikanen te voeren, maar de deur dichtsmijt voor twee studenten: het is een verwarrend verhaal, maar veelzeggend in de roman.
In de debuutroman van Jeffers (1967) gaat het namelijk om de geschiedenis die je als Afro-Amerikaan met je meedraagt, en om de deuren die in je gezicht zijn dichtgegooid. Haar personages worstelen met demonen uit het verleden (waaronder een opa die zijn kleinkinderen in bad seksueel misbruikt), met het verzwijgen van gebeurtenissen (zoals die met opa in bad) en met de wereld die niet overal evenzeer openstaat voor vrouwen, en al helemaal niet als ze geen witte huidskleur hebben (‘Hou eens op met dat gezeur over Zwart zijn. Het is niet aantrekkelijk’, zegt een student bijvoorbeeld tegen Ailey). Du Bois komt in menig discussie tussen de personages om de hoek kijken, en hij is op de achtergrond aanwezig als er een keuze gemaakt moet worden over welk standpunt je inneemt.
In harmonie samenwerken
Het beroemde dispuut van Du Bois (1868–1963) en de zwarte leider Booker T. Washington (1856-1915) vormt daarin een rode draad. Du Bois was ervan overtuigd dat, zoals hij dat noemde, iemand van de talented tenth redding zou brengen in een door en door racistisch land: één zwarte man die onderwijs genoot en opklom naar een leiderschapsrol, zou negen mannen die daarin niet slaagden verder kunnen helpen. Hij stond met die opvatting lijnrecht tegenover Booker T. Washington, een Amerikaanse zuiderling die in slavernij was geboren. Volgens hem was in harmonie samenwerken belangrijker dan strijden voor gelijke rechten. Discriminatie moest je voor lief nemen, zolang er maar kansen waren je op te werken uit armoede. Geen intellectueel onderwijs, maar onderricht in handwerken, industrie en het boerenleven. Dat was volgens hem de manier om geaccepteerd te worden in de Amerikaanse samenleving. Een Uncle Tom was het etiket dat Du Bois hem daarom opplakte: een ‘hielenlikker’ die graag in ‘witte konten kroop’, volgens een van de personages in Jeffers’ roman.
Die botsing tussen twee culturen – het noorden van Du Bois en het zuiden van Washington – maakt ook de kern uit van het coming of age-verhaal van Ailey. Ze is de derde dochter in een welgesteld gezin, waar de een lichter van huid is dan de ander. Van haar ouders en duurdoenerige, voor wit doorgaande grootmoeder moet Ailey arts worden. Immers: mensen redden en geld verdienen, hoe mooi wil je het hebben? Dat het gezin aan Du Bois’ kant staat mag duidelijk zijn: het geloof in onderwijs dat de familie heeft, ligt op een lijn met de waarde die Du Bois eraan toekende.
Ziekmakende geschiedenis
De familie van Aileys moeders kant woont echter in het Zuiden, op de plek waar hun voorouders ooit werkten op de plantage, en waar families de Ku Klux Klan-activiteiten van sommige buren nog niet zijn vergeten. Het is die zuidelijke kant waar Ailey zich het meest toe voelt aangetrokken, en waar haar oom Root woont. Arts wordt Ailey niet, maar het geheugen uit het Zuiden zet ze in bij haar professie als historicus. Net als Du Bois wordt ze als enige zwarte persoon op een universiteit eenzaam, net als Du Bois promoveert ze op een slavernijgeschiedenis – in haar geval die van haar eigen familie.
Die geschiedenis maakt haar ziek en bij vlagen cynisch over de hypocrisie waarin we leven. Niet alleen de verhalen die ze opduikelt over haar voorouders, maar ook het misbruik van haar grootvader kleurt steeds meer haar blik op mannen. Al dan niet toevallig: het misbruik manifesteerde zich al bij haar vroegste voorouders.
Een van de vroege voorouders, een witte plantagehouder, bewaart jonge meisjes in een klein gebouw vlak bij zijn huis. Wanneer zij te oud of lelijk worden, stuurt hij ze de katoenvelden in. Saillant detail zijn de perziken waar de man verslaafd aan is. Het is een kleine knipoog aan de lezer die de titel van Jeffers’ roman wil koppelen aan T.S. Eliots gedicht ‘Het liefdeslied van J. Alfred Prufrock’. Eliots getroebleerde figuur, die vrijgezel blijft (net als Ailey), weet zich geen houding te geven en stelt de vraag: ‘Do I dare to eat peach?’ Het is een vraag waarmee Aileys voorvader zich niet bezighoudt, want hij weet al wie hij is: een perziken slurpende plantagehouder.
Jeffers mengt de oude verhalen, die beginnen halverwege de 16e eeuw, met de nieuwe van Ailey zo rond de eeuwwisseling. De verschillende hoofdstukken worden voorafgegaan door teksten van Du Bois, die de lezer in feite onderrichten over de kwesties waar Ailey tegenaan loopt. Du Bois schreef in 1903 al: ‘Je voelt altijd de tweeledigheid – een Amerikaan, een Zwart persoon; twee zielen, twee gedachten, twee onverzoenlijke ambities; twee strijdende krachten in één donker lichaam, dat alleen door zijn koppige kracht bij elkaar wordt gehouden.’ Het is alsof Du Bois het karakter van Ailey samenvat, of juister gezegd: Jeffers zet de ideeën van Du Bois om in fictie.
Zich herhalende geschiedenis?
Dat op en neer gaan tussen heden en verleden werkt gelukkig niet vertragend. Jeffers heeft de kwaliteiten om je binnen enkele regels weer mee te nemen naar een andere tijd, een andere plek. De schrijver Yaa Gyasi paste een vergelijkbaar procedé toe in Weg naar huis (2016). Net als Jeffers vertelde ze over de gevolgen van slavernij op latere generaties door te benadrukken dat het gaat om welke geschiedenis er niet wordt verteld. ‘Als je daarachter bent, weet je naar welk verzwegen verhaal je op zoek moet’, schreef ze. Gyasi was niet alleen overtuigend in het vertellen over die lange nawerking van slavernijgeschiedenis, maar vooral dat het niet zozeer een kwestie is van een zich herhalende geschiedenis, maar dat de geschiedenis herleefd wordt of op nieuw in gang wordt gezet zolang die niet goed is afgesloten. De mythe van de geschiedenis die zich herhaalt wordt door beiden sterk ontkracht, het is de geschiedenis van verzwegen verleden dat elke keer de kop opsteekt.
Ook bij Jeffers is dat het geval. Niet alleen door de lessen die geleerd worden uit het verleden, of de lessen van Du Bois, maar door het naar boven halen van verzwegen geschiedenis (waarbij helaas wel een enkel personage bijna een persiflage wordt). Die steekt niet alleen de kop op in herinnering aan die misselijkmakende opa, maar ook in de bloedlijnen die veel meer families – elkaar naar het leven staande families – verbindt.
Jeffers begint haar lied met een zwarte voorouder die onderdak vindt bij de mensen van de Creek, de benaming voor de oorspronkelijke bewoners van de staat Georgia. Het kind dat er komt, trouwt met een witte man en dan begint de ellende pas echt. De zoon van deze twee mensen moet kiezen tussen zijn witte vader en zwarte oom. De keuze die daar gemaakt is, bepaalt het lot van de generaties daarna, en daarmee ook het lot van de slavernijgeschiedenis van Amerika.
Lees ook: ‘Racisme is geen ziekte, hoe verleidelijk dat ook klinkt’