Hoe nu verder met de oorlogsdossiers van het Nationaal Archief?

Over de oorlogsjaren is „zo intens gezwegen dat elke archiefdoos nu woede, schaamte, opluchting, verdriet of frustratie oproept”. Dat zegt documentairemaker Lex Runderkamp in zijn NPO-serie De oorlog die nooit ophoudt, waarin hij mensen volgt die onderzoek doen naar het oorlogsverleden van hun familie.

Van al die gevoelens voerde frustratie de boventoon sinds het Nationaal Archief op 2 januari een lijst publiceerde van Nederlanders die zijn „onderzocht op collaboratie” met de Duitse bezetter: 425.000 namen uit het zogeheten Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR). Want de achterliggende dossiers die oorspronkelijk op hetzelfde moment gepubliceerd zouden worden – althans de 25 procent ervan die tot nu toe zijn gedigitaliseerd – bleven na een interventie van minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, NSC) offline.

Zonder de context van een dossier ging de namenlijst een eigen leven leiden als ‘verdachtenindex’. Terwijl onderzochte personen wier zaak eindigde met vrijspraak of sepot er óók op staan. Net als, onbedoeld, ook namen van getuigen, familieleden en zelfs Joodse en andere slachtoffers van collaboratie, zo bleek. Maar wie wie (en wat) wel of niet is, valt zonder dossier niet na te gaan. Wel ontstond meteen een stormloop op de namenlijst en regende het verontwaardiging over vermeend valse beschuldigingen of vermeende lacunes.

De dossiers, die daarover meer licht kunnen schijnen, zijn wel in te zien maar niet digitaal en doorzoekbaar, alleen op papier bij het Nationaal Archief in Den Haag. En daar is een wachtlijst van maanden.

Privacybescherming

De minister floot het Nationaal Archief (NA) terug op advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) die vreesde voor privacyschending. Bijvoorbeeld van personen die nog in leven kunnen zijn en „als derden” in een dossier kunnen voorkomen. Denk aan destijds jonge kinderen van NSB-ouders. Zo’n interventie was precies waarvoor Charles Jeurgens, hoogleraar archiefstudies aan de Universiteit van Amsterdam, vorig jaar waarschuwde in een ‘risicotoets’ die hij maakte, nota bene mede op verzoek van het NA zelf.

Hoe nu verder? „Daar ben ik ook benieuwd naar”, zegt Jeurgens desgevraagd. Hij hoopt dat de huidige chaos wel tot „een versnelling” zal leiden bij de invoer van de nieuwe archiefwet, die al sinds 2021 als voorstel op de plank ligt, en die toegang structureel moet regelen. Maar voor het archiefwezen is het probleem volgens Jeurgens „veel groter dan deze casus alleen”.

Want de wettelijk bepaalde openbaarmaking van archieven na 75 jaar, en in deze tijd betekent dat ook digitale ontsluiting, botst op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), een Europese wet, die ook na die 75 jaar van toepassing blijft op persoonsgegevens in strafrechtelijke context.

De AVG biedt nog een ontsnappingsroute: lidstaten kunnen onder meer in het geval van oorlogsmisdaden bepalen dat openbaarmaking zwaarder weegt dan privacy

Volgens Jeurgens kunnen die twee belangen toch in evenwicht gebracht worden als je bepaalde beperkingen accepteert, bijvoorbeeld „aan wat technisch mogelijk is”, zoals volledige digitale doorzoekbaarheid voor iedereen. In praktijk zullen gebruikers, zoals nabestaanden, historici en journalisten, dan vaker moeten aantonen welk belang ze daarbij hebben.

De AVG biedt nog een ontsnappingsroute: lidstaten kunnen onder meer in het geval van oorlogsmisdaden bepalen dat openbaarmaking zwaarder weegt dan privacy. Maar van die optie heeft Nederland nog geen gebruik gemaakt.

Maatschappelijke onrust

Dus ja, hoe verder? Volgens het NIOD, instituut voor oorlogsexpertise, is de „maatschappelijke onrust” nu zo groot, dat de beschikbare dossiers alsnog zo snel mogelijk online gezet moeten worden. Minister Bruins kreeg dinsdag tijdens een debat in de Kamer zware kritiek over zich heen over de ontstane chaos. Hij verweet de AP op zijn beurt dat die niet eerder aan de bel had getrokken. Maar hij herhaalde op behandeling van de archiefwet te willen wachten. En dan gaan er ook nog stemmen op om het archief bij nader inzien helemaal niet algemeen open te stellen, omdat dat – zoals wetenschapsjournalist Rik Smits zei – maar leidt tot „strafrechtelijk ramptoerisme”.

Jeurgens wijst op de mogelijkheid om de openheid stapsgewijs te vergroten, bijvoorbeeld door eerst op meer plekken in Nederland, dus niet alleen in Nationaal Archief, terminals te zetten waar je onderzoek kunt doen. Dat dient het educatieve belang, maar bouwt toch een drempel in tegen alles digitaal op straat gooien. Bruins zinspeelde in de Kamer op hetzelfde.

Het CABR is een samenvoeging van zo’n tweehonderd archieven. Dat ze vol fouten en inconsequenties zitten en informatie niet eenduidig hoeft te zijn, „weerspiegelt de chaos van die periode”, zei Bruins. De openstelling van het CABR – waaraan meer dan tien jaar is gewerkt en waarmee miljoenen euro’s zijn gemoeid – biedt sowieso niet het laatste inkijkje in die periode. Zo is het oorlogsarchief van het Rode Kruis nog steeds beperkt toegankelijk. Daar staat tegenover dat het archief van het Militair Gezag in Limburg volledig openbaar is. En verslagen van geruchtmakende na-oorlogse processen kan iedereen ook nu al tot in detail teruglezen in krantenarchief Delpher.

Wat al die archieven gemeen hebben, zegt Jeurgens, is dat je moet weten hoe ze tot stand zijn gekomen om de inhoud te kunnen wegen. Anders is de kans op voorbarige conclusies groot. „Elk menselijk feilen kom je erin tegen”, zegt Jeurgens. Dat de openstelling ‘heling’ mogelijk maakt, zoals rijksarchivaris en Nationaal Archief-directeur Afelonne Doek in NRC betoogde, lijkt Jeurgens kort door de bocht. Vanuit de archiefwetenschap is daar veel onderzoek naar gedaan. Zo waren rond de Stasi-archieven in de voormalige DDR de verwachtingen hoog, maar „voor healing is veel meer nodig nodig dan alleen archieven openstellen, als heling überhaupt mogelijk is, zeker na zo’n lange tijd”.


Lees ook

Dé waarheid staat niet in het archief over ‘foute’ landgenoten

De baas van de Sicherheitspolizei Joseph Schreieder voor het Bijzonder Gerechtshof.