Columnist, hoogleraar en net afgezwaaid informateur Ronald Plasterk begon vijf jaar geleden een start-up waarmee hij een kankervaccin wilde ontwikkelen – het bedrijf werd voor 32 miljoen euro verkocht. De winst ging volledig naar Plasterk en zijn zakenpartners. Een andere wetenschapper die aan de basis van het onderzoek stond en het Amsterdam UMC bleven achter met lege handen, ontdekte onderzoeksjournalist Lucas Brouwers. Hoe kan het dat zij niet profiteerden?
Lees hier de volledige reconstructie van Lucas Brouwers en Bas Haan.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
Nu het hysterische spektakelstuk rond Douwe Bob voorlopig lijkt afgerond, met een arrestatie (de hooligan-voorman van de Amsterdam Defence Force) en een halve spijtbetuiging (de hooligan-partijleider van de Haagse liberalen), kunnen we misschien een ander, publicitair hier wat minder belicht stukje ophef onder de loep nemen, daar verderop in Trump-land.
Daar ontmoeten we Pete Hegseth, de frisse en vrolijke minister van defensie die aan de voeten van zijn godgelijke leider, de Grote Gouden Bitcoin, het Amerikaanse leger aan het omkneden is tot een slagorde Rambo’s. Deze Pete heeft een woordvoerder, de frisse en vrolijke Kingsley Wilson, een echte Trumpista met het bijbehorende golvende lange haar en gave gebit. Ze twitterde voor haar aantreden graag: vóór massadeportaties, tégen trans personen (zouden geen vuurwapens mogen hebben en „niet zichtbaar” moeten zijn in een „gezonde samenleving”) en „Ausländer Raus!”, een diplomatieke steunbetuiging aan de AfD.
Tot zover niks aan de hand. Allemaal modale meningen in Trumps frisse en vrolijke Washington. Toch kwam Kingsley onlangs in opspraak door haar tweets en werd er door onpatriottische Congresleden om haar ontslag gevraagd – tevergeefs natuurlijk, want Pete staat pal achter haar.
Wat had Kingsley – die zichzelf „onbeschaamd rechts” noemt – nu misdaan? Ontdekt was dat ze kort voor haar aantreden ook herhaaldelijk twitterde over Leo Frank, een man die in 1913 in Georgia een 13-jarig meisje had „verkracht en vermoord”. Die oude zaak, destijds een nationale sensatie, is online herontdekt en een cause célèbre voor Amerikaanse neonazi’s.
Leo Frank was namelijk Joods.
De feiten in het kort. Frank, directeur van een potloodfabriek in Atlanta, werd ter dood veroordeeld voor de moord op zijn jonge werknemer Mary Phagan, vooral op basis van een verklaring van de zwarte portier van de fabriek. Omdat er achteraf sterke twijfels rezen aan de kroongetuige – van wie werd vermoed dat hij zelf de moordenaar was – zette de gouverneur van Georgia de straf om in levenslang.
Daar legden de notabelen van Atlanta zich niet bij neer. Opgelierd door de lokale pers sleurde een meute Frank uit de gevangenis en hing hem op. Geheel volgens de regels van het duo dat in het Zuiden de dienst uitmaakte: Jim Crow (rassenwetten) en Judge Lynch (eigenrichting).
Franks gruwelijke lot had grote gevolgen. De zaak leidde tot de oprichting van de Joodse Anti Defamation League, die strijdt tegen antisemitisme. Maar het blies ook de Ku Klux Klan nieuw leven in. Kleinkinderen van de witte puntmutsen scandeerden in 2017 in Charlottesville (Virginia) de leus „Jews will not replace us” en gebruiken de zaak-Frank nu als antisemitisch hondenfluitje.
Wie oude kranten van Atlanta erop naslaat, ontmoet een giftige walm van racisme en Jodenhaat. Hoe diep het laatste zat blijkt uit het feit dat – ongehoord in die streken – het woord van een zwarte getuige werd geloofd boven dat van een witte verdachte. Maar ja, Frank was Joods.
Frank had ook verdedigers in de pers, maar die legden het af tegen de hetze tegen „rijke Joden” Hoe komt het toch, sneerde The Jeffersonian, dat „alle Kaukasische rassen ‘vooroordelen’ hebben over joden?” En, klassiek: „Rijke Joden kopen en verkopen ons – en lachen ons achter onze rug uit.” Geen wonder dat een tijdgenoot in Wenen, een zekere Hitler, aandachtig keek naar het Amerikaanse Zuiden.
Goed, dit is dus de zaak waar Kingsley Wilson, woordvoerder van de Amerikaanse minister van defensie, graag over twitterde – om Frank postuum opnieuw te lynchen.
Je kunt je druk maken om Douwe Bob en zijn instant-engagement op een kinderpodium, of je fixeren op Gaza-protesten en een nieuwe draai geven aan de gebedsmolen van publieke ophef, maar echte haat huist vaak onderhuids – tot in de frisse, fruitige gangen van het Pentagon.
Sjoerd de Jong is redacteur van NRC. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.
Hoe groot de verleiding van een gevoelsreis naar Bravo voor de Kometen of de toekomstzucht van Aan het einde der eeuwen ook is, staand voor ‘Plato’s urban mini bieb’ aan de rand van Utrecht kies ik voor De vlam in de pan, de roman uit 1942 van Anton Roothaert. De schrijver werd bekend als auteur van het driedelige dierenartsendrama Dr. Vlimmen, het favoriete boek van Karel van het Reve.
De Vlam in de pan is een boek met een vlekje. Niet alleen op de rug, maar ook in overdrachtelijke zin. Het verscheen in 1942, nadat Roothaert de bezetter in een brief had verzekerd dat het zou worden geschreven vanuit de waarden van de nieuwe orde. Bovendien werd er een ‘frontuitgave’ van gemaakt, speciaal voor Nederlandse soldaten aan het Oostfront. Of dit exemplaar een van die 15 duizend is, is onduidelijk; er staat geen jaartal in.
Het boek beschrijft de ongelukkige lotgevallen van een groep Nederlandse soldaten in de meidagen van 1940 en kwam voort uit Roothaerts frustratie over het bar slechte materieel waarmee hijzelf het destijds als reservist moest doen. Twintig jaar lang is de krijgsmacht verwaarloosd, constateert een van de hoofdpersonen – in een passage die op een bepaalde manier best actueel aanvoelt. Het is een zooitje, dat verblind door vrede, de hoofdzaak uit het oog heeft verloren. „En zo hebben geniale hervormers zich de laatste twintig jaar vermaakt met het wijzigen van wijzigingen, omdat er geen ernstig werk te doen was. Reserve-officieren moesten bij hun opkomst voor herhalingsoefeningen vragen, of het commando ‘geeft acht’ nog bestond.” Nee, dan was het bij de tegenstander beter geregeld.
Inderdaad is de auteur te spreken over de kwaliteit van het Duitse leger, maar dat is niet wat het meest in het oog springt bij het lezen van De Vlam in de pan. Dat is de soepele verteltrant van Roothaert, die een van zijn helden introduceert met veel aandacht voor zijn verzorgde uiterlijk, blonde pijpenkrullen en een lichtvoetig zinnetje: „Alleen aan zijn broek was te zien dat hij niet als meisje bedoeld was.”
Dat de Brabantse schrijver ook giftig kon zijn, blijkt meteen daarna in een schoolscène: „In de klas hing een groot, gekleurd portret van den Paus, een schraal, oud mannetje, dat er uitzag, of hij er meer van wist, maar lekker niets zei. Zijn sluwe oogjes keken schuin langs je heen en hij lachte zoet.” Inderdaad – dat de paus vervolgens werd vergeleken met „het oude joodje Polak van de markt” negeren we even – was Roothaert een papenvreter van het zuiverste water.
Dat blijkt vooral bij de beschrijving van de vete tussen het gymnasium en de H.B.S. in de geboorteplaats van de hoofdpersonen. Het gymnasium schilderde de burgerscholers af als liberale goddelozen. Een hoogtepunt dient zich aan als de voorlijke en liberale leerling Leo Bunneke de oversteek naar het ‘gym’ maakt. Hij wordt binnengehaald „als een trophee”, maar drijft het docentengilde tot wanhoop, bijvoorbeeld door te vragen of de vader van een vriend naar de hel gaat: „Ik zag hem vanmorgen naar het station gaan met de Nieuwe Rotterdammer in zijn zak.” Onderkoeld vervolgt de auteur: „Er volgden grote moeilijkheden over de ark van Noach, over den walvis van Jonas, over de wonderen van Lourdes.” Verderop vraagt Leo zijn leraren hoe het mogelijk is dat feilbare kardinalen (de onfeilbare) paus kunnen kiezen. Je begrijpt waarom Karel van het Reve zo dol op Roothaert was.
Wilt u het besproken exemplaar van De Vlam in de pan hebben? Mail naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.