N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Pesticide In 2001 merkt een onderzoeker van pesticidenproducent Syngenta dat pasgeboren ratjes minder bewegen nadat hun moeder glyfosaat, dat in de landbouw grootschalig gebruikt wordt, toegediend heeft gekregen. Europese autoriteiten kregen de studie pas vorig jaar te zien.
De onderzoeker spuit de naald met onkruidverdelger leeg. Hup, direct in de maag van een drachtige rat. Dat het middel in hoge dosis schadelijk is, ziet de onderzoeker een paar dagen later. Het is moeilijk te missen: pasgeboren ratjes sterven vaak in het nest. De toxicoloog noteert het resultaat in 2001 in het eindrapport.
Maar een ander effect is makkelijker te verbloemen.
Want ook bij een lage dosis verdelger zijn er schadelijke gevolgen voor het nageslacht. De onderzoeker ziet dat rattenpups minder beweeglijk zijn. Zelfs weken na de geboorte rennen jonge ratjes van blootgestelde moeders minder rond in hun kooi. Dat duidt erop dat de hersenen van de pups in de baarmoeder beschadigd zijn geraakt. In het wetenschappelijk jargon van de toxicoloog heet dat ‘ontwikkelingsneurotoxiciteit’.
Het pesticide dat de onderzoeker in de rattenmagen spoot is glyfosaat. Het gebruik van glyfosaat in de landbouw is even grootschalig als controversieel. Elke lente, als boeren hun velden en akkers geel spuiten, flakkeren de zorgen rond de verdelger weer op. Glyfosaatproducenten schikten voor miljarden met kankerpatiënten die claimen dat ze ziek zijn geworden van het middel.
Wetenschappers leggen inmiddels een verband tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen, waaronder glyfosaat, en het ontstaan van neurologische aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson. Bas Bloem, hoogleraar neurologie bij het Nijmeegse Radboud UMC, wijst op diverse studies die de hypothese steunen dat glyfosaat parkinson zou kunnen veroorzaken. De Parkinsonvereniging, vakbond FNV en natuurorganisatie Natuur en Milieu voeren gezamenlijk actie tegen het gebruik van glyfosaat in de landbouw.
Over een half jaar verloopt de toelating van glyfosaat op de Europese markt. De Glyphosate Renewal Group heeft een aanvraag ingediend voor hernieuwde toelating. Dat betekent dat de aanvragers opnieuw moeten aantonen dat de stof veilig is. De groep bestaat onder meer uit beursgenoteerde chemiereuzen als Bayer en Syngenta, samen goed voor een omzet van 80,4 miljard euro in 2022. Onkruidverdelgers leverden Bayer 8,3 miljard op, Syngenta 6,5 miljard.
Producenten van pesticiden moeten in Europa zelf studies aanleveren die de veiligheid aantonen van de stoffen die ze willen verkopen
Syngenta is ook opdrachtgever en financier van de rattenstudie. En eigenaar van het laboratorium waar het onderzoek wordt uitgevoerd. Het agroconcern, dat ook zaden verkoopt, ontstond in 2000 uit afsplitsingen van farmaceuten AstraZeneca en Novartis. Inmiddels is Syngenta in Chinese handen: in 2017 kocht het Chinese staatsbedrijf ChemChina Syngenta voor 43 miljard dollar. Het is nog steeds de grootste buitenlandse aankoop ooit door een Chinees bedrijf.
Syngenta liet het onderzoek in 2001 uitvoeren omdat Amerikaanse instanties daarom vroegen. Maar Europese regelgevers kregen het rapport over glyfosaat op ontwikkelende hersenen nooit te zien. Pas in 2022 werd het onderzoek toegevoegd aan het Europese veiligheidsdossier van glyfosaat – 21 jaar nadat het rapport was ingeleverd bij Syngenta. Niet omdat Syngenta het zelf instuurde, maar omdat onafhankelijke Zweedse onderzoekers Axel Mie en Christina Rudén van Stockholm University achter het bestaan ervan kwamen en de Europese Voedselautoriteit (EFSA) waarschuwden. Net op tijd om het te laten opnemen in het veiligheidsdossier voor de hernieuwde toelating van glyfosaat.
Door de studie meer dan twintig jaar achter te houden, ondermijnde Syngenta een eerlijke weging van alle gezondheidsrisico’s, zeggen Rudén en Mie. Producenten van pesticiden moeten in Europa zelf studies aanleveren die de veiligheid aantonen van de stoffen die ze willen verkopen. „Maar het is niet aan bedrijven om te bepalen welke studies wel en niet relevant zijn om te delen met autoriteiten”, zegt Rudén. „De wetten schrijven voor dat deze studie gedeeld had moeten worden.”
Waarom duurde het zo lang voordat de studie bij Europese regelgevers terechtkwam? Mogen bedrijven studies met ongunstige resultaten zomaar achterhouden? En kan het publiek maken van één studie, twintig jaar later, de toelating van glyfosaat alsnog beïnvloeden?
Roundup en Touchdown
Met de ontdekking dat glyfosaat planten doodt, ontketende Monsanto in de jaren zeventig een landbouwrevolutie. De chemische stof bindt stevig aan een eiwit dat louter in planten voorkomt. In álle planten: van kleefkruid tot klaproos. Met insecten en zoogdieren gebeurt op het eerste gezicht niks. Het is een uitkomst voor de boer: akkers hoeven niet meer eindeloos te worden omgeploegd om onkruid te ontwortelen. Spuit glyfosaat en het land is onkruidvrij. Monsanto brengt Roundup op de markt en blijft voor altijd glyfosaatkampioen.
Daarnaast lukte het Monsanto planten zo genetisch te modificeren dat ze resistent zijn voor de stof. Boeren kunnen vrijuit glyfosaat over hun akkers spuiten, zonder vrees dat kiemende gewassen worden aangetast. De koppelverkoop met zaden van genetisch gemodificeerde gewassen, zoals de Roundup Ready sojaboon, leveren het bedrijf miljarden op.
Syngenta wilde in 2001, het jaar waarin de rattenstudie werd uitgevoerd, een groter deel veroveren van de lucratieve markt voor glyfosaat. Het bedrijf was met een omzet van ruim 6 miljard dollar wereldmarktleider in landbouwchemicaliën. Maar niet op gebied van glyfosaat. Daarmee verdiende het in 2000 meer dan 700 miljoen dollar, bijna drie keer minder dan Monsanto. De voorlopers van Syngenta kwamen al in de jaren negentig met een eigen zoutvorm van glyfosaat, glyfosaat-trimesium. Merknaam: Touchdown. Het verscheen in 1996 ook op de Nederlandse markt. Het product doorstond de Europese veiligheidstesten.
Pesticiden worden in vergelijking met andere chemicaliën streng gereguleerd. Er is een grote kans dat sporen in de voedselketen terechtkomen, en landarbeiders komen vaak intensief met de stoffen in aanraking. Bovendien zijn bestrijdingsmiddelen ontworpen om ‘biologisch actief’ te zijn: ze móéten giftig zijn, voor het onkruid, micro-organisme of plaagdier dat ze moeten doden. Maar er is altijd een kans dat een stof onbedoeld giftig is voor andere dieren. Of mensen.
In de Europese Unie vraagt een producent van bestrijdingsmiddelen goedkeuring aan voor een stof. Het bedrijf bereidt zelf een veiligheidsdossier voor, chemicaliënagentschap ECHA en voedselautoriteit EFSA controleren en adviseren, de Europese Commissie beslist. Er zijn veel algemene eisen aan het dossier: er zijn studies nodig naar de verspreiding, afbraak en verschillende soorten toxiciteit. De aanvrager betaalt voor die studies én laat ze ook uitvoeren. Dat is praktisch en goedkoop, de producent kent de stof en kan de onderzoeken volgens internationale standaarden laten uitvoeren. Maar toelaters zijn zo wel afhankelijk van informatie die producenten zelf aanleveren. Ze kúnnen bedrijven om extra onderzoek vragen als ze nog niet afgedekte gezondheidsrisico’s zien.
Niet in Europa, maar in de Verenigde Staten stellen toxicologen extra vragen over glyfosaat. Het Amerikaanse milieuagentschap EPA (Environmental Protection Agency) bestudeerde in 1999 al het beschikbare toxicologisch onderzoek en concludeerde dat glyfosaat bij volwassen honden, ratten en muizen zenuwschade kan veroorzaken. Reden genoeg om extra eisen te stellen aan het veiligheidsdossier. EPA vroeg Syngenta om aanvullend onderzoek als het Touchdown op de Amerikaanse markt zou willen brengen: het bedrijf moest uitzoeken of glyfosaat ook het jonge, ontwikkelende brein van proefdieren kan beschadigen.
Syngenta begon snel met de studie, in het eigen laboratorium op Alderley Park, een landgoed in Cheshire, Noordwest-Engeland. In het lab van Syngenta kregen negentig zwangere ratten verschillende doseringen van het bestrijdingsmiddel in hun maag gespoten. Dertig kregen water, als controle-experiment. Kort daarna leefden er honderden jonge ratten in het laboratorium, voor een paar weken. Op hun staart was het nummer van hun moeder getatoeëerd.
De huistoxicoloog registreerde alles: van simpele gezondheidsgegevens – zoals gewicht en man-vrouwverhouding van het nest – tot gedragsfuncties zoals geheugen, leervermogen, en hoe snel een rat in een zwembad de ladder naar het droge vindt. Het leverde een rapport op van ruim tweeduizend pagina’s.
Rattenpups nummer 61 tot en met 120 sprongen eruit. Ze waren minder beweeglijk. De motorische activiteit nam aanzienlijk af – mogelijk een teken van zenuwschade. Maar het effect is ‘statistisch insignificant’, noteerde de onderzoeker in het rapport. De ratten verschilden onderling veel in hun beweeglijkheid, ook in de controlegroep. Sommige ratten bewogen veel, andere waren rustig. De spreiding was groot, en dus kon de gemiddelde afname best eens toeval zijn, was de redenering.
Het onderzoeksrapport belandde bij Amerikaanse autoriteiten, maar het duurde nog vier jaar voordat de EPA de studie goed controleerde. Dat was langer dan gebruikelijk. Het proces was vertraagd omdat Syngenta betalingen voor de goedkeuringsprocedure stopzette. Het bedrijf stopte zelfs met de verkoop van glyfosaat-trimesium en stapt over op een andere zoutvorm van glyfosaat, waarmee Syngenta met succes de Amerikaanse markt betreedt. Voor de EPA was spoedige evaluatie van de studie met een oudere zoutvorm daardoor „niet langer een prioriteit”, mailt een woordvoerder. Die werd pas afgerond in 2005.
De Amerikaanse EPA-evaluatie sprak de conclusies van het testlaboratorium tegen: er was wel degelijk een giftige werking van glyfosaat te zien
De Amerikaanse EPA-evaluatie sprak de conclusies van het testlaboratorium tegen: er was wel degelijk een giftige werking van glyfosaat te zien. De variatie was weliswaar groot, maar het effect ook: de motorische activiteit nam tot 70 procent af. Dat gebeurt al bij een relatief lage dosis: niet eerder is bij zo’n lage blootstelling van glyfosaat een bijeffect gemeten. En dus noteerde de EPA de laagste effectdosis ooit. Juist de allerlaagste dosis waarbij giftigheid optreedt, is voor reguleringsinstanties van belang: op basis daarvan adviseren ze de maximaal ‘toelaatbare dagelijkse inname’. In praktijk nemen overheden die geadviseerde risicowaarde altijd over.
Vanaf dat moment waren de resultaten ook voor Europese autoriteiten relevant. Maar Syngenta overhandigde de studie niet aan voedselautoriteit EFSA.
In 2015 had het bedrijf nóg een kans de studie in te leveren. Voor de hernieuwde toelating van glyfosaat op de Europese markt verenigen meer dan twintig pesticidenbedrijven – waaronder Syngenta, Bayer, Dow en Monsanto –zich als de Glyphosate Task Force. Ze dienen samen één veiligheidsdossier in. Maar ook nu blijft de studie in een la liggen. En zo kan het gebeuren dat voedselautoriteit EFSA een dagelijkse inname voorstelt op basis van toxicologisch onderzoek bij konijnen. Die dosis is vijf keer hoger dan de veilige dosis in de rattenstudie van Syngenta, die in het dossier niet voorkomt.
In 2022 verliep de Europese toelating opnieuw. Weer verenigen producenten zich, nu onder de vlag van de Glyphosate Renewal Group. Weer vragen ze om verlenging. Het glyfosaatdossier is inmiddels zo dik – zo’n 180.000 pagina’s – dat niet één land over de veiligheid adviseert, zoals gebruikelijk, maar vier. En de zorgen om glyfosaat zijn groter. Bij de hernieuwde toelating in 2015 ging het vooral over de vraag of glyfosaat het risico op kanker verhoogt. Nu komen daar twijfels bij over de rol van pesticiden bij het ontstaan van neurologische aandoeningen als parkinson.
De Zweedse chemicus Axel Mie ziet tijdens het doorvlooien van wetenschappelijke literatuur een terloopse verwijzing naar de studie met rattenpups van Syngenta. Ondanks zijn enorme dossierkennis van ontwikkelingsneurotoxiciteit komt het onderzoek hem niet bekend voor. Hij doet navraag bij de EFSA, maar ook de Europese voedselautoriteit blijkt er geen weet van te hebben.
De aanvraagprocedure van glyfosaat in Europa zit in de laatste fase, maar de EFSA stelt in februari een zogeheten stop-the-clock-periode in: de evaluatie ligt twee maanden stil tot de aanvragers ontbrekende studies hebben gedeeld. Dan levert Syngenta op verzoek van de EFSA de 21 jaar oude studie aan.
Volgens milieujuristen had Syngenta de studies al jaren geleden moeten indienen. „In de Europese wet staat dat het aan de producent is aan te tonen dat pesticiden veilig zijn voor de gezondheid van mens en dier”, zegt jurist Anne de Vries, van natuurorganisatie Natuur en Milieu dat zich inzet tegen het gebruik van glyfosaat. De Vries deed onderzoek naar het Europese toelatingsbeleid voor pesticiden. „Daaruit volgt dat als je studies op de plank hebt liggen die laten zien dat een bestrijdingsmiddel mogelijk schadelijk is, je verplicht bent die te overleggen.”
Ook de EFSA vindt dat Syngenta en andere bedrijven geen studies mogen achterhouden. „Het staat in de verordening dat bedrijven deze gegevens moeten indienen zodat we een volledige beoordeling van mogelijke risico’s kunnen maken”, zei EFSA-directeur Bernhard Url tijdens een hoorzitting in het Europees Parlement in juli. „Dus het is meer dan onethisch, het is ook een schending van de wet.”
Syngenta zelf ziet dat anders. Het bedrijf vindt nog steeds dat de studie niet relevant is voor Europese toelatingsprocedures. „Het onderzoek is uitgevoerd voor het toelatingsproces in de Verenigde Staten en niet voor dat in Europa. De regels van de EU zijn nooit overtreden”, stelt een woordvoerder van het bedrijf in een algemene verklaring na vragen van NRC. „Onze beslissing was gepast gezien de vereisten, in lijn met gangbare praktijk en op geen enkele manier misleidend.”
Het klopt dat studies naar neurotoxiciteit vaak geen verplicht onderdeel zijn van het dossier, zegt jurist Anne de Vries. Maar dat wil niet zeggen dat een studie die al is uitgevoerd én effecten laat zien buiten het dossier mag worden gehouden. Sterker: in de Europese wet staat expliciet dat er bij ‘indicaties’ voor neurotoxiciteit om vervolgonderzoek kan worden gevraagd. Maar doordat Syngenta de studie achterhield, was er voor autoriteiten geen aanleiding naar vervolgonderzoek te vragen.
Syngenta is niet de enige pesticidenproducent die studies naar ontwikkelingsneurotoxiciteit voor zichzelf houdt. Onderzoekers Mie en Rudén identificeerden dit jaar nog acht studies naar bestrijdingsmiddelen van bedrijven, onder meer van Syngenta en Bayer, die wel bij de Amerikaanse EPA maar niet bij de Europese EFSA bekend waren.
Onderzoekers Rudén en Mie pleiten ervoor dat internationale toelatingsinstanties hun veiligheidsdossiers systematisch met elkaar vergelijken om te zien of studies ontbreken. De EFSA geeft toe dat er geen structureel overleg is tussen de verschillende instanties. Url: „We werken wel samen met collega’s in de VS, Canada, Japan, Australië. Maar er is ruimte voor verbetering.”
Juristen wijzen erop dat Syngenta de studie niet alleen in Europa had moeten indienen, maar ook bij nationale toelatingsinstanties. Europa controleert de veiligheid van stoffen, maar lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de toelating van specifieke producten. In Nederland is dat het CTGB, het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden.
Bedrijven zijn wettelijk verplicht nieuwe informatie te melden die de toelating van een product kan beïnvloeden, zegt ook het CTGB. Maar het speurt niet actief naar nieuwe literatuur of ontbrekende studies van toegelaten stoffen. „Als het goed is, melden ‘toelatingshouders’ [bedrijven met goedkeuring om een pesticide te verkopen] nieuwe informatie bij ons”, zegt Nicole van Straten, manager wetenschappelijke beoordeling bij het CTGB. „Dat zou het mechanisme moeten zijn. Maar af en toe komen we wel studies tegen waarvan je je kan afvragen, goh, dit hadden ze misschien kunnen melden.”
Bedrijven hoeven niet te vrezen voor sancties als ze informatie achterhouden. Lidstaten en Europa wijzen naar elkaar. „Het is aan de lidstaten om sancties op te leggen”, zei Claire Bury, plaatsvervangend directeur-generaal van de Europese Commissie Gezondheid en Veiligheid, tijdens de hoorzitting in het Europees Parlement. „Maar we weten niet of dat gebeurt, want ze zijn niet verplicht het ons te melden.”
Het Nederlandse ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een boete van 5.000 euro opleggen aan bedrijven die onderzoeksresultaten achterhouden. Het overlegt zes keer per jaar met het CTGB, dat het ministerie kan waarschuwen over mogelijke overtredingen van de informatieplicht. Het ministerie heeft nog nooit een boete opgelegd, zegt een woordvoerder.
CTGB-manager Van Straten: „Als we zien dat iets niet gemeld is, zullen onze toxicologen vanuit de inhoud gaan kijken of een toelating moet worden ingetrokken of aangepast.” Ze heeft wel de indruk dat bedrijven „steeds meer” bezig zijn met goed „rentmeesterschap”. In 2022 kwamen er twaalf meldingen binnen van bedrijven met nieuwe informatie over een product. Dat heeft een paar keer geleid tot een aanpassing van een etiket, maar nooit tot intrekken van een toelating.
Het zout is anders
Syngenta voert nog een argument aan om de studie achter te houden. Het bedrijf veranderde in 2004 de formulering van Touchdown. Er zit nog steeds glyfosaat in, maar in een andere zoutvorm. De rattenstudie met glyfosaat-trimesium is daarom niet langer relevant en hoeft niet gedeeld te worden met Europese en nationale toelatingsinstanties, vindt Syngenta. „Glyfosaat-trimesium heeft een ander toxicologisch profiel en is een andere actieve stof”, zegt een woordvoerder.
De toelatingsinstanties gaan mee in die redenering. De EFSA stelt dat glyfosaat-trimesium een ander toxicologisch profiel heeft dan andere glyfosaatzouten. En ook het CTGB ziet glyfosaat-trimesium als een andere stof, die apart van andere zouten wordt beoordeeld. Maar bij gebrek aan beter mág een toelatingsinstantie bekende gevaren van de ene stof gebruiken als indicatie voor gevaar van een andere. Sinds 2012 staat dat expliciet in de wet. In de praktijk wordt dit nauwelijks toegepast.
De chemische structuren van beide zouten zijn vergelijkbaar, zeggen chemici en toxicologen, en de te verwachten biologische effecten dus ook. „De specifieke zoutvorm waarin glyfosaat voorkomt, kán uitmaken voor het gedrag van de stof”, zegt Christina Rudén, hoogleraar regulering van ecotoxicologie en collega van Mie. „Maar doorgaans heeft de zoutvorm vooral effect op de dosering, niet op de aard van de toxiciteit zelf. Mijn punt is: de studie levert een indicatie voor neurotoxiciteit van glyfosaat, die verder onderzocht zou moeten worden. Regelgevende instanties moeten zelf kunnen beoordelen of testen van andere zoutvormen nodig is.”
Rudén wijst erop dat het aan de glyfosaatgroep die samen Europese toelating aanvraagt is om de veiligheid van glyfosaat aan te tonen. Het bedrijf, dus Syngenta, zou vervolgonderzoek moeten doen om uit te zoeken of ratten minder beweeglijk worden door glyfosaat, het trimesium-ion of een combinatie van de twee, vindt Rudén. Syngenta wil niet zeggen of het dit van plan is.
Van de 12.000 studies naar glyfosaat die de glyfosaatgroep identificeerde, werd liefst 94 procent beoordeeld als ‘niet relevant’
Inmiddels zijn meer studies verschenen die laten zien dat glyfosaat zenuwschade kan veroorzaken, zegt David Carpenter, hoogleraar publieke gezondheid aan de University of Albany in de VS en expert op het gebied van gifstoffen. „Natuurlijk kun je je afvragen of wat je in proefdieren ziet relevant is voor menselijke foetussen, maar bijna elke studie die kijkt naar blootstelling aan glyfosaat in de baarmoeder, laat verschillende effecten zien. Vaak op motorische activiteit.”
Het is maar de vraag of die studies worden meegewogen. In principe zou alle kennis in een veiligheidsdossier terecht kunnen komen, ook onderzoeken die door onafhankelijke wetenschappers zijn uitgevoerd. Bedrijven zijn verplicht een ‘literatuuronderzoek’ uit te voeren en aan te leveren. Er zijn standaardregels op welke zoektermen en in welke databases bedrijven moeten zoeken. Maar bedrijven mogen óók aangeven welke studies ‘relevant’ zijn voor het dossier. Veel studies keuren de producenten af, bijvoorbeeld omdat ze niet in een standaardlab volgens standaardprocedures zijn uitgevoerd. Van de 12.000 studies naar glyfosaat die de glyfosaatgroep identificeerde, werd liefst 94 procent beoordeeld als ‘niet relevant’.
Op 6 juli adviseerde de EFSA de Europese Commissie de goedkeuring van glyfosaat in Europa te verlengen. De voedselautoriteit geeft in een samenvatting aan dat sommige gegevens laten zien dat „een niet toegelaten glyfosaatzout” glyfosaat-trimesium schadelijk is voor de ontwikkeling van hersenen, maar dat er „geen indicatie” is dat de stof glyfosaat zelf neurotoxisch is. De glyfosaatgroep zou om „verduidelijking” gevraagd moeten worden, luidt het advies. Het is te laat in de toelatingsprocedure voor EFSA om dat nog zelf te doen, laat een woordvoerder weten: het is nu aan de Europese Commissie en de lidstaten om het ‘kennisgat’ mee te wegen in de beslissing om glyfosaat opnieuw toe te laten tot de Europese markt. Die kunnen dat gat zelf nog laten dichten, door de glyfosaatgroep om een nieuwe studie te vragen naar het juiste glyfosaatzout.
De Europese Commissie heeft vijf dagen later al een positie ingenomen: glyfosaat lijkt te voldoen aan alle veiligheidseisen. Dat staat in een gelekt concept, gepubliceerd door de ngo Pesticide Action Network, die ageert tegen gebruik van pesticiden. In oktober besluit de Commissie waarschijnlijk tot hernieuwde toelating. Zo kan het dat, 21 jaar na het eerste signaal van zenuwschade, glyfosaat zonder het verder uit te zoeken toch veilig genoeg wordt bevonden.