Hoe verwerk je het online leven overtuigend in een roman?

Tien jaar geleden verklaarde J.M. Coetzee, een van de belangrijkste auteurs van onze tijd, in een brief aan collega-auteur Paul Auster waarom zijn personages nooit met mobiele telefoons op zak lopen. Hij gunde ze hooguit een vaste telefoonlijn. ‘Een groot deel van de techniek van het schrijven van een roman […] gaat om het beschikbaar stellen van informatie aan de personages of het weerhouden daarvan’, schreef hij, ‘om hoe ze bij elkaar te krijgen in dezelfde kamer, of ze juist uit elkaar te houden.’ Hoe zou je nog een overtuigend plot kunnen spinnen als iedereen altijd maar van alles op de hoogte is, zonder het fascinerende, mysterieuze intermenselijke spel van verbale en non-verbale communicatie? Hoe houd je de controle als schrijver?

Coetzee riep een belangrijke literaire kwestie op, die mettertijd alleen maar gecompliceerder is geworden. Een goed verhaal houdt de lezer betrokken door op het juiste moment de telefoon te laten gaan, en houdt altijd iets voor de lezer achter. De schrijver weet meer dan zijn personages. Het internet vormt voor dat principe een bedreiging. Wij, mensen, zoeken de hele dag van alles online op, en staan constant met elkaar in contact.

Een hedendaagse roman kan alleen bijna niet meer om het internet heen. Dat aspect uit ons hedendaagse leven weglaten zou absurd zijn. Het roept nieuwe vragen op over ons bestaan: wat doet het met een mens om extremely online te zijn?

Illustratie Frann de Bruin

Lange tijd kwam de literatuur met drie antwoorden op Coetzee’s probleem. Een volledig ‘afk’ verhaal (‘away from keyboard’, offline dus), waarin geen enkel appje wordt gestuurd: gewoon negeren of elegant omzeilen, à la Coetzee. Je kan de nieuwe technologie ook in het middelpunt zetten. Dat leidt algauw tot doemscenario’s, waarin een techbedrijf of een ongrijpbaar algoritme übermachtig is. Zie Dave Eggers’ The Circle (2013), of, een vroeg voorbeeld, Neuromancer van William Gibson (1984). De derde mogelijkheid is om het internet als ‘realistisch’ vormelement in te zetten, met tweets en e-mails in het verhaal, net als in het echt. Dialoog is hier vervangen door de ontlichaamde en beknopte uitwisseling van tekens.

Alle drie de opties zijn niet echt bevredigend. De ‘afk-roman’ werkt enkel nog als historisch drama, of misschien in een tijd na de apocalyps. Van de cyberdystopie zijn er goede voorbeelden, maar hoeveel van dat soort boeken willen we lezen? Tweetromans: saai, en weinig verheffend. Een roman floreert juist in de breedte, in de lange vorm. Dit soort boeken veroudert bovendien snel. Tweets bestaan al niet meer, tegenwoordig heet Twitter X.

Een goede schrijver laat zich niet het museum in sturen door technologische vooruitgang. Als de telefoon, het internet of AI de roman bedreigen, dan moeten schrijvers slimmer zijn, nieuwe vormen bedenken. De kunst is vrij! Gelukkig begint het tij te keren, blijkt uit recente oogst. Ok boomer, het internet is volwassen geworden in de literatuur.

The Sluts

Kleine disclaimer: ook pre-2020 zijn er goede romans geschreven die blijk geven van een diep begrip van hoe digitale cultuur de mens heeft veranderd, al werden die boeken vaak als ‘experiment’ of ‘genre-fictie’ weggezet. In Dennis Coopers The Sluts (2004), een culthit van queer literatuur, was het internet al een heel gewone aanwezigheid het leven van de personages. The Sluts speelt zich af op een website waar mannelijke gay escorts worden gerecenseerd. De gebruikers raken geobsedeerd met de jonge, knappe Brad, over wie steeds wildere verhalen de ronde doen. Hier zijn de vertellers onbetrouwbaar, en niet bij wijze van literaire vingeroefening, maar omdat zo’n beetje elke anonieme user op het internet onbetrouwbaar is. Cooper gaat verder dan alleen het vormtechnisch representeren van internetplatforms; hij brengt in beeld hoe het internet verlangens en fantasieën schept en verandert, en vooral: hoe het de stabiliteit van de realiteit ondermijnt. The Sluts voorzag een post-truth-wereld, waarin het verschil tussen feit en fictie steeds minder bepalend is voor onze ervaring van de realiteit.

Cooper was daarin vooruitstrevender dan veel hedendaagse literatuur. Bestsellerschrijver Sally Rooney, misschien het bekendste voorbeeld van een hedendaags auteur wier oeuvre doordrenkt is van online-cultuur, integreert het internet minder diepgravend in haar universum. De personages in haar werk behoren net als Rooney zelf tot de millennial-generatie, jonge mensen die geboren werden in een wereld die nog niet tot in de haarvaten door schermen werd bepaald, maar die daar inmiddels wel vertrouwd mee zijn. Haar debuut Conversations with Friends (2017) bestaat voor een deel uit amechtige appgesprekken, waarin de typische emotionele voorzichtigheid van deze generatie tot uitdrukking komt: ‘We kunnen met elkaar naar bed gaan, als je wilt, maar je moet weten dat ik dat alleen ironisch doe.’

In Rooneys meest recente roman Beautiful World, Where Are You (2022) zijn de appjes vervangen door e-mails, waarin twee jonge vrouwen even ernstig over politieke kwesties discussiëren als over hun liefdesleven. In die zin zijn de personages echte internetkinderen. Op het internet bestaat alles naast elkaar zonder muren en genre-plakkertjes. Millennials zijn bezorgd over het klimaat, kennen hun terminologie als het gaat over klasse-politiek, maar zijn net zo vaardig in astrologie of zelfhulpjargon.

Toch vind ik Rooney niet het beste voorbeeld van een auteur die de mogelijkheden verkent van de prachtige nieuwe wereld waarin we leven. Het internet wordt letterlijk gerepresenteerd, maar dringt niet dieper door in de vorm. Stilistisch is Rooney tamelijk vlak, terwijl je online juist een ongelooflijke vindingrijkheid ziet in de omgang met taal.

De personages zijn weliswaar beïnvloed door de manier waarop politieke betrokkenheid naar het internet is verplaatst; ze spreken zich eerder uit via verontwaardigde statusupdates dan door een reële daad. De zinloosheid daarvan, gepaard met financiële onzekerheid en de woningcrisis, maakt ze tot vermoeide, ontgoochelde burgers. Zeker in Beautiful World lijken ze liever terug te willen kruipen in de tijd dan vooruit, terug naar een tijd waarin non-monogame ‘situationships’ nog niet de norm waren, maar stabiele ‘relationships’ en vaste banen normaal. Misschien, schrijft Eileen aan Alice, ‘bestaat er niets groters dan […] ‘of ze bij elkaar blijven of niet’.’ Beide vrouwen verlangen uiteindelijk naar de geborgenheid van het heteroseksuele huwelijk. Dat is niet per se schandalig, wel opvallend. Rooney lijkt de voorkeur te geven aan de pre-internetmens.

Extreem online

Een van de meest weergaloze voorbeelden van een recente roman met een extremely online verteller is Darryl (2021) van Jacky Ess. Darryl is een rijke, witte, hetero cis-man in Oregon van middelbare leeftijd; een man met alle privileges die Ess zelf niet heeft. Darryl beschrijft zichzelf als een ‘cuckold’ (‘hoorndrager’). Hij kijkt graag toe terwijl andere mannen seks hebben met zijn vrouw; deze vorm van vernedering is voor hem opwindend. ‘Cuckold’ was trouwens een favoriet scheldwoord van extreemrechts in de Trumpjaren, waarmee aanhangers de mannelijkheid van opponenten in twijfel wilden trekken – de jaren waarin het boek niet toevallig is gesitueerd.

We lezen Darryls online dagboek op een platform dat niet nader wordt genoemd. Darryl duikt steeds verder in de ‘lifestyle’, waarin hij op eigen initiatief door ‘alfamannen’ vernederd wordt. Zijn updates zijn grappig, kwetsbaar en meelijwekkend. Hoewel hij in een conservatieve staat woont en aanvankelijk weinig begrijpt van het jargon rond gender en seksualiteit, raakt hij via het internet steeds meer thuis in de ‘fucking gevangenis’ die gender is. Zo kan hij uiteindelijk zijn eigen homoseksualiteit onder ogen komen. Opvallend genoeg raakt ook hij geobsedeerd met het verhaal van Brad – Ess verwijst daarmee expliciet naar The Sluts als literaire voorouder.

Maar het internet is niet alleen bevrijdend; het is ook, zoals we weten, een glijdende schaal richting mentale problemen. ‘Ik voel alles te sterk’, bekent Darryl aan zijn volgers. ‘Soms wilde ik dat ik niets voelde.’ Het is niet duidelijk of het internet hem een warme gemeenschap biedt of dat het hem vanbinnen uitholt. Wie veel tijd online doorbrengt, toont Ess, verliest grip op de werkelijkheid; dat geldt voor de cuckold én de Trumpaanhanger. Darryl is op zoek naar het gevoel echt te leven, in een wereld die steeds minder echt begint te voelen. Steeds vraagt hij: ‘Wat verbindt mijn leven aan het leven?’

Een vraag die nog lang blijft spoken. Hij klinkt ook door in Vincent Van Meenens 0xBlixa (2022), een tragisch kleinood, opgetekend als monoloog van een crypto-investeerder. ‘0xBlixa’ begint elke dag met ‘shitposten’ op Twitter, en verdient zijn geld met speculeren op de cryptovalutamarkt. Lange tijd ging dat goed, maar langzaam valt zijn leven én lichaam uit elkaar. ‘Men schijnt het niet te weten / maar in de metaverse kan men niet leven / het lichaam heeft een eigen wil’, schrijft hij. Ook hier wordt onderzocht wat leven in de virtuele werkelijkheid van de metaverse nog met leven van doen heeft. Van Meenen schrijft virtuoos in internetjargon, waarvan het effect zowel realistisch als bevreemdend is. Hiermee laat ook hij laat zien hoe het internet zowel een plaats is voor het vinden van gemeenschap (met een eigen taal en cultuur), als dissociatie in de hand werkt. Toch is zijn verhaal uiteindelijk een klassiek opgebouwd verhaal over een held die in zijn eigen val trapt.

Het leven staat tussen aanhalingstekens in Patricia Lockwoods debuutroman No One Is Talking About This (vertaald als Hier hoor je niemand over). Lockwood, die voor het boek grote prijzen en nominaties in de wacht sleepte, toont zowel in vorm als inhoud hoe het alom aanwezige internet de textuur van de werkelijkheid heeft veranderd. Zij gaat daarin nog verder dan Rooney, Ess en Van Meenen.

Het begint met een soort Twitterfeed (sorry, X-feed) met korte oneliners, op dat typische toontje van sociale media: ironisch, maar misschien wel serieus bedoeld. De verteller lijkt snel afgeleid en maakt gevatte hersensprongen; ze heeft wat we een Twitterbrein noemen (sorry, X-brein). Ook deze verteller laat het internet (‘de portal’ genaamd) niet als antichrist zien of als doemscenario, maar als een werkelijkheid die er nu eenmaal is: als een wereld die geschift is en schizofreen, maar ook grappig en, nou ja, gewoon heel erg leuk. Het ‘warme wij’ noemt de verteller het ergens, de gemeenschap die ze in de portal vindt; een wij dat niet helemaal reëel is, misschien niet eens echt bestaat – maar maakt het uit?

What a time to be quote unquote alive’, is de voltreffer die de verteller wil posten, net op het moment dat slecht nieuws uit het echte leven haar terug de materiële wereld in slingert. Het leven tussen aanhalingstekens: dat is hoe het leven na verloop van tijd begint te voelen voor wie zo extreem veel online is. Enkel een ramp kan haar daaruit redden, lijkt het, in lijn met 0xBlixa.

In de besprekingen van de roman is dat gegeven vooral als cultuurkritiek opgevat. Maar voor de verteller in No One Is Talking About This is ‘de portal’ ook een zegen. Het is gewoon zoals het is: elke ervaring voelt tegenwoordig een beetje minder echt. Het trof me hoe Lockwood die nieuwe, ambigue, raadselachtige vorm van menszijn heeft beschreven. Wie begrijpt deze wereld nog?

Dat is het grote inzicht dat Coetzee niet kon accepteren. Coetzee is een man van controle: een schrijver met alle touwtjes in handen, als de almachtige poppenspeler. Lockwood heeft die beheerszucht niet nodig om goede literatuur te schrijven. Ze laat het klassieke verhaal los, ze durft incoherent te zijn, soms richtingloos. En zie: ook in de wanorde van information overload kan een personage overvallen worden door een jobstijding die alles verandert.