Moeder: „Laatst werd mijn zoon van 10 toen hij naar zijn hockeytraining fietste, aangesproken door een jongen van 15 op een fatbike, die precies wilde weten waar hij heen ging en tot hoe laat. Ik vertelde mijn zoon daarna dat er groepen jongeren actief zijn die jongens zoals hij proberen te ronselen voor ‘kleine’ criminaliteit. Gevolg: mijn zoon durft niet meer alleen naar hockey te fietsen. Natuurlijk was dat niet mijn bedoeling: ik wilde hem alleen oplettend en bewust maken. Hoe maak je je kind levenswijs zonder hem bang te maken voor alles wat er kan gebeuren?”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Oplossend vermogen versterken
Marga Akkerman: „Dit moet voor uw 10-jarige zoon een intimiderend voorval zijn geweest. Fijn dat er niks gebeurd is. Kennelijk is hij kalm gebleven, en heeft hij adequaat gereageerd. Dat verdient een compliment.
„We maken kinderen levenswijs door serieus te nemen wat ze over angstige situaties vertellen, en hen vervolgens te ondersteunen in hun eigen probleemoplossend vermogen: ‘Dat heb je zo te horen heel goed afgehandeld!’
„Maar in plaats van deze bekrachtiging, verhoogde u met uw reactie de dreiging van wat er had kúnnen gebeuren. Daardoor heeft uw zoon na het gesprek niet het zelfvertrouwen: ik kan hier dus mee omgaan, maar: wat had mij niet allemaal kunnen gebeuren?! En dat maakt angstig.
„Ouders die snel bezorgd zijn, doen er goed aan om hun eigen reacties op de verhalen van de kinderen onder de loep te nemen. Het helpt kinderen namelijk niet als hun ervaringen angstig geïnterpreteerd worden.
„U hoeft uw kind niet voor tal van gevaren te waarschuwen, maar u bent natuurlijk wel verantwoordelijk voor zijn veiligheid. Als bekend is dat plekken echt onveilig zijn, gaat een 10-jarige daar op die leeftijd niet zonder volwassen begeleiding naartoe. Op z’n minst fietst hij met een vriendje.
„Als er in de buurt bijzonderheden zijn, zoals bendes op fatbikes, kan de school daar met expertavonden op een verstandige manier aandacht aan besteden. Niet om de angst aan te wakkeren, maar om samen te bespreken: wat kan een kind in zo’n situatie doen? Uw kind ziet dan meteen de kracht van gezamenlijk optrekken.”
Stapsgewijs loslaten
Loes Keijsers: „Voor reële gevaren moeten we kinderen waarschuwen, zoals niet oversteken zonder te kijken. Dan ontstaat er bij hen nu eenmaal wat functionele angst, daar ontkom je niet aan. Daarbij houd je als ouder wel voor ogen: hoe groot is het risico echt? In een boerendorp waarschuw je voor trekkers die je niet ziet, in een stad voor de tram.
„Je maakt kinderen alleen levenswijs door ze afhankelijk van hun leeftijd en de omstandigheden gecontroleerd los te laten. Het is belangrijk dat ze hun eigen problemen leren oplossen. Dat geeft zelfvertrouwen. Door de confrontatie met de angst te vermijden, wordt die erger.
„Kennelijk ging het alleen fietsen vóór dit voorval prima. Bouw het weer stapsgewijs op. Bijvoorbeeld door op de heenweg mee te fietsen, of uw zoon te vragen om bij aankomst te bellen mocht hij een telefoon hebben. Sommige ouders tracken hun kinderen met live-locaties maar de kans bestaat dat kinderen dan internaliseren dat de wereld bedreigend is.
„U helpt uw kind door zelf ontspannen te zijn. We weten dat gestresste ouders meer behoefte hebben het leven van hun kinderen te controleren. Praat met leeftijd- en buurtgenoten over welke gevaren in de omgeving van jullie kinderen reëel zijn.”
Marga Akkerman is niet-praktiserend klinisch jeugd- en kinderpsycholoog. Loes Keijsers is als hoogleraar pedagogiek verbonden aan de Erasmus School of Social and Behavioural Sciences in Rotterdam.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Voor de mensen die weinig tijd hebben, vat ik deze column alvast even samen: we worden ongelukkig van werk en het gelukkigst van seks.
Dat blijkt althans uit onderzoek van de Britse economen Alex Bryson en George MacKerron. Ze vroegen 30.928 meerderjarige landgenoten – gemiddeld 33 jaar oud, voornamelijk uit Londen, en met gemiddeld een hoger inkomen – van 2010 tot 2016 op willekeurige momenten via een app op hun telefoon wat ze aan het doen waren en hoe gelukkig hen dat maakte. Nou, en daar kwam het dus uit: werk is blèh, seks is yeah!
Toen het onderzoek in 2017 in The Economic Journal werd gepubliceerd had ik het even gemist. Maar toen hoogleraar economie Robert Dur van de Erasmus Universiteit het onlangs weer eens aanhaalde op LinkedIn, was ik meteen geïnteresseerd – en vele mensen met mij. Want hoezo werden deze mensen ongelukkig van werken?! Maar liefst gemiddeld 8 procent ongelukkiger dan als ze niet werkten!
Misschien dat al die mensen een rotbaas hadden. Of dat ze op het moment dat de app ging piepen, net hun ‘why’ moesten formuleren, of in een kampvuurgesprek zaten. Of allemaal naar George van de boekhouding zaten te luisteren die over z’n kalknagels begon.
Verder kan ik me er echt niets bij voorstellen. Er was slechts één activiteit die de respondenten nóg ongelukkiger maakte dan werk, en dat was ‘ziek in bed liggen’ – dat maakte hen 20 procent ongelukkiger. „Zoek een andere baan!”, gilde ik naar m’n scherm. Maar echt. Ga wat leuks doen met je leven als je hoogopgeleid bent, gezond en rijk en gemiddeld 33! Als íéts je gelukkig kan maken, is het leuk werk!
Ik zag trouwens nog wel meer gekke dingen in het onderzoek. Zo werd ‘alcohol drinken’ bijvoorbeeld lager gewaardeerd dan ‘koffie drinken’ (onbegrijpelijk), en maakte ‘lezen’ minder gelukkig dan ‘naar de bibliotheek gaan’ – hoe dan? Misschien hebben deze mensen seks in de bibliotheek. Ik zag ook dat de respondenten minder gelukkig werden van ‘hobby’s’, dan van ‘alcohol drinken’. Dan heb je gewoon de verkeerde hobby, denk ik dan.
Verder miste ik een hoop activiteiten die mij persoonlijk nogal ongelukkig maken. Een begrafenis bijvoorbeeld (ik durf te wedden dat je eigen begrafenis je toch een stuk ongelukkiger maakt dan werk), mensen die tegenover je in de trein uit hun neus zitten te eten, in elkaar geslagen worden, luisteren naar Jan Smit en rijstwafels. Vind je het gek dat ‘ziek zijn’ en ‘werk’ dan zo hoog scoren – als er nauwelijks concurrentie is.
Maar de meeste vragen heb ik toch wel over de positieve waardering van seks en intimiteit door deze respondenten. Dat vermeerderde hun geluksgevoel met 14 procent. Really? Weten deze mensen überhaupt wel wat geluk is. Ik kan zo dertig dingen opnoemen die mij gelukkiger maken dan seks. Als we seks eens wat minder zouden overschatten, zouden we een stuk gelukkiger zijn.
Ik ben ook behoorlijk benieuwd met wie de mensen in dit onderzoek seks hadden. Was het met hun eigen partner? Gingen ze vreemd? Hoelang kenden ze elkaar, drie dagen of negen jaar? Ook op welk moment de app een melding gaf zou ik graag willen weten! Op het moment dat je zo een volwassen vent van z’n brommer zou kunnen schieten? Of het moment dat je halverwege merkt dat ze in slaap is gevallen?
Weet je wat ik denk? Dat de bedpartners meekeken terwijl de respondenten de app invulden. Ik kan me niet voorstellen dat je dat anoniem kan doen als je met twee benen in je nek ligt, er een piep gaat en je zegt: „moment schat, even de app invullen”. Dan wordt er natuurlijk over je schouder meegeloerd, en kun je echt niet aankruisen dat de seks nog slechter was dan ziek in bed liggen.
En dan de alternatieven waarmee ‘seks en intimiteit’ moest concurreren. ‘Tuinieren, jagen, sporten, theaterbezoek, musea, vissen, en vogels kijken’, om er een paar te noemen – gaap. Met het risico dat ik nu weer allemaal boze senioren achter me aankrijg: vind je het gek dat seks dan het hoogste scoort?
Waarom stond ‘douchen’ er bijvoorbeeld niet bij – iets dat mij persoonlijk intens gelukkig maakt. Of met je tenen in de Middellandse Zee. De zon die doorbreekt na vier weken regen. Een tentamen dat je na drie pogingen haalt, die ene leuke baan die je eindelijk krijgt, lopen op het bergpad langs de Tre Cime. In Italië rondlopen überhaupt! Je dochter die lacht om je grap, je kat die in een schattig rolletje op de bank ligt, belletje trekken. Kakken zonder te hoeven vegen – dat is ook mooi hoor! Of Elon Musk die ‘Adolf Twittler’ genoemd wordt. Ik weet zeker dat als díé zaken op de lijst hadden gestaan, seks echt niet zomaar als ‘winnaar’ uit de bus gekomen was.
We houden het er maar op dat het een niet-representatieve groep was die aan het onderzoek meedeed. En sinds 2017 is er natuurlijk ook zoveel veranderd! We hébben nog amper seks, zoveel zitten we op onze telefoon!
Ik begon tijdens het lezen in ieder geval heel erg benieuwd te worden naar waar Nederlanders gelukkig van worden. Ik gok dat jullie seks een stuk lager waarderen dan ‘een politicus uit de coalitie die iets verstandigs zegt’.
De tentoonstelling I’m so happy you’re here – Japanse vrouwelijke fotografen van de jaren 50 tot nu markeert de eerste keer dat het werk van 26 Japanse fotografes een dergelijk groot podium krijgt. De expositie, op 18 januari in het Fotomuseum in Den Haag geopend, is gebaseerd op een boek en was vorige zomer al te zien op het fotofestival in het Franse Arles. Willemijn van der Zwaan, conservator en curator van het museum: „Vooral in het Westen is er altijd veel aandacht geweest voor mannelijke fotografen, maar het werk van vrouwen is even rijk.”
I’m so happy you’re here start in de jaren 50. Toen moest Japan zich, na de nederlaag in de Tweede Wereldoorlog, opnieuw uitvinden. Voor vrouwen was de impact groot, ook door de aanwezigheid van Amerikaanse militairen, die westerse cultuur meebrachten, en de opkomst van sekswerkers. Van der Zwaan: „Dit zie je bijvoorbeeld terug in de fotografie van Toyoka Tokiwa (1930-2019), met beelden van sekswerkers. Of op de foto van Isiuchi Miyako (1947) waarop een jeansjasje van achter geschoten is.” Het zijn deze jaren 50 waarin de Japanse vrouwelijke fotografen hun positie in het vak opeisten.
Eiko Yamazawa (1899-1995), maakte experimenteel werk en begon een eigen fotostudio met bijna alleen maar vrouwelijke medewerkers. Dit stuitte op weerstand. In 1986 werd ze uitgenodigd om deel te nemen aan een tentoonstelling voor experimentele fotografie. Toen de mannelijke fotografen erachter kwamen dat ook een vrouw zou deelnemen, dreigden ze uit de tentoonstelling te stappen. Yamazawa liet zich hier niet door tegenhouden. Bijna tot haar overlijden in 1995, ze was toen 96 jaar oud, bleef ze fotograferen.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Rinko Kawauchi, Zonder titel, 2004, uit de serie the eyes, the ears.” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Rinko Kawauchi, Zonder titel, 2004, uit de serie the eyes, the ears.” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086134-632ec6.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-8.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-6.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-7.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-8.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/f-ML5i8yE5LN2Y_aCWHy-8VVDhI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086134-632ec6.jpg 1920w”>Rinko Kawauchi, Zonder titel, 2004, uit de serie the eyes, the ears. Foto Rinko Kawauchi/Aperture
<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Eiko Yamazawa, What I Am Doing No. 77” data-figure-id=”2″ data-variant=”row” readability=”1.5″><img alt data-description="Eiko Yamazawa, What I Am Doing No. 77” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086099-d5fdf9.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/01/uit-hun-buitensluiting-kwam-kracht-en-creativiteit-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/5peZjxXx0qPRZMkYDah9NWufHhQ=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/01/27212028/data127086099-d5fdf9.jpg 1920w”>Eiko Yamazawa, What I Am Doing No. 77
Foto Third Gallery Aya, Osaka/Aperture
Juist ook dichter bij huis vonden de fotografen hun onderwerpen. „Ik denk niet dat je kunt spreken van een typisch mannelijke of vrouwelijke blik”, vertelt van der Zwaan. „Maar vrouwen hadden binnen de traditionele maatschappij lang geen toegang tot bepaalde plekken. Een belangrijk thema is hoe je als vrouwelijke maker uitgesloten wordt; de tentoonstelling laat zien dat dit juist ook kan leiden tot grote creativiteit. Als de regels voor jou als vrouw niet gelden, hoef je er ook niet aan te voldoen.” In schijnbaar ‘kleine’ huiselijke taferelen vertellen de fotografen hun verhaal. Een intieme omhelzing boven aan een trap, vastgelegd door Hara Mikiko (1967), of Isiuchi Miyako, die een moeilijke relatie met haar pasoverleden moeder had en met foto’s van simpele voorwerpen als een lippenstift dichter bij haar probeert te komen.
Na de pioniers bleven fotografen de culturele en maatschappelijke aannames over de positie van de vrouw bevragen. Miwa Yanagi (1967) fotografeerde zogeheten ‘liftmeisjes’, in kleurrijke composities worden ze geportretteerd als robots. Ontdaan van hun eigen identiteit en stem staan ze enkel in dienst van de maatschappelijke normen. Yurie Nagashima (1973) speelde volgens Van der Zwaan met haar zelfportretten „met de beeldvorming rondom de vrouw”. Op een van de portretten zit ze hoogzwanger op de bank, sigaret in haar mond, en een opgestoken middelvinger. Mari Katayama (1987) moest haar benen amputeren. Een „zeer bepalende” gebeurtenis, zegt Van der Zwaan. „Op een van de foto’s houdt ze een stoel omhoog. Hierover zei Katayama: „De stoel die ik omhooghoud is voor de generaties na mij.”
Van der Zwaan: „Er wordt mij vaak gevraagd naar het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke kunstenaars. Zo zwart-wit is het niet.” Dit lijkt Asako Narahashi (1959) ook te verbeelden met haar foto van een woeste zee met op de achtergrond de berg Fuji. Man of vrouw, uiteindelijk is de gehele mensheid kwetsbaar tegenover de natuur. „Het gaat niet over beter of slechter, maar dat de canon wordt uitgebreid en meer in balans is. Daarmee krijgen we een rijker beeld van de fotografie.”
Er valt hier een groot verhaal over genderidentiteiten en een trans jongen te vertellen, maar laten we klein beginnen. Bij kevers. „Als we een insect zien zijn we gemakkelijk geneigd te denken: ‘Oh, een kever’, en dat we het dan wel gezien hebben”, zegt Ludwig Volbeda. „Maar als je inzoomt, valt een kever uiteen in verschillende onderdelen: het schildje, de pootjes, die voelsprietjes. Allemaal fascinerend van zichzelf en dat zie je over het hoofd als je alleen naar het grote geheel kijkt.”
Ludwig Volbeda (1990) zette zo’n kleine kever in het groot op het omslag van zijn jeugdboek Oever. Zodat we misschien juist oog hebben voor dat kleine. „Al weet ik ook dat veel mensen de details die ik in de tekening van het schildje heb verstopt, niet hebben opgemerkt. Maar dat past ook wel bij wat ik over die kevers wil zeggen. Ze zitten in het boek vanwege de aandacht die mijn hoofdpersoon Jip wél heeft voor het kleine, voor details. De liefde is voor mij ook vooral theoretisch, in de praktijk kan ik van echte insecten enorm schrikken.”
Aandacht voor het kleine is Volbeda’s signatuur. Als illustrator van jeugdboeken onderscheidde hij zich met een superverfijnde tekenstijl, de dunste lijntjes, een haast priegelige penvoering en een duizelingwekkende mate van detail. Zijn talent bleef niet onopgemerkt, de vier boeken die hij heeft geïllustreerd, vielen allemaal in de prijzen, waaronder al tweemaal de grootste prijs voor kinderboekillustraties, het Gouden Penseel – voor zijn tekeningen in Fabeldieren (2018) van Floortje Zwigtman en Hele verhalen voor een halve soldaat (2021) van Benny Lindelauf, met wie hij voor dat boek ook de Woutertje Pieterse Prijs deelde.
Maar sinds vorig voorjaar is er Oever, waarvoor hij behalve de omslagtekening ook de hele inhoud maakte: als schrijver, en waarmee hij grote indruk maakte. Volbeda’s schrijfdebuut wordt gerekend tot de beste jeugdliteratuur van afgelopen jaar, en het prijzenseizoen begon voor Oever al goed met een shortlistnominatie bij de Boon, de grote Vlaamse jeugdliteratuurprijs, begin deze maand.
Wat was er eigenlijk eerder voor jou, als kind: tekenen of schrijven?
„Tekenen natuurlijk, ieder kind kan toch eerder tekenen dan schrijven? Maar bij andere kinderen gaat het schrijven op den duur misschien het tekenen vervangen. Dat was bij mij niet zo: ik hield ook van schrijven, maar ik bleef tekenen. Ook om verhaaltjes te vertellen. Dan verzon ik een wezen en tekende ik er een bordje met voer bij, en dan maakte ik mezelf wijs dat die als ik terugkwam uit school het voer had opgegeten. Ik gebruikte het tekenen ook als extern geheugen, dus alle cadeautjes die we voor Sinterklaas hadden gekregen tekende ik, of alle dingen die we op een zondag hadden gedaan.”
‘Woorden zijn niet zo precies: het is alsof je een spijker door de herinnering of het gevoel heen slaat’
Wist je toen al dat je er talent voor had?
„Nee, absoluut niet. Je moet tekenen eerst leren, hè. En je krijgt meteen feedback van jezelf, vaak negatief, want een tekening kan gemakkelijk mislukken. Makkelijker dan iets wat je schrijft. Stel, je hebt een pet gekregen, dan kun je in je dagboek schrijven ‘Ik heb een nieuwe pet’, terwijl: als je hem tekent, dan kan er zoveel verkeerd gaan. Misschien dat kinderen daardoor sneller stoppen met tekenen? Ik heb, denk ik, een soort neurose dat die pet me dwars blijft zitten, dat ik ’m precies goed wil krijgen.”
Vind je dat leuk om te doen?
„Niet per se, het kan ook flink in de weg gaan zitten. Dat gebeurde me een paar jaar geleden met het tekenen. Ik merkte dat ik steeds langer bleef hangen in de schetsfase, omdat ik niet tevreden was. En als er in de hoek van een tekening iets fout gaat, kun je wel verder gaan met een ander deel van je tekening, maar reken maar dat je die ene hoek niet vergeet. Je ziet dat continu. Daarvoor was schrijven de oplossing: daar kon ik aan mijn eigen kritische blik ontsnappen, juist omdat het nieuw was, omdat ik geen overzicht had, omdat het plezier erin me vertrouwen gaf. Ik dacht: misschien ben ik iets slechts aan het schrijven, maar oei wat is het leuk om te doen.”
Het eerste wat hij van Oever schreef, was „een klein hoofdstukje”, zegt hij, gebaseerd op een jeugdherinnering. „Ik was een jaar of zeven en zat in een bootje, zag voor me een jongen zitten, ik keek naar zijn rug. En ik weet nog dat ik op dat moment dacht: ik weet echt niet of ik die jongen wil leren kennen of dat ik die jongen wil zijn. Die scène was een katalysator voor het verhaal.”
Het is in het boek een sleutelscène, betekenisvol omdat de grotere thematiek van het boek erin vervat ligt, al is het in verhulling. Maar ook omdat het een kleine, dubbelzinnige scène is over een verlangen dat niet meteen helder is, maar wel onontkoombaar. Voelt Jip daar verliefdheid? Of is het een verlangen om een ander te zijn? Een jongen te zijn?
Waarom was dat hoofdstuk de „katalysator”? Ludwig Volbeda begint te aarzelen, te zoeken naar woorden. „Die herinnering gaat over een sterke fascinatie. En het lastige is dat een fascinatie aan taal voorafgaat. Net als bij verliefdheid: eerst word je verliefd op iemand en pas later verzin je erbij waarom je die verliefdheid voelt. Dan kom je op iets als: die lichte flaporen, of de hint van een Duits accent. Dus tja, het gaat dan toch om iets wat niet in woorden te vatten is. Dat is ook het moeilijke als je wilt uitleggen wat zo’n herinnering betekent: bij dat beeld en in dat sterke verlangen kun je veel meer voelen dan je in een paar woorden kunt vatten. Woorden zijn niet zo precies: het is alsof je een spijker door de herinnering of het gevoel heen slaat. Ik merk het al nu we hierover praten. Ik wil het precies goed zeggen. Wil je nog thee?”
‘Interesses zijn een soort zelfverlies, voor je fascinaties hoef je je meestal niet te verantwoorden’
Misschien zegt het boek zelf al genoeg. De rode draad van Oever is een schoolopdracht: de hoofdpersoon moet een zelfportret tekenen en kost hoofdbrekens. Naar zichzelf kijken vindt Jip moeilijk, „ik poets mijn tanden en douche met het licht uit”, omdat de buitenkant niet klopt met de binnenkant. Mensen zien een meisje. Pas aan het eind van het boek slaagt Jip erin om het zelfportret te tekenen.
Dat is nog iets dat Ludwig Volbeda gemeen heeft met zijn hoofdpersoon: hij is trans. Dat is geen geheim, maar ook iets waar hij niet gemakkelijk over praat. „Dat het een thema in het boek zou worden, was niet mijn eerste intentie, niet mijn tweede en ook niet mijn derde. Ik had me heel erg voorgenomen om vanuit mijn interesses te werken, niet vanuit mijn identiteit – omdat ik me daar comfortabeler bij voel. Interesses zijn een soort zelfverlies, voor je fascinaties hoef je je meestal niet te verantwoorden. Ik vind het ook gewoon leuker om over kevers te praten dan over mezelf.”
Maar toch liet je die persoonlijke thematiek wel in je werk terechtkomen. Verzette je je daartegen?
„Nee, want voor jezelf moet je niet terughoudend zijn in wat je maakt. Of je ermee naar buiten treedt kun je dan later nog besluiten. Maar inderdaad, dit kwam in het boek terecht. Ik heb het een tijdje genegeerd, denk ik. Maar dat was ik ook gewend om te doen.”
Je was gewend om je genderidentiteit te negeren?
„Toen ik piepjong was zat dat besef al ergens tussen weten en niet-weten in mijn hoofd. Niet zo lang geleden vond ik bij mijn ouders op zolder een kindertekening van mezelf terug, een zelfportret. Waarop ik heel kort stekeltjeshaar had. En dat had ik niet. De tekening voelde meer als de werkelijkheid dan de werkelijkheid geweest was. Dat vond ik wel ontroerend: zulk concreet, tastbaar bewijs dat ik er toen al zo mee bezig was. Je kunt lang in stil verzet leven, zoals Jip ook doet, omdat er voor je probleem nog geen antwoord is – of omdat je het antwoord wel weet, maar denkt dat je het nog niet zo goed weet, of het antwoord nog niet wilt geven. Dat kan allemaal naast elkaar bestaan.
„Ik had mechanismen om ermee om te gaan. Dat kan ik misschien ook uitleggen aan de hand van iets wat in mijn boek is terechtgekomen. Jip stelt zich op een gegeven moment voor dat hij alleen nog maar een hoofd is, dat de rest van zijn lichaam in beton gegoten is, dus afwezig en onzichtbaar. Dat was een van mijn manieren: ik verhuisde naar mijn hoofd. Dat was ook prettig, ik had daar een mooi onderkomen gemaakt en gevonden.”
Maar dat lijkt me niet houdbaar, want dan negeer je toch een groot deel van wat je ook bent. Dat is geen volledig leven.
„Dat is waar, en dat is ook een kant van het verhaal. Jip voelt ongemak bij dat lichaam. En hoe mooi het onderkomen van je hoofd ook is, het is een half leven. Maar ik heb Oever ook juist geschreven om meerdere kanten tegelijkertijd te tonen. Want er zit ook schoonheid in zijn vlucht van zijn lichaam, hij doet fantastische dingen met zijn hoofd. Hij verzint verhalen om iets niet te hoeven vertellen – dat dat omwegen zijn om iets niet aan te hoeven gaan, maakt die verhalen nog niet waardeloos.”
Hoe vind je het dan nu dat Oever ook een boek over trans-identiteit is geworden?
„Tja, hoe vind ik dat… Het onderwerp had niet overgeslagen kunnen worden. En het is misschien gek om over je eigen boek te zeggen, maar ik vind het pad dat Jip volgt mooi. Ik denk dat we gewend zijn om verhalen te horen over het ongeluk van opgroeien in een niet-passend lichaam, dat we dat ook sneller uit een verhaal oppikken. In het boek zegt Jip zelf dat hij bang is dat als ze hem opensnijden, ze een dood vogeltje vinden. Tegelijk vertelt hij ook dat hij daarom biologie wil studeren. Omdat hij niet het gevoel heeft dat hij volledig leeft, is hij ook nieuwsgierig naar waar dat leven zich dan bevindt, of wat leven überhaupt is. Die kevers zijn misschien een afleidingsmanoeuvre, maar ze zijn ook onderdeel van een antwoord.”