Hoe het gaat met de energietransitie? Elke partij wacht tot een ander iets doet

De baas van ’s werelds grootste oliebedrijf, Amin Nasser van Saudi Aramco, weet het zeker. De energietransitie is mislukt, en het gaat ook niks meer worden. „Elvis laat nog eerder van zich horen dan dat dit gaat vliegen”, stelde hij onlangs in een toespraak op de grootste energiebeurs van de wereld, de CERAWeek in Houston.

In zijn ogen is dat maar goed ook, want de energietransitie voert de mensheid eerder naar „een dystopie dan een utopie”, aldus Nasser. Die jaagt burgers en bedrijven op kosten, want hernieuwbare energie zou veel duurder zijn dan fossiele energie. En dat is dan in het ‘gunstige’ geval dat burgers en bedrijven überhaupt energie kunnen krijgen. Want van groene energie is er nog lang niet genoeg om aan ieders vraag te voldoen.

Nassers devies daarom: laten we nou vooral niet te snel afscheid nemen van fossiele brandstoffen. Het is beter om die groene ambities voorlopig terug te schroeven.

Nasser verkondigt deze boodschap al een paar jaar, en dat is natuurlijk niet verwonderlijk; zijn bedrijf gedijt bij een hoge olieconsumptie. Saudi Aramco is in zijn eentje goed voor zo’n 10 procent van de mondiale olieproductie. Het verdient jaarlijks honderden miljarden dollars aan olie.

Toch kun je je zo langzamerhand afvragen of Nasser misschien een punt heeft. Is de energietransitie inderdaad aan het vastlopen? Pijnlijke signalen stapelen zich in hoog tempo op. Op alle fronten. Er is momenteel stagnatie bij bedrijven, bij overheden en bij burgers. Kijk maar.

Handdoek in de ring

Behalve Saudi Aramco gooien ook andere olie- en gasbedrijven de handdoek in de ring als het gaat om vergroeningsplannen. Daaronder zijn ook bedrijven die eerder in ieder geval nog zeiden dat ze verduurzaming belangrijk vonden.

Het Britse BP keerde vorige maand terug op zijn groene schreden, nadat Shell vorig jaar al een vergelijkbare draai maakte. BP-topman Murray Auchincloss gebruikte bij die u-bocht zelfs dezelfde argumenten en koos goeddeels dezelfde woorden als Nasser van Saudi Aramco. „Ons optimisme over een snelle energietransitie was misplaatst”, zei hij. „Een nieuwe wereld vraagt om een nieuwe aanpak.”

Voor die oliebedrijven en hun groene ambities was de energiecrisis van 2022 in feite al de grote deal-breaker. De oliebedrijven zeiden destijds zelf weliswaar dat die crisis duidelijk had gemaakt dat er onvoldoende groene energie was om het gat te vullen van wegvallende (Russische) fossiele energie. Maar de energieprijzen rezen daardoor natuurlijk ook de pan uit, waardoor extra inzetten op fossiele energiebronnen lucratiever werd.

Luchtopname van de ExxonMobil raffinaderij bij Joliet, Illinois, in de VS.
Foto Tannen Maury/EPA

Zelfs de ‘echte’ groene spelers lijken in de knel te komen. De Deense windmolenbouwer Orsted is momenteel verwikkeld in een financiële overlevingsstrijd. De beurskoersen van andere duurzame energieproducenten zoals windturbinemaker Vestas staan onder druk. Europa’s gedroomde batterij-kampioen Northvolt ging begin deze maand failliet. Anderhalve week geleden ging de Nederlandse turbinemaker Emergya onderuit.

De komende aanbesteding voor nieuwe windparken in de Noordzee dreigt een fiasco te worden, terwijl wind op zee tot voor kort hét succesverhaal van de Nederlandse transitie was. Europese plannen voor meerdere ‘groene’ waterstoffabrieken zijn de afgelopen tijd geschrapt, en bij biobrandstoffabrieken waar men reeds begonnen was met de bouw zijn ‘tijdelijke’ bouwstops ingelast.

De belangrijke CO2-opslagprojecten in de Noordzee, Porthos en Aramis, verlopen niet zonder slag of stoot. Bovendien zit het stroomnet momenteel dusdanig vol dat nieuwe woonwijken en bedrijven niet meer aangesloten kunnen worden.

Groene linie

Over de gehele groene linie kraakt het, kortom. Olof van der Gaag van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) zegt: „Er gaat nog steeds opmerkelijk veel goed, maar we staan nu wel voor een afslag. Gaan we door met groen, of kiezen we toch voor het verleden, voor fossiel? Het is ongewis nu.”

Er zijn allerlei redenen waarom bedrijven op dit moment worstelen, maar de rode draad is dat ze het steeds moeilijker vinden om geld te verdienen met de verduurzaming, hoor je van mensen die dagelijks met de transitie bezig zijn. En als bedrijven geen geld kunnen verdienen, is het feest meestal snel afgelopen. „Zo werkt het nou eenmaal in ons economische systeem”, zegt Paul Nillesen van adviesbureau PwC.

Gaan we door met groen, of kiezen we voor het verleden, voor fossiel?

Olof van der Gaag
NVDE

Je kunt twisten over wat een gezond rendement precies is – zeker bij beursgenoteerde bedrijven lijkt het onderste uit de kan gehaald te moeten worden. „Maar er is geen onderneming die het zich kan permitteren lange tijd verlies te lijden”, aldus Nillesen.

Dat die business case verslechtert, is volgens hem weer het gevolg van een giftige cocktail van oplopende kosten (door de hoge rente en inflatie wordt alles duurder en de uitbreiding van het stroomnet leidt ook tot extra kosten voor bedrijven, omdat de netbeheerders die investeringen doorberekenen aan hun klanten) én een achterblijvende vraag. Waar je voorheen de stroom die je kon maken met een nieuw windpark bijvoorbeeld zo verkocht had, is dat nu bijvoorbeeld een stuk moeilijker geworden.

En dat komt weer doordat de industrie en andere bedrijfstakken, zoals de luchtvaart en scheepvaart, talmen met verduurzamen, of dat überhaupt moeilijk zeggen te kunnen. Omdat de technologie nog niet beschikbaar is, of voorlopig onbetaalbaar, of omdat ze geen stroomaansluiting kunnen krijgen omdat het stroomnet vol zit. Een staalfabriek ombouwen zodat die elektrisch kan stoken in plaats van met kolen, kost miljarden. En als je het met waterstof wil doen, is het nog duurder.

Staalbedrijven en chemische fabrieken worden daarbij ook nog geconfronteerd met hoge energieprijzen, en moordende concurrentie uit China. Zij zeggen bovendien dat hún klanten op hun beurt weer niet bereid zijn om meer te betalen voor groenere producten. Kortom: het kan niet meer uit. Nillesen: „Het is een hele keten van knelpunten. Maar het gevolg is: iedereen wacht op elkaar.”

Een opslagplaats voor ruwe olie in de Amerikaanse staat New Jersey.
Opslagplaatsen voor ruwe olie in Oklahoma. Veel olie- en gasbedrijven gooien de handdoek in de ring als het gaat om de energietransitie.

Foto’s Justine Lane/EPA, Nick Oxford/Reuters

Een opslagplaats voor ruwe olie in de Amerikaanse staat New Jersey.
Opslagplaatsen voor ruwe olie in Oklahoma. Veel olie- en gasbedrijven gooien de handdoek in de ring als het gaat om de energietransitie.

Veel bedrijven die dagelijks met de transitie te maken hebben, concluderen dat het laaghangend fruit in feite geplukt is: de verduurzaming van het ‘elektrische’ deel van onze energievoorziening, denk aan stroomgebruik door bijvoorbeeld huishoudens. Dat was relatief makkelijk te doen, want stroom die je voorheen met gas maakte kon je eenvoudigweg vervangen door stroom die met windmolens of zonnepanelen was opgewekt.

Stroperig

Nu begint het moeilijkste stuk, en dan wordt het ineens heel stroperig. Nu moet het ‘moleculaire’ gedeelte van onze energievoorziening vergroend worden. Brandstoffen dus, waarin koolstofmoleculen zitten. Denk aan gas voor de verwarming van huizen en kantoren en brandstoffen die in de industrie en het transport worden gebruikt.

Het is een hele keten van knelpunten. En iedereen wacht op elkaar

Paul Nillesen
PwC

Dat is ingewikkelder, want elektrische motoren voor grote vliegtuigen zijn er bijvoorbeeld nog niet. En elektrische ovens kunnen vaak niet de hoge temperaturen bereiken die nodig zijn om bijvoorbeeld staal te smelten.

„Helaas is dat moleculaire stuk veel groter dan het elektrische stuk, 20 versus 80 procent”, zegt Jan Willem van den Beukel van de branchvereniging van brandstofproducenten in Nederland, Vemobin. „De focus was lange tijd vooral op het elektrische deel gericht. Maar we moeten ook dat moleculaire stuk nog doen. En dat zijn we vergeten.”

Om hier doorheen te komen, zegt hij, hebben bedrijven hulp nodig. Van de overheid vooral, die financieel kan helpen de business case wél rond te krijgen, en vraag kan ‘creëren’ door bijvoorbeeld regels te maken die klanten dwingen bepaalde groene producten te kopen. „De markt kan dit niet alleen. Het is lang taboe geweest in onze liberale wereld, maar we hebben nu toch echt ingrijpen nodig”, aldus de lobbyist.

Maar juist nu lijken overheden te aarzelen, en niet alleen in de Verenigde Staten, waar president Donald Trump bezig is het totale klimaatbeleid van zijn voorganger bij het vuilnis te zetten. Ook in Europa wordt het tempo uit de Green Deal gehaald – uit vrees voor de toorn van de kiezer die het gevoel heeft onnodig op kosten te worden gejaagd.

Medewerkers van Tennet werken aan de elektriciteitslijnen boven Eindhoven Zoo.
Foto Rob Engelaar

In Brussel gaat het momenteel meer over het actieplan voor betaalbare energie en over ‘strategische autonomie’ dan over vergroening. Daarbij speelt de toenemende geopolitieke grilligheid, mede veroorzaakt door de voortdurende bedreigingen vanuit Rusland en door de Amerikaanse regering die Europa zowat als vijand benadert, natuurlijk een cruciale rol. De Europese Commissie komt de auto-industrie tegemoet door strenge emissierichtlijnen af te zwakken. En, belangrijker, de discussie over de invulling van het vergaande reductiedoel voor 2040 (90 procent) is voorlopig uitgesteld.

Voorzichtiger

Intussen worden ook individuele lidstaten voorzichtiger. President Macron van Frankrijk pleitte twee jaar geleden al voor een ‘pauze’ in de Brusselse klimaatambities. Zelfs Duitsland, kampioen van de duurzame energie, schortte vlak voor de verkiezingen honderden plannen voor windmolenparken op. De PVV, de grootste coalitiepartij in Nederland, wil extra geld voor defensie weghalen bij klimaat. Ierland wacht een miljardenboete uit Brussel omdat het onvoldoende plannen heeft voor 2030.

Het gebrek aan politieke wil is ook zichtbaar in de mondiale onderhandelingen. Niemand lijkt nog raar op te kijken van het feit dat de voorzitter van de klimaattop in 2023 in Dubai ceo was van een van de grootste oliebedrijven ter wereld, en dat de president van Azerbeidzjan, waar vorig jaar de top plaatsvond, in zijn openingsspeech olie en gas „een geschenk van God” noemde.

De gevolgen worden pijnlijk zichtbaar in de nieuwe reductiedoelen voor 2035, die landen voor 10 februari moesten inleveren bij het klimaatbureau van de Verenigde Naties, de zogeheten nationaal bepaalde bijdrage (NDC). Van de euforie van 2015, toen 195 landen het Klimaatakkoord van Parijsakkoord goedkeurden, is niets meer over.

Slechts een handjevol landen heeft zijn NDC op tijd ingeleverd. De meeste, ook de EU, kijken naar elkaar en wachten af. En wat er wel aan nieuwe plannen is binnengekomen is niet bemoedigend. Nieuw Zeeland bijvoorbeeld beloofde vijf jaar geleden om de uitstoot tot 2030 met 50 procent te reduceren (ten opzichte van 2005). Het reductiedoel voor 2035 is nu door de Nieuw-Zeelandse regering verhoogd tot 51 procent – en als het meezit 55 procent. Maar de kans daarop is klein, want de regering draait maatregelen terug om elektrisch rijden te stimuleren, en schuift een plan om de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw te beprijzen op de lange baan.

Veel landen proberen de zwakte van hun NDC te maskeren met een onwankelbaar vertrouwen in technologische oplossingen die vaak nog onbewezen zijn. De Japanse minister van Milieu Keiichiro Asao noemt zijn plannen zo ambitieus dat ze alleen haalbaar zijn met „innovatieve oplossingen”. Singapore erkent dat extra emissiereducties „sterk afhankelijk [zijn] van ontwikkelingen in opkomende mitigatietechnologieën en internationale samenwerking”. Zwitserland wil een groot deel van zijn CO2-reductie in het buitenland realiseren, waardoor de uitstoot in eigen land, die uiteindelijk toch naar netto nul zal moeten, niet omlaag gaat.

Er is, kortom, een groot verschil tussen beloftes en ‘maatregelen in de echte wereld’, real world action. Dat is de conclusie van de wetenschappers van Climate Action Tracker (CAT), een website waarop het klimaatbeleid van landen nauwkeurig wordt geëvalueerd.

Met de beloftes zit het wel goed. Als die op tijd en volledig zouden worden nagekomen, bedraagt de mondiale temperatuurstijging aan het einde van de eeuw ongeveer 1,9 graden Celsius – weliswaar meer dan de 1,5 graden die de beste garantie geeft op een veilige planeet, maar altijd nog minder dan de 2 graden die in het Parijsakkoord als een soort bovengrens geldt.

Alleen, moeten die beloftes dan wel zijn vertaald in concreet beleid. En dat is vaak niet het geval. Een land kan wel zéggen dat het in 2050 klimaatneutraal wil zijn, maar zolang onduidelijk is hoe dat gebeurt, heb je er weinig aan. Als je alleen kijkt naar beloftes die worden geschraagd door beleid, stevent de wereld volgens CAT af op 2,6 graden opwarming aan het einde van deze eeuw. Dat betekent meer droogte, afstervende koralen, fellere bosbranden, meer wateroverlast, langduriger hittegolven en ga zo maar door.

Een land waar nog wel grote klimaatambities bestaan, is het Verenigd Koninkrijk. ‘Keep 1.5 alive’, beperk de opwarming tot maximaal 1,5 graden Celsius, is de leus die de Britten bedachten voor de klimaattop in 2021 in Glasgow. En die staat wat hen betreft nog steeds fier overeind – met steun van een royale meerderheid van de bevolking.

Dat laatste is volgens het Climate Change Committee (CCC), het belangrijkste klimaatadviesorgaan van de Britse regering, een voorwaarde voor succes. Het ambitieuze klimaatdoel kan alleen bereikt worden met een (bescheiden) ingreep in het eet- en koopgedrag van het publiek, door vliegreizen duurder te maken, huizen beter te isoleren en anders te verwarmen, en te zorgen voor beter openbaar vervoer.

Volgens Emily Nurse van het CCC blijkt uit gesprekken in burgerpanels dat de meeste Britten best bereid zijn zo’n bijdrage te leveren. „We zien geen enkel teken dat het publiek wil dat we het klimaatbeleid vertragen”, zegt Nurse in The Guardian. De Britten vragen vooral om duidelijkheid van hun politici. „Ze willen een heldere boodschap over wat klimaatverandering voor hen betekent en wat we eraan gaan doen.”

Burgers

In Nederland lijkt de bezorgdheid over klimaatverandering wat te dalen, blijkt uit de vorige week gepubliceerde Nationale Monitor Energietransitie. „In lijn met het politieke debat lijkt het thema te worden overvleugeld door andere maatschappelijke problemen” schrijven de onderzoekers. Ze zien een zekere „klimaatmoeheid”. De bereidheid om te investeren in verduurzaming van de eigen woning is nog steeds relatief groot, maar begint snel te dalen – van 77 procent vorig jaar, naar 69 procent nu.

Volgens gedragswetenschapper Reint Jan Renes van de Hoge School Amsterdam, die onderzoekt hoe mensen omgaan met duurzame ontwikkeling en klimaatverandering, is er met klimaatbeleid te lang gewacht. „Nu moeten we aan de slag op terreinen waarvan we nog graag doen alsof er niets aan de hand is. Dan gaat het over voeding, de spullen die we kopen, de hoeveelheid water die we verbruiken of de ruimte die we innemen.”

Mensen hebben volgens Renes last van wat in de psychologie loss aversion heet, een soort natuurlijke aversie tegen verlies. Dat maakt het voor politici moeilijk om pijnlijke klimaatmaatregelen te verdedigen. Conservatieve politici hebben het gemakkelijker, denkt Renes. „Zij voelen er weinig voor om burgers op hun eigen verantwoordelijkheid voor klimaatverandering aan te spreken. Ze kunnen zeggen dat we helemaal niet hoeven te veranderen. Gewoon lekker naar olie blijven boren. Drill baby drill.”

De meesten van ons vinden dat een prettige boodschap, aldus Renes. „We kunnen namelijk wel doen alsof wij heel open minded zijn en altijd zoeken naar nieuwe dingen, maar dat geldt alleen als dat nieuwe dicht aanligt tegen wat we gewend zijn en leuk vinden. Dus als iemand ons het gevoel geeft dat al die gevaren van klimaatverandering onzin zijn en ons een kans biedt om er niet naar te kijken, zijn we net als de roker die ook liever negeert dat hij aan roken dood kan gaan en een wikkel doet om die boodschap op zijn pakje sigaretten.”

Duitse elektriciteitslijnen. Op veel plekken in Europa is het stroomnet overbelast.
Foto Annegret Hilse/Reuterf

Toch betekent dat volgens Renes niet dat de klimaatboodschap onverkoopbaar is. Maar daarvoor is wel een ander narratief nodig. „Politici die streng klimaatbeleid willen, zitten te vaak vast in het oude doemverhaal. Een overheid die ons alleen maar het gevoel geeft dat we met minder genoegen moeten nemen, zit precies te wrijven in die wond van loss aversion.”

Dat klimaat er nu even bekaaid vanaf komt, hoeft volgens Renes niet erg te zijn – er spelen nu eenmaal ook andere grote kwesties. Het wordt pas gevaarlijk als de overheid de indruk wekt dat klimaatbeleid minder belangrijk is geworden. „Voor veel mensen bevestigt dat alleen maar wat ze toch al dachten of stilletjes hoopten, namelijk dat ze zich over klimaat klaarblijkelijk geen grote zorgen hoeven te maken.”

De boodschap moet zijn dat we er gezamenlijk de schouders onder zetten. Dat past volgens Renes ook bij de zogeheten ‘conditional cooperation’ die hij als een voorwaarde ziet voor succesvol klimaatbeleid. „We willen best iets doen, maar alleen als we zien dat anderen zich ook inzetten. Daarvoor heb je alle belangrijke spelers nodig.”

Nu denken politici: ik kan wel voorstander zijn van klimaatbeleid, maar als burgers er niet aan willen, stemmen ze straks niet meer op mij. De industrie wil best, maar als hun producten niet worden verkocht, waarom zouden ze die dan aanbieden? Zij vinden dat de overheid eerst maar eens een gelijk speelveld moet creëren. Ook Renes vindt dat de overheid aan zet is. „Die moet durven zeggen: wij gaan stappen zetten, maar dan mogen we ook van jullie iets vragen. Nu wacht iedereen op elkaar en ondertussen verdrinken we samen.”

Het mooie is volgens Renes dat de overheid een geweldig verhaal zou kunnen hebben. Die kan namelijk laten ziet dat klimaatbeleid een oplossing biedt voor veel risico’s waar mensen stress over hebben. Van energiezekerheid tot wateroverlast. „De boodschap luidt: als we willen behouden wat we hebben, moeten we nu met zijn allen massaal veranderen.”