Hoe is het in de literatuur eigenlijk gesteld met vaderschap?

Eindelijk of eindeloos, het is maar net hoe je het bekijkt: de laatste jaren lijkt er sprake van een golf aan moederboeken, al dan niet heruitgegeven. Romans en persoonlijke essays waarin het moederschap, het moederlichaam, het moeder worden een grote rol speelt. Denk: Oersoep van Bregje Hofstede, Het enige kind van Guadalupe Nettel, Een geest in de keel van Doireann Ní Ghríofa. Hoe is het eigenlijk met het literaire vaderschap gesteld? De eigenzinnige Chileense essayist en romancier Alejandro Zambra (1975) – drie jaar geleden bracht hij de geweldige (stief)vaderroman Bijna een vader uit – vroeg het zich ook af, toen hij zelf vader van Silvestre werd. Met zijn eclectische nieuwe boek Vadertaal probeert hij een leemte te vullen. ‘De literatuur heeft vrijwel alle ruimte voor reflectie die het vaderschap vergt prijsgegeven aan de zelfhulpsector’, schrijft hij. En: ‘De literaire traditie staat bol van de ‘brieven aan vaders’, maar ‘brieven aan zoons’ zijn er maar weinig.’

Jouw sentimentele lichte lijfje

Ook probeert Zambra zijn eigen vaderschap te begrijpen. Dat begrip vergt vele vormen; zo bestaat het eerste gedeelte van het boek uit korte notities met cijfers erboven: de dagen die zijn zoontje oud is. Sommige notities zijn kleine, genummerde essays, zoals nummer 209, waaruit bovenstaand citaat over ‘brieven aan zoons’ stamt, of nummer 96, die een kleine mijmering over stiefvaders bevat (en vermoedelijk de kiem vormde van Bijna een vader). Andere zijn eerder aforismen: ‘Iedereen die ooit een kind heeft grootgebracht weet dat het woord ‘geluk’ onverklaarbaar genoeg rijmt op het woord ‘rugpijn’.’ Weer andere zijn niet anders te classificeren dan als sentimentele kitsch: ‘Jouw lichte lijfje wedijvert met de wind en overwint de roerloze hangmat.’ En dan sluit Zambra dat hoofdstuk ook nog af met een mierzoet gedicht (‘Een jaar geleden nog maar/ begon jouw prille bestaan/ wat is het toch snel gegaan’).

Het is niet dat de schrijver niet weet wat hij doet. Hij kan (helaas) gewoon even niet anders. ‘Volgens mij’, schrijft Zambra, ‘zouden tot op de dag van vandaag veel auteurs liever genegeerd worden dan dat ze het risico lopen als sentimenteel of plat gezien te worden […] Dus wat moeten we aan met dat heerlijke en per definitie stupide gevoel van bevrediging wanneer we zien dat ons kind gaat staan of voor het eerst praat?’

Na het eerste jaar van Silvestre lijkt Zambra zich te herpakken. In de essays die volgen schrijft hij onderhoudend over de vraag wanneer kinderen zich iets gaan herinneren, over schermtijd (Silvestre wordt opgevoed met het idee dat de tv thuis kapot is), hij breekt een lans voor kinderliteratuur en vraagt zich af hoe mensen zonder kinderen het eerste jaar van de pandemie in vredesnaam hebben kunnen overleven. In een hoofdstuk over onder (veel) meer kindernamen, waarin Zambra’s speelse geest aanstekelijk aanwezig is, schrijft hij over zijn alter ego Jennifer Zambra; zo had hij geheten als hij een meisje was.

Lijfelijkheid

Het tweede deel van het boek vangt een nogal wonderlijk aan, met een novelle over twee jongens die een diepe vriendschap sluiten, van wie er één geen vader heeft. Een boeiend maar ook weer wat lievig verhaal – misschien een verhaal voor kinderen, zoals de zoete gedichten in Vadertaal ook voor het kinderoog bestemd lijken. Mogelijk een antwoord op de Italiaanse uitgeefster die Zambra ooit te verstaan gaf dat ze hem meer een schrijver voor kinderen dan voor volwassenen vindt. Of een voortborduren op zijn eigen pleidooi ter waardering van kinderliteratuur. Binnen twee kaften vergt het wel wat aanpassingsvermogen van de lezer, die niet veel later bijvoorbeeld een uiterst volwassen essay over Zambra’s band met zijn eigen vader in geslingerd wordt. Het is wat onevenwichtig allemaal. En ik weet niet of het feit dat het jonge-vaderschap óók iets onevenwichtigs heeft dat kan verantwoorden.

Dit vaderboek is minder lijfelijk dan veel van de moederboeken die momenteel de ronde doen. Zambra, die heus vermoeid is, en dolverliefd op zijn kind en net als veel schrijvende moeders tijdelijk wat fragmentarischer van stof, heeft zijn zoon natuurlijk ook niet gebaard, geen borstvoeding gegeven. Let op, dit is geen kwalitatieve vergelijking, of een moreel oordeel, of een wedstrijdje wie-heeft-het-zwaarder, het is eerder een verschil waarvan ik me afvraag of het, zouden er meer vaders over het vaderschap gaan schrijven, een verschil zal blijven. Het kan ook zijn dat Zambra gewoon niet graag over het lichaam schrijft, zich liever op de taal concentreert.

Er is één moment waarin de lichamen van vader en zoon elkaar op opvallende wijze spiegelen. Als Zambra zelf (in een pijnlijk hilarisch hoofdstuk) high van een te hoge dosis paddo-chocolade (een kleine dosis zou helpen tegen de ondraaglijke clusterhoofdpijn waaraan hij lijdt) alleen nog in staat is om over de vloer te kruipen, is het eerste waar hij aan denkt dat ook zijn zoon leert kruipen. Zoals alles (voetbal, liefde, taal, literatuur) in die eerste paar jaar van zijn vaderschap altijd leidt naar Silvestre, en via Silvestre soms terug de tijd in, naar Zambra’s eigen vader, om uiteindelijk steeds weer bij Zambra zelf uit te komen; de man die zijn eigen vader niet echt kent en zich kenbaar wil maken als vader, niet alleen aan zichzelf of de lezer, maar vooral aan zijn eigen zoon. Met Vadertaal vult Zambra, zij het een tikje overdadig, wel degelijk een deel van de vaderboekenleemte.