Hoe grappenmakers het politiek bestel een loer wilden draaien

Het nieuwe Nederlandse kabinet staat er dan eindelijk. Wat het is? Diverse aanduidingen zijn gepasseerd. Rechts, dat is duidelijk. Maar hoe nog meer? Centrum-rechts, uiterst-rechts, radicaal-rechts, extreem-rechts, populistisch rechts? De deelnemende coalitiepartners houden zich in elk geval verre van het nader benoemen. Dat zou veel te riskant zijn voor de toch al zo broze onderlinge verhoudingen.

Wat de vier partijen volgens hun hoofdlijnenakkoord willen uitstralen is dat ze de bij de verkiezingen van 22 november vorig jaar geuite zorgen van de kiezer gaan beantwoorden: „Politiek en bestuur hebben ondanks goede bedoelingen de afgelopen jaren steken laten vallen door de zorgen van mensen niet serieus te nemen. Wij slaan een nieuwe weg in”, aldus hun gezamenlijke werkstuk. Ze kondigen „een kabinet dat hoop biedt” aan. De nieuwe premier, Dick Schoof, sloot zich in zijn regeringsverklaring hierbij aan.

Geen nieuw kabinet dat niét belooft zaken stevig en anders te zullen gaan aanpakken. Nieuw is wel dat maar liefst drie van de vier coalitiepartijen – PVV, NSC en BBB – hun bestaansrecht ontlenen aan publiek ongenoegen en chagrijn. Het ‘weg-met-de-hoge-heren-annex-Haagse-zakkenvullers-sentiment’ was natuurlijk altijd al aanwezig onder het electoraat, maar niet eerder kreeg het zo’n sterke stem in de Tweede Kamer en nu dus ook in het kabinet. „Een virulent cynisme tegenover de parlementaire democratie en haar instituties dreigt de norm te worden”, schrijft historicus Robin te Slaa als laatste zin in zijn onlangs verschenen boek De rapaille partijen, waarin hij de in Nederland bestaande antipolitieke sentimenten tussen 1918 en 1931 beschrijft.

Stemplicht

Rapaille. Deze in het interbellum veel gebezigde term is nog niet gehoord in verband met de nieuwe politieke constellatie. Die kwalificatie zou dan ook onjuist zijn. Er is geen sprake van schorriemorrie of uitgesproken schertsfiguren. De aanduiding rapaille wordt eerder andersom gebruikt. Tuig van de richel, noemde PVV-leider Geert Wilders journalisten. Het is één van de synoniemen voor het tegenwoordig nog maar weinig gebezigde begrip rapaille.

Honderd jaar geleden was dat anders. In 1921 hanteerden Nederlandse anarchisten het woord als geuzennaam voor door hen zowel landelijk als plaatselijk op te richten partijen die werden bevolkt door anti-kandidaten. Zij ageerden hiermee tegen de stemplicht die samen met het algemeen kiesrecht was ingevoerd. Feitelijk was er trouwens geen sprake van stemplicht, er was opkomstplicht. Wat de kiezer in het stemhokje ging doen was aan hem of haar. Het stembiljet kon bijvoorbeeld worden verscheurd of anderszins ongeldig worden gemaakt.

Maar het voelde onder anarchisten als stemplicht en dus als dwang. Daar waren ze vanuit hun overtuiging tegen. Het systeem tarten, was de meest gangbare verklaring voor de provocerende acties van deze beweging. Of zoals zij het zelf noemden: „een klinkend protest door bespotting”. In het blad de Vrije Socialist zette de Amsterdamse anarchist Gerhard Rijnders de beweegredenen uiteen: „Gij dwingt ons te kiezen? Goed! Maar nu zult ge ook weten dat wij kiezen… Ge zult er plezier van hebben!”

Vandaar dat voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 in de hoofdstad de dakloze alcoholist ‘Had-je-me-maar’ namens de Vrije Socialistische Groep naar voren werd geschoven. Programmapunten waren onder andere jajem (jenever) en bier voor 5 cent, vrij vissen in het Vondelpark en afschaffing van Kunst en Wetenschap. Met 14.246 stemmen had hij ruim voldoende steun weten te bemachtigen voor een zetel in de Amsterdamse gemeenteraad. Het is het ultieme gevolg van een systeem waarin (bijna) iedereen zich verkiesbaar kan stellen en elke stem telt. Een systeem dat nog altijd bestaat en elke verkiezing weer leidt tot deelname van – om het voorzichtig te stellen – onconventionele kandidaten. Echt zitting genomen in de Amsterdamse gemeenteraad heeft Had-je-me-maar nooit. Op de dag van de beëdiging zat hij wegens openbare dronkenschap in de cel.

Onrustbarend gevoel

Het bleef niet bij anarchistisch protest bij gemeenteraadsverkiezingen. Landelijk moest de Rapaillepartij het systeem gaan uitdagen. Voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1922 wilden de initiatiefnemers van de anti-stemplichtpartij kandidaten rekruteren onder prostituees. Vrouwen die „beslist niet lager moesten worden ingeschat dan die beunhazen in het kletscollege”, aldus de Vrije Socialisten. Het werd geen succes. Bij de verkiezingen haalde de Rapaillepartij niet meer dan 0,39 procent van de stemmen. Veel te weinig voor een zetel in de toen honderd leden tellende Tweede Kamer. De Rapaillepartij ging de boeken in als „een van de meest geslaagde grappen uit de moderne Nederlandse politieke geschiedenis”.

Het slechte resultaat werd mede veroorzaakt door interne verdeeldheid onder de initiatiefnemers. Er ontstond al gauw een splitsing tussen de ‘werkelijk revolutionairen’ en de klassenstrijders met een voorkeur voor een verkiezingsstunt met behulp van ‘lolletjes’. Het is de bekende spanning die kleine politieke partijen wel vaker heeft geteisterd: hoe zuiver in de leer dien je te zijn? In het boek worden de soms hilarische onderlinge discussies uitvoerig beschreven.

Afgezien van zijn slotzin over het huidige virulente cynisme heeft Te Slaa er terecht van afgezien lijnen door te trekken naar het heden. Hij beperkt zich in zijn boek tot het zeer nauwgezet beschrijven van wat er zich tussen 1918 en 1931 aan de rand van het politieke stelsel heeft afgespeeld. Juist het ontbreken van een waarschuwend perspectief maakt zijn boek – door zijn gedetailleerdheid voor de liefhebbers, dat wel – zo waardevol. Want het klimaat waarin de antiparlementaire beweging toen kon gedijen bestaat anno 2024 wel degelijk. Maar gegeven de bekende zegswijze dat de geschiedenis zich nooit op dezelfde wijze herhaalt, laat Te Slaa het aan de lezer over om conclusies te trekken. Voor een onrustbarend gevoel zorgt zijn boek daarentegen wel.