Veertig jaar geleden is zijn geheime leven begonnen, vertelt de man in korte, rake zinnen met een Amsterdamse tongval. Zijn verhaal zit vol details die hij te gevaarlijk vindt om te publiceren. Hij is bang voor mensen uit het criminele milieu over wie hij uit de school heeft geklapt.
In de jaren tachtig heerst er een heroïne-epidemie, die veel slachtoffers maakt en overlast veroorzaakt. De man heeft een hekel aan criminelen die in drugs handelen. Mensen die hij kent zijn overleden aan een drugsverslaving. Degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn, deugen niet, vindt de man.
Hij hoort veel in de Amsterdamse horeca: over kleinere drugscriminelen, maar ook over kopstukken als Klaas Bruinsma en Willem Holleeder. Op het moment dat hij hoort van een drugsdeal, zoekt hij contact met de politie, in het diepste geheim.
Hij vertelt de politie details die blijken te kloppen. Het leidt tot de arrestatie van een aantal drugscriminelen, vertelt hij. Daarna vraagt de politie of hij hen niet vaker van informatie kan voorzien, en of hij verblijfplaatsen en telefoonnummers van criminelen kan achterhalen. Zo krijgt hij de status van informant, die hij vele jaren zal houden.
Maar dan wordt hij, ruim tien jaar geleden, zelf gearresteerd, wegens poging tot ernstige bedreiging. Agenten met wie hij contact heeft, vragen hem te verzwijgen dat hij informant is. Hij wordt veroordeeld tot twaalf maanden cel.
De veroordeling, nadat hij jaren de politie heeft geholpen, is een grote klap voor de man. Hij stelt dat hij zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen doordat hij van de politie zijn informanten-status moest verzwijgen.
Hij eist een schadevergoeding en justitie keert hem in 2021, mede namens de minister van Justitie en Veiligheid, 20.000 euro uit. De man meent recht te hebben op een veelvoud van dat bedrag.
NRC reconstrueert hoe deze politie-informant klem komt te zitten tussen enerzijds het criminele circuit en anderzijds politie en justitie. De man wil om veiligheidsredenen niet dat zijn naam gepubliceerd wordt. Zijn volledige naam is bij de redactie bekend.
Het verhaal van de man wordt ondersteund door brieven, mails en andere documenten. In een brief die in handen is van deze krant omschrijft een officier van justitie hem als „een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit”.
Als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, was duidelijk geworden dat „hij geen dader was maar slachtoffer”, concludeert de brief. De officier stelt dat hij in dat geval „vrijwel zeker” was vrijgesproken.
Runners
Nadat hij ermee heeft ingestemd informant te worden, wordt de man in de jaren tachtig officieel ingeschreven in het register van de toenmalige Criminele inlichtingendienst van de politie, nu bekend als het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Dit politieteam verzamelt via ‘runners’ informatie in het criminele milieu.
Het TCI is wettelijk verplicht de identiteit van de bronnen te beschermen. Informatie over strafbare feiten wordt wel gedeeld met rechercheurs, maar altijd zonder de personalia van de tipgevers. Niet zelden vormen deze tips de basis van een strafrechtelijk onderzoek. Toch krijgen zelfs rechters slechts bij zeer hoge uitzondering inzage in de achterliggende gegevens over informanten. Dat heeft maar één doel: het beschermen van hun identiteit. Want als die bekend wordt, kunnen zij gevaar lopen.
De informant maakt kennis met verschillende politiemensen. Minimaal een keer per maand is er verplicht contact met de runners. Hij ontmoet ze meestal in horecagelegenheden.
De runners – ze komen altijd in duo’s – schrijven daar op een kladblokje alles op wat hij te melden heeft. De echte namen van zijn runners weet hij niet. De ene noemde zich Henk, de ander Stef. Op het laatst kan hij ook met hen mailen en sms’en, vertelt de informant.
Medewerkers van de inlichtingendienst worden belangrijke mensen in het leven van de informant. Hij schat dat hij tot 2010 honderden ontmoetingen met ze heeft gehad. Het zijn de enige mensen in zijn leven die zijn geheim kennen.
Hoe groot de verleiding ook is, hij mag er met niemand anders over praten. Dat prenten zijn runners hem keer op keer in. Als bekenden te weten komen dat hij jarenlang in het geheim de politie heeft getipt, kan dat slecht vallen in het criminele milieu.
Wat er precies met zijn informatie wordt gedaan, weet hij niet. Al ziet de informant soms wel dat er mensen worden aangehouden over wie hij heeft verklaard. Het ging hem, vertelt de informant, niet om geld. Meer dan twee kleine bonussen (enkele duizenden euro’s) zegt hij nooit te hebben ontvangen. „Ik wilde het goede doen.”
Poging tot bedreiging
Ruim tien jaar geleden wordt de informant ineens zelf aangehouden, voor poging tot bedreiging van iemand die hem geld schuldig zou zijn. Volgens hem ligt het anders en is hij onder bedreiging van een vuurwapen meegenomen door een groep mannen die deze persoon wilden afpersen.
Hoe dan ook: de politie rijdt de groep, onder wie de informant, klem op de snelweg. De informant zegt dat hij kort na zijn aanhouding van zijn runners hoorde dat hij moest zwijgen. „Ik mocht aan niemand vertellen dat ik informant was, omdat de politie dan mijn veiligheid niet meer zou kunnen garanderen.”
Hij vertelt dat hij in de gevangenis meerdere keren bezocht is door mensen van de inlichtingendienst, die hem dit steeds weer op het hart drukken, en zeggen dat alles geregeld zal worden. Hij stelt ook telefonisch contact te hebben gehad met zijn runners. „Omdat ik in de gevangenis zat, werden die gesprekken opgenomen. Maar ze zaten niet in mijn dossier”, zegt hij verontwaardigd. „Het OM heeft die stukken er gewoon uitgehaald.”
Ik geloofde de politie tot het laatste moment
Uiteindelijk wordt de informant veroordeeld tot twaalf maanden cel, waarvan drie voorwaardelijk. De rechtbank concludeert dat hij de mannen heeft ingehuurd voor een incasso, waarbij het slachtoffer onder druk is gezet. Er was volgens de rechtbank „sprake van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking”. Dat de informant zelf onder druk zou zijn gezet met een vuurwapen is volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
Uiteindelijk zit hij tien maanden in de gevangenis, vanaf zijn aanhouding tot kort voor zijn veroordeling.
De informant vindt dat zijn verdediging is geschaad door de instructie van zijn runners om te zwijgen. Als hij had kunnen vertellen dat hij al jaren betrouwbare informatie met de politie heeft gedeeld, was hij wel geloofd door de rechtbank, daar is hij heilig van overtuigd.
„Mij is al die jaren beloofd dat ze het zouden regelen, dat alles zou goed komen als ik mijn mond zou houden”, zegt de informant. „Ik geloofde de politie tot het laatste moment. Daarom heb ik over mijn rol mijn mond gehouden. Zelfs mijn advocaat mocht ik niet vertellen hoe het echt zat. Die beloftes zijn door justitie gebroken. Ik heb de Amsterdamse politie voor niks al die jaren geholpen.”
Depressieve klachten
De tijd dat de man in de cel moet doorbrengen, valt hem zwaar. „Ik werd veroordeeld voor iets wat ik niet heb gedaan. Een jaar cel, dat ben ik niet. Dat is alles wat ik altijd bevochten heb.”
Als hij vrijkomt worstelt hij met het leven. Zijn bedrijf is tijdens zijn detentie failliet gegaan en hij belandt door de financiële problemen op straat.
Enkele jaren na het uitzitten van zijn celstraf meldt de informant zich met depressieve klachten bij een psycholoog. Die stelt PTSS vast: „hevige angsten, vermijdingsgedrag en nachtmerries”. Volgens de psycholoog beïnvloeden die klachten „zijn privéleven en zakelijke omstandigheden in ernstige mate”.
Een jaar na die diagnose zoekt de informant weer contact met zijn oude runners bij de inlichtingendienst van de politie. Hij meldt dat hij benaderd is door een journalist. Niet praten, is opnieuw de boodschap.
In een andere mail zegt zijn politiecontact: „Het blijft een schimmige wereld. Wat het moeilijk maakt is dat de club [het Team Criminele Inlichtingen, red.] eigenlijk maar een belang heeft: het afschermen van jou. Dat gaat dus verder dan jouw persoonlijke belang.”

In 2019 loopt de informant tegen een ander probleem aan. Hij krijgt een kans om aan de slag te gaan in Canada en de VS. Maar, zo denkt de man, met een strafblad komt hij daar niet binnen. Daarop benadert hij een officier van justitie van het parket Den Haag, dat hem heeft vervolgd.
Die officier stuurt hem door naar een Amsterdamse collega. Na een gesprek op het kantoor van het OM en bestudering van zijn dossier, stelt de officier een uitgebreide brief op voor de informant, en adresseert die aan de autoriteiten van Canada, Australië en de VS.
De officier schrijft dat de informant een „voor de Nederlandse autoriteiten belangrijke anonieme getuige” in meerdere strafzaken is geweest en „in die hoedanigheid gedurende langere tijd ruimschoots gediend” heeft.
De informant is weliswaar veroordeeld tot een celstraf, maar volgens deze officier was hij eigenlijk onschuldig. Vanwege zijn rol als getuige heeft hij zijn mond gehouden tijdens de strafzaak, schrijft de officier, omdat anders zijn leven in gevaar zou zijn gekomen.
Had hij zijn mond wel open gedaan, zo schrijft de officier, dan was duidelijk geworden dat de informant in deze zaak geen dader was, maar slachtoffer. „Het is zeer waarschijnlijk dat openheid had geleid tot vrijspraak, of in ieder geval tot een milder oordeel”, zo besluit de officier de brief.
Eindelijk wordt er iets voor hem gedaan, denkt de informant. Hij hoopt dat de officier hem ook financieel kan helpen. In het najaar van 2020 stuurt de officier hem een mail: „Mijn insteek is om bij de nieuwe hoofdofficier te pleiten voor een goede financiële afwikkeling voor u.”
Uiteindelijk komt de financiële kwestie terecht op het bureau van het College van Procureurs Generaal, de landelijke top van het OM. Zij moeten deze zaak afhandelen, zo heeft ook de Nationale Ombudsman in een mail laten weten aan de informant.
Een gesprek met de OM-top ervaart de informant als „minderwaardig en empathieloos”. Het OM stelt dat hij de keuze om in het geheim samen te werken met de politie „vrijwillig” heeft gemaakt „uit ideële motieven”. Ook was hij volgens de top van het OM op de hoogte van de risico’s. Er zou om die reden geen sprake zijn van „onrechtmatig overheidsoptreden”, maar van „ongelukkige omstandigheden”.
Tegemoetkoming
Toch wil het OM een tegemoetkoming doen. Ze willen hem een bedrag toekennen van 20.000 euro en maken dat uiteindelijk ook over, als „voorschot”. De informant is het niet eens met het bedrag. Hij heeft volgens de Amsterdamse officier waarschijnlijk ten onrechte tien maanden in de gevangenis gezeten, normaal gesproken staat daar een vergoeding tegenover van ten minste 30.000 euro. In overleg met het OM laat de informant zijn schade berekenen door een letselschade-expert, die uitkomt op ruim 300.000 euro. Het OM stelt niets meer over te maken dan het eerder uitgekeerde voorschot van 20.000 euro. Het noemt dat „een onverschuldigde betaling”.
Van aansprakelijkheid is volgens justitie namelijk geen sprake, oftewel: er is betaald zonder dat er betaald hoefde te worden. De schade lijkt, volgens het OM „in belangrijke mate te zijn veroorzaakt” door het opereren van de informant zelf. Het OM benadrukt fijntjes dat het ook nog „juridisch mogelijk” is om het betaalde voorschot terug te vorderen.
Gat in de wet
„Deze zaak maakt duidelijk dat er een gat in de wet zit”, zegt Sven Brinkhoff, hoogleraar strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam en gepromoveerd op dit thema. „Er is niks geregeld voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit.” Daarnaast laat het verhaal volgens hem zien dat „het persoonlijke belang van een informant voor politie en justitie vaak ondergeschikt is aan het belang dat zij hechten aan het vergaren van informatie in het criminele milieu”.
Het OM zegt in een reactie dat informanten onmisbaar zijn in de opsporing en dat afscherming van de identiteit van een informant „essentieel” is. Het OM zegt zich er nooit over uit te laten of iemand informant is geweest en om die reden niet inhoudelijk te kunnen reageren. Wel benadrukt het OM dat de afscherming van de identiteit van informanten „altijd voorop staat”. Het OM stelt verder dat informanten geen strafbare feiten mogen plegen en als ze dat wel doen, de gevolgen voor hun eigen rekening zijn.
Ze lieten me als een blok vallen
Ruim tien jaar na de veroordeling is de zaak voor de informant nog altijd niet afgesloten. Hij bereidt een civiele zaak voor tegen de overheid en wil dat twee officieren van justitie en drie medewerkers van de inlichtingeneenheid van de politie worden gehoord.
Naast financiële compensatie, wil de informant dat erkend wordt dat het mis is gegaan. „Iedereen moet weten wat er gebeurt als je in zee gaat met de politie en met justitie. Ze hebben mij als een blok laten vallen.”
