
Hoe Rotterdamse moeders hun zoons weghouden van het snelle drugsgeld

Het is een eerste stap. Maar ook eerste stappen tellen. In de brief die minister van Buitenlandse Zaken Cas-par Veldkamp (NSC) deze week aan Eurocommissaris Kaja Kallas stuurde over de Gaza-oorlog, staan terechte harde woorden. Veldkamp, die ondanks grote betrokkenheid bij het onderwerp tot nu toe behoedzaam opereerde, schreef aan Kallas dat hij wil dat de Europese Unie onderzoekt of Israël de voorwaarden van het associatieverdrag met de EU schendt. In dat verdrag, dat Israël handelsvoordelen geeft, staat dat mensenrechten en democratie centraal staan. Het is duidelijk dat Israël die voorwaarde schendt, stelt Veldkamp met reden vast. Daarbij blokkeert Nederland met een veto de geplande verlenging van het zogeheten EU-Israel Action Plan, waarmee bijvoorbeeld Israëlische studenten kunnen meedoen aan het Erasmus-uitwisselingsprogramma en Israëlische ngo’s subsidie kunnen krijgen.
Het zijn tekenen aan de wand dat zelfs voor de Nederlandse regering de maat vol begint te raken. Israël schendt op grove wijze het humanitair en het oorlogsrecht. De manier waarop de Palestijnse bevolking in Gaza wordt geterroriseerd, mag niet zonder felle internationale veroordeling doorgaan. De internationale gemeenschap moet er alles aan doen om erger te voorkomen. Israël heeft Gaza afgesloten van humanitaire hulp, waardoor de bevolking honger lijdt. Er zijn ruim 50.000 doden en ontelbare gewonden gevallen. En Gaza staat alleen maar meer ellende te wachten. Zo zei de extreem-rechtse minister van Financiën Bezalel Smotrich dat Gaza binnen een paar maanden „totaal vernietigd” zal zijn. De 2,3 miljoen Gazanen, opgejaagd, getraumatiseerd en naar het leven gestaan, zullen gedwongen worden samengebracht op een klein deel van het kleine gebied, tussen de zuidelijke grensstad Rafah en het iets noordelijker gelegen Khan Younis. Gazanen zullen hier zo wanhopig van worden, dat ze Gaza willen ontvluchten, zei Smotrich. Voor wie nog twijfelde: dit is etnische zuivering.
En deze etnische zuivering is al lange tijd gaande. Gaza wordt platgebombardeerd, het leven wordt uit het dichtbevolkte gebied gezogen, waardoor zij die geluk hebben het gebied ontvluchten. Israël pakt burgers samen op een klein deel, en de regering-Netanyahu maakt duidelijk niet van plan te zijn Gaza na de oorlog te verlaten. Er is geen enkel duidelijk of realistisch einddoel geformuleerd, waardoor Netanyahu zichzelf de kans geeft de oorlog te rekken zolang hij dat wil. De vernietiging van Hamas, door Netanyahu vaak genoemd als doel, zal er niet komen. De Israëlische gijzelaars die nog vast zitten in Gaza, komen op deze manier ook niet thuis.
De Nederlandse houding ten opzichte van Israël is veel te lang te slap geweest. Het kabinet-Schoof en het vierde kabinet-Rutte hebben niet of nauwelijks veroordelende woorden uitgesproken toen tienduizenden burgers werden vermoord. Dat is moreel verwerpelijk, zeker voor het land dat zich als gastland van het Internationaal Gerechtshof en het Internationaal Strafhof opwerpt als de hoeder van het internationaal recht. Bovendien: het leidt nergens toe. Juist landen die hun vriendschap met Israël serieus nemen, zouden het land kunnen wijzen op het heilloze, duistere pad dat de regering-Netanyahu gekozen heeft.
Enkele malen hebben de premiers Rutte en Schoof zogeheten ‘rode lijnen’ getrokken, die niets waard bleken. Rutte trok die lijn bij een eventuele inval in Rafah. Toen die kwam, gebeurde er niets. Schoof zei eind vorig jaar op vragen van NRC dat zijn ‘rode lijn’ het internationaal oorlogsrecht is. Dat is overduidelijk geschonden. Bijvoorbeeld toen in maart vijftien hulpverleners in Gaza werden geëxecuteerd door het Israëlische leger, waarna Israël loog over de toedracht. De blokkade van hulpgoederen is ook zo’n schending van het oorlogsrecht.
Uiteindelijk was deze blokkade een van de concrete aanleidingen voor de brief van minister Veldkamp. Premier Schoof had het vrijdag over een „optelsom”. Hoe betekenisvol ook, die stap had veel eerder gezet kunnen – en moeten – worden. En ze moet niet op zichzelf staan. Nederland moet niet alleen mikken op een internationale reactie, het kan zelf ook meer doen. Bijvoorbeeld met gerichte sancties die de kolonistenbeweging of de oorlog in Gaza raken. Maar de defensiesamenwerking tussen Nederland en Israël blijft vrijwel ongemoeid. Het kabinet loopt hierin achter bij de publieke opinie. Nog maar 15 procent van de bevolking steunt het pro-Israëlische beleid van het kabinet, bleek vorige maand uit onderzoek van Ipsos I&O. Dat was aan het begin van de oorlog nog 29 procent. Het kabinet moet snel veel meer doen, en de Nederlandse bevolking ziet dat in grote meerderheid ook zo. De brief van minister Veldkamp moet daarom geen eenmalige daad blijven.
‘Op de foto staan mijn ouders en drie ‘vluchtelingetjes’ uit Duitsland/Oostenrijk. Mijn vader had hen opgehaald van het station in Delft. Eind 1950, begin jaren 1960 kwamen kinderen uit Duitsland en Oostenrijk zes weken met vakantie naar Nederland. Volgens mij ging het via de kerk. Eén van hen, het meisje, kwam bij ons logeren. De pop die ze vasthoudt, had mijn moeder haar gegeven als welkomstcadeau.
Ons gezin bestond al uit zes kinderen, maar volgens de coördinator gedijden de kinderen het best in een groot gezin. Ik was elf jaar en speelde graag met hen. Mijn ouders spraken geen woord Duits, maar mijn zus die op de mulo zat, pakte haar woordenboek erbij en kon dan vertalen.
Mijn vader kwam zelf uit een gezin van twaalf kinderen. Nadat hij zeven klassen van de lagere school had doorlopen, ging hij bij een boer werken. De boer wilde dat hij ’s morgens om 4 uur zou beginnen, maar zijn moeder zei: „Hij is pas dertien.” De boer vond het goed dat hij om 5 uur begon. Maar het jaar daarop moest hij wel om 4 uur beginnen. Mijn vader wilde eigenlijk boer worden, maar het werd een tuinderij.
Mijn moeder kwam uit een gezin van tien kinderen. Ze was een meisje van veertien toen ze ging werken als dienstbode bij een kruidenier. Ze werkte van ’s morgens 7 tot ’s avonds 19.00 uur. Op maandagmorgen hielp ze thuis eerst mee met de was, die al buiten hing voordat ze ging werken. Op zondag was ze juffrouw op de zondagschool.
Na haar trouwen was ze huisvrouw en kreeg in korte tijd drie kinderen, later kreeg ze er nog drie. Ze had toen nog niet de beschikking over apparaten als een wasmachine en stofzuiger. Naast het huishouden hielp ze ’s morgens ook mee tomaten sorteren op de tuinderij, zodat alles op tijd klaar was voor de veiling. Ook was ze jaren actief met kerkelijk werk. Het was een stabiel gezin waar ik met een warm gevoel aan terugdenk.”
‘Ik zal nooit vergeten hoe ze daar stond”, zegt de Duitse redacteur Anne Tente over haar vriendin Mireille Berman. „Als ik haar op de Frankfurter Buchmesse passeerde was Mireille altijd diep in gesprek, het hoofd een beetje schuin, oplettend en onderzoekend. Mensen voelden zich door haar gezien. In een industrie die zichzelf soms heel serieus neemt, prikte Mireille door alle opschepperij en hypes heen en behield ze haar passie voor boeken.”
Tente en Berman leerden elkaar in 2004 kennen op de Buchmesse en raakten bevriend, binnen en buiten het werk. Zo ging het vaker bij Berman: als redacteur non-fictie bij uitgeverij de Bezige Bij (2001-2005) en als beleidsmedewerker bij het Nederlands Letterenfonds bouwde ze een groot internationaal netwerk op van auteurs, vertalers, redacteuren en andere sympathisanten van het geschreven woord. Nadat Berman op 3 maart dit jaar was overleden aan de gevolgen van borstkanker, ontving het Fonds honderden reacties.
„Ik zat in de sollicitatiecommissie toen Mireille zich in mei 2005 bij het Fonds meldde”, vertelt oud-directeur Tiziano Perez. „Ze was zo bedachtzaam en bescheiden dat we in eerste instantie voor een andere kandidaat kozen. Dat was Peter Buwalda, die zich binnen twee weken terugtrok omdat hij liever wilde schrijven; Mireille kwam zo alsnog in beeld. En gelukkig maar. Ze was slim, zeer belezen, nieuwsgierig, en ze had een onfeilbaar moreel kompas. Ze gaf om mensen, niet om hun functie. Toen ik directeur van het Fonds werd bleef ze gewoon mijn kamer binnenlopen. Ze was een klankbord en een vertrouwenspersoon – niet alleen voor mij, voor velen van ons.”
Berman werd in 1964 geboren als vierde kind en enige meisje in een onderwijzersgezin, dat van Hattem via Zuidlaren naar Groningen verhuisde. Haar vader gaf les als muziekpedagoog, haar moeder was lerares Frans; beiden waren belezen en politiek geëngageerd en gaven dat aan de kinderen door.
„Mijn vader had vrijwel al z’n familie van moederskant verloren in de oorlog”, vertelt Thijs Berman, de één-na-oudste zoon. „Van die Joodse achtergrond kregen wij vooral een onuitgesproken, altijd aanwezig verdriet mee. Mijn vader was niet religieus. Hij koos voor het communisme, dat een radicale omwenteling van de maatschappelijke orde beloofde. We waren geabonneerd op [communistisch dagblad] De Waarheid. Literatuur stond bij ons thuis in het allerhoogste aanzien, we lazen verschrikkelijk veel. Als je als tiener niet Tolstoj, Zola, Toergenjev en Proust had doorgrond, telde je zo’n beetje niet mee.”
Ook Mireille was een gretige lezer – maar ze volgde hierin haar eigen smaak. „We hadden een eigen wereldje”, zegt jeugdvriendin Maaike Post. „We hadden allebei een konijn, we schreven samen, we draaiden plaatjes. We lazen heel veel meisjesboeken vol heftige gevoelens en klein gehouden levens: Cissy van Marxveldt, Schoolidyllen van Top Naeff. De gekkige, ouderwetse taal in die boeken raakte een snaar in ons, we konden er eindeloos uit citeren.”
Post en Berman bleven hun hele leven bevriend. Berman had sowieso „een waanzinnig talent voor vriendschap”, in de woorden van Judith Uyterlinde, die haar in 1982 ontmoette op de Amsterdamse lerarenopleiding D’Witte Lelie en meteen diep onder de indruk was. „Bij Mireille hoefde je niets te bewijzen. Ze oordeelde niet, ze wilde begrijpen.”
Berman verhuisde naar Amsterdam na haar eindexamen havo aan het Groningse Thorbecke College – anders dan haar broers kon ze niet naar het gymnasium, zo besloten haar ouders. Via de lerarenopleiding kwam ze alsnog op de Universiteit van Amsterdam terecht, waar ze geschiedenis studeerde en toetrad tot de redactie van Skript Historisch Tijdschrift: een eerste stap in haar loopbaan als redacteur die ze, aldus broer Thijs, „helemaal van onderaan heeft opgebouwd”. „De omgangsvormen bij de uitgeverijen waar ze haar eerste baantjes kreeg waren behoorlijk ruw, en Mireille was gevoelig. Maar ze was ook vastberaden. Het was haar levenslange missie om een stem te geven aan het onopgemerkte, het kwetsbare, en daarvoor de juiste mensen met elkaar in contact brengen.”
In 1993 ontmoette Berman medehistoricus Ido de Haan, met wie ze twee kinderen kreeg: Eva (1996) en Mischa (1999). Hun ouders „hadden lange tijd een heel goed huwelijk”, vertellen dochter en zoon nu, ook al kwam er na 28 jaar een einde aan. Zij groeiden op in een warm huis, met vaak gasten aan tafel met wie de wereld werd besproken. „Soms kwamen mensen een beetje schuw binnen, omdat ze uit het buitenland kwamen bijvoorbeeld”, vertelt Eva. „Mama omarmde ze dan meteen, en stelde iedereen op z’n gemak.”
In haar carrière bloeide Berman langzaam maar zeker op – het kostte haar soms moeite om zichzelf op waarde te schatten, ze zette liever anderen in het licht. In 2013 kreeg ze bij het Fonds de functie van non-fictiespecialist en begon een periode van veel reizen: in onder andere China, Suriname, Egypte, Rusland, Turkije en op Europese boekenbeurzen zette ze zich in voor de promotie van Nederlandse literaire non-fictie. Alles aan het werk vond ze leuk, zei ze zelf, ook het gedoe en de praktische klusjes.
Bermans laatste grote prestatie voor het Fonds was de organisatie van het Nederlandse gastlandschap op de boekenbeurs in Leipzig in maart 2024, waar ze thema’s aan bod kon laten komen die haar aan het hart gingen, zoals het koloniale verleden en gendervraagstukken. Ze wist toen al dat de borstkanker waarvoor ze vijf jaar eerder was behandeld was teruggekomen, maar wilde zo lang mogelijk een zelfstandig, werkend mens blijven. Tot vlak voor haar dood stond ze parttime in boekhandel Athenaeum in Amsterdam. Wie haar daar ontmoette, kon zien hoe ze straalde; het was alsof ze nooit iets anders had gedaan.
„Mireille was een wijs mens”, zegt bevriend auteur Bram de Swaan. „Ze leefde met boeken, maar niet in boeken. Ze sloeg je niet om de oren met haar kennis, maar luisterde liever, om vervolgens iets te zeggen dat alles in een heel ander licht zette, vaak door middel van een grapje. Heel bijzonder.”