Hoe groeven mensen vroeger kanalen?

Nederland telt maar liefst 6.500 kilometer aan vaarten en kanalen. Een groot deel daarvan is al lang geleden gegraven, voor ontwatering van venen en polders maar ook voor transport. Hoe deden de mensen dat voordat er graafmachines waren? Stroomt zo’n half-af kanaal niet meteen vol water?

Op internet vind je een mooie animatie over hoe mensen in de 14de eeuw de pijlers van de Praagse Karelsbrug bouwden, op de bodem van de Moldau. Daarvoor legden ze eerst een stukje rivierbodem bloot door er een waterkerend schot omheen te bouwen en vervolgens het water weg te pompen met een waterrad. Zo konden ze de pijler bouwen op de droge rivierbodem. Ging het kanalen graven ook zo?

Jan Verhagen heeft zich verdiept in de alleroudste transportkanalen van Nederland: die van de Romeinen, gegraven rond het jaar nul. Verhagen, van oorsprong biologiedocent en amateurarcheoloog, schreef er een proefschrift over (2022, VU Amsterdam).

„Neem nu het Kanaal van Corbulo, in Zuid-Holland. Dat is relatief snel in onbruik geraakt en dichtgeslibd”, vertelt Verhagen. „Je vindt er nu nog sporen van terug, bijvoorbeeld van de beschoeiingen. Er zijn in de oevers ook spitsporen gevonden, oftewel schopsteken, waaruit je kunt afleiden dat er echt gegraven is.”

Dan was er het Kanaal van Drusus, bij Utrecht. Daarvan is nauwelijks iets terug te vinden. „Drusus trok met zijn troepen bij Xanten de Rijn over, maar zocht daarnaast een vaarroute naar Noord-Duitsland”, vertelt Verhagen. Over de Noordzee buitenom varen was geen optie, met de Romeinse vloot van platbodems. Drusus liet daarom een kanaal aanleggen dat de Rijn verbond met het Flevomeer en de Waddenzee. „Waarschijnlijk heeft hij bestaande veenmeren met elkaar verbonden, waar nu de Vecht loopt.”

Stalen damwanden

Het Drususkanaal werd een volwaardige aftakking van de Rijn: er stroomde veel water door. „Daardoor is het zich gaan verbreden en verdiepen, en ook gaan meanderen. Alle aanlegsporen zijn dus verdwenen.” Verhagen onderzocht een aantal Vechtmeanders tussen Overmeer en Nigtevecht. „Ik heb kunnen aantonen dat die slingers in de Romeinse tijd zijn ontstaan vanuit punten die min of meer op een rechte lijn liggen.”

Geschriften over hóé er precies werd gegraven, zijn er pas vanaf de late Middeleeuwen. „Er werd zo veel mogelijk droog gegraven”, stelt Verhagen. „Nog steeds, trouwens. Voor de langere kanalen werd steeds een gedeelte, ook wel een pand genoemd, waterdicht afgebakend.” Nu gebruikt men stalen damwanden, vanaf de Middeleeuwen werden daarvoor sluizen gebouwd. Die bleven ook na de aanleg in gebruik, om hoogteverschillen te overbruggen. „In de Romeinse tijd gebruikten ze waarschijnlijk aarden dammen, wellicht verstevigd met hout.”

Een probleem met diep graven is dat er steeds water in je werkplek sijpelt. „Dat moet je zien kwijt te raken. Aanvankelijk ging dat met de hand, met bakken. Later kwamen er pompsystemen, zoals een vijzel, ook wel een waterschroef genoemd, aangedreven door een windmolen.”

Hoe dan ook moet het monnikenwerk zijn geweest, benadrukt Verhagen. „Ze hadden nog geen spades van gehard staal, maar van hout of smeedijzer. De grond moesten ze met de hand afvoeren. En ondertussen maar blijven hozen, soms zelfs dag en nacht.” Vooral onder in de geul was het werk zwaar: daar groef je in de moeilijkste bodemlagen, en je stond tot je knieën in het water. „Daar komt de uitdrukking ‘het onderspit delven’ vandaan: je had pech als je onderin moest graven.”