Hoe kun je het beste meten of je te zwaar bent of niet?

Overal op internet kun je binnen enkele seconden je BMI berekenen. Je vult gewicht en lengte in en voilà: een persoonlijke score. Neem iemand van 1,75 meter met een gewicht van 67 kilo. De som is dan simpel: 67 gedeeld door 1,75 in het kwadraat. Dat geeft een BMI van 21,9. Een keurige BMI, volgens de calculator. Tussen de 18,5 en 25 is een ‘normaal’ gewicht, onder de 18,5 geldt als ondergewicht, boven de 25 is overgewicht en vanaf BMI 30 is er sprake van obesitas.

De body mass index (BMI) is een veelgebruikte maatstaf om te bepalen of je gewicht gezond is. Maar is iemand met een te hoog BMI ook altijd ongezond? BMI kijkt alleen naar gewicht versus lengte, het weet verder niets. Niets over spieren, niets over vet, niets over waar het vet zit. Dus wat is de waarde van dit instrument, dat ook door artsen en wetenschappers veel wordt gebruikt? Bodybuilders, met minimaal vet, kunnen hetzelfde BMI hebben als iemand met minder spieren en een overmaat aan vet.

Een Amerikaanse artsenorganisatie schreef vorig jaar nog dat er minder nadruk moet liggen op BMI. De index houdt weinig rekening met individuele verschillen. BMI, zo’n 200 jaar geleden bedacht door de Belgische wiskundige Adolphe Quetelet, was een goede vuistregel voor Europese blanke mannen, maar hield geen rekening met geslacht, leeftijd en etniciteit. Een Amerikaanse voedingsdeskundige koppelde vervolgens in 1972 de BMI-waarden aan een mager, gezond of een te zwaar lichaam.

Individuele verschillen zijn wel degelijk aanwezig. Zo hebben Zuid-Aziatische mensen gemiddeld meer lichaamsvet dan bijvoorbeeld mensen met wortels in West-Europa, ondanks eenzelfde BMI-score. Vrouwen hebben over het algemeen meer vetreserves dan mannen, terwijl bij kinderen ook leeftijd en groeifase een rol spelen.

BMI is dus niet de perfecte maatstaf voor individuen, „maar het blijft wel een nuttig instrument om obesitas op populatieniveau te meten”, zegt Jutka Halberstadt, universitair docent obesitas aan de Vrije Universiteit Amsterdam, gespecialiseerd in kinderen. Je kunt op die manier bijvoorbeeld wel zien dat het aantal Nederlanders met obesitas stijgt.

Voor de gezondheid van een individu is het belangrijk om verder te kijken. De plek van het overtollige vet zegt namelijk ook veel. Vetophoping rond de buik (appelvorm) brengt meer gezondheidsrisico’s met zich mee dan veel vet rond de billen (peervorm). Zo kan iemand met een normaal BMI, maar met een grote buikomvang, het advies krijgen gezonder te leven. Overmatig buikvet komt voor rondom de buik, maar ook dieper in de buikholte, rondom de organen, genaamd visceraal vet. Dit vet verhoogt onder andere het risico op hart- en vaatziekten.

Voor mannen geldt dat vanaf een middelomtrek van 102 centimeter of meer, voor vrouwen is dat vanaf 88 centimeter. Halberstadt: „Daarnaast is het belangrijk dat hulpverleners kijken naar andere ziektes die samenhangen met overtollig vet. Ook spelen onderliggende psychische en sociale problemen vaak een rol.” Obesitas kan bijvoorbeeld ontstaan door problemen op het gebied van stemming, trauma’s, armoede en sociale relaties op school of werk. Deze factoren kunnen veel invloed hebben op hoe succesvol de behandeling is.

Vetverdeling

Ondertussen zoeken onderzoekers ook naar nieuwe formules. Zo publiceerde een groep Europese onderzoekers onlangs in Scientific Reports de A Body Shape Index (ABSI): een score die de vorm van het lichaam bepaalt aan de hand van lengte, gewicht en middelomtrek, verwerkt in een ingewikkelde som. De index houdt rekening met vetverdeling, met name het aandeel buikvet. Ook hiervoor bestaat een onder- en bovengrens. De studie liet zien dat ABSI effectiever is in het inschatten van het risico op overlijden in vergelijking met de huidige praktijk van het combineren van BMI en middelomtrek.

Een andere manier om risico’s beter in te schatten zou de Relative Fat Mass-index zijn, die het gewicht buiten beschouwing laat en alleen lengte en middelomtrek gebruikt om het vetpercentage in te schatten.

En het einde is nog niet in zicht: andere methodes die bijvoorbeeld botdichtheid en exacte vetpercentages berekenen kunnen ook helpen om preciezer te meten. Neem de ‘intelligente’ weegschaal, die aangeeft of het percentage vet te hoog is (voor vrouwen boven de 30 procent en mannen boven de 25 procent, afhankelijk van de leeftijd).

Hoe geavanceerd de methoden en formules ook zijn, het meten van elke gram zal obesitas niet zomaar laten verdwijnen. „Om obesitas effectief aan te pakken, is veel meer nodig dan alleen een BMI-getal”, benadrukt Halberstadt. „Naast psychosociale, medische en genetische factoren hebben ook leefstijl- en omgevingsfactoren een grote invloed. Deze factoren geven inzicht in wat de obesitas veroorzaakt en in stand houdt. Cruciaal is de dikmakende omgeving die een gezonde levensstijl echt heel moeilijk maakt voor veel mensen.”