De verwarring begint meteen bij het omslag. De achterflap van Wat is nou waar? prijst het boek aan omdat we leven in een wereld „die wordt verscheurd door desinformatie en polarisatie”. Maar al op de eerste pagina’s verwijzen filosofen Rik Peels en Jeroen de Ridder, verbonden aan de Vrije Universiteit, die verscheurdheid naar het rijk der fabelen: het valt best mee met de ergste polarisatie en nepnieuws is „van alle tijden”. Maar, zeggen ze, juist in alle verwarring erover is helder denken geboden.
Akkoord, maar wat is dat precies? Regels om „helder te denken” suggereert een cursus logica, argumentatieleer of taalfilosofie – maar die ontbreken. Het boek is bedoeld „voor mensen die zich afvragen hoe je in verwarrende tijden je mening op een niet-verwarde manier kunt vormen”. Het gaat dus om meningen. Maar meningen, zeggen we Plato na, zijn iets anders dan kennis en komen anders tot stand, niet alleen door denken.
Dat weten de auteurs ook wel, toch beweren ze dat het hen gaat om „waarheid”, een begrip dat „doel” heet van „goed denken” én van meningsvorming – en dan is de verwarring compleet. Leidt goed denken tot ‘ware’ meningen (de auteurs gebruiken ook de niet-synoniemen „overtuigingen” en „opvattingen”)? Waar en onwaar onderscheiden is knap lastig, beseffen ze terdege, dus bij nader inzien gaat het er eerder om de „kans” te vergroten dat je „opvattingen” waar zijn.
Daarvoor presenteert het boek zeven „denkregels”, voorschriften hoe je moet denken om je kans op waarheid te vergroten. Alleen zijn het geen denkregels maar vooral (stuk voor stuk verstandige) adviezen. Leer jezelf kennen, herzie regelmatig je mening, wees niet overdreven kritisch, kom uit je bubbel, cultiveer gezonde scepsis, vertrouw waar nodig op andermans expertise en, last but not least, ‘negeer het nieuws’. Dat wil zeggen: laat je niet deprimeren door alle slecht-nieuwskoppen, maar lees ook „achtergrondstukken”.
Heel verstandig – al is het jammer dat de auteurs hun zwaarste bewijsstuk om nieuws te negeren – de flater die media, inclusief NRC, sloegen met de ‘onthulling’ wie Anne Frank had verraden – presenteren als symptoom van een algemeen gebrek, zonder empirisch uit te zoeken wat er in dat concrete geval mis ging; wat je zou verwachten bij onderbouwde meningsvorming.
De auteurs besluiten hun gids met een oproep tot „moed”, met name die om te kiezen voor nuance. Want „als onze verwarrende tijden ergens behoefte aan hebben is het wel aan mensen die de moed hebben tot nuance.”
Ook dat klinkt redelijk, maar is het waar? Is het moedig om, bijvoorbeeld, de nuance te zoeken bij aanvallen op de rechtsstaat of in confrontaties met antisemieten? Dan lijkt een ander soort helderheid geboden. Al met al blijft de vraag wie er veel aan dit boek zullen hebben. Vermoedelijk genuanceerde lezers die de adviezen van Peels en De Ridder toch al opvolgen. Mensen dus zoals zijzelf.
