N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Symbiose tussen kapitalisme en natuur Kunnen bedrijven ook de natuur herstellen of zelfs versterken in plaats van structureel te exploiteren? Pioniers doen moedige pogingen. Maar laat het vrije marktkapitalisme daarvoor de ruimte?
Eerder maakte hij al een ‘levende doodskist’ van mycelium, het ondergrondse schimmelnetwerk van paddenstoelen, en onlangs kwam daar een ‘levende urn’ bij. Volgens Bob Hendrikx, oprichter van het Delftse bedrijf Loop Biotech, zijn urn en kist volledig afbreekbaar omdat ze uit levende organismen bestaan, en voeden ze de bodem nog ook – omdat de paddenstoelen de inhoud als voeding gebruiken en zo het ecosysteem verrijken, bijvoorbeeld op een natuurbegraafplaats. „Zo is de circle of life weer rond”, volgens Hendrikx.
Of neem Oyster Heaven, een Rotterdamse start-up die op grote schaal oesterbanken wil herstellen. „Oesterbanken zijn de koraalriffen van de Noordzee wat betreft biodiversiteit”, zegt oprichter George Birch. Op oesterbanken leven duizenden andere weekdieren, vissen en krabben. Eén oester zuivert per dag zo’n tweehonderd liter water van afvalstoffen zoals stikstof. Oyster Heaven bouwt biologisch afbreekbare, kunstmatige rifblokken van klei, waarop nieuwe oesterbanken kunnen groeien.
En dan Commonland. Deze in Amsterdam gevestigde organisatie voert in twintig landen ecosysteemherstelprojecten uit met lokale teams: ze herstelt natuurlijke landschappen, vergroot er de biodiversiteit en ontwikkelt lokale verdienmodellen. Bijvoorbeeld samen met natuurvriendelijke boeren, zodat natuurherstel zich ook uitbetaalt aan de plaatselijke bewoners.
Wat deze nieuwe generatie pioniers en start-ups bindt, is dat ze proberen een houdbaar bedrijfsmodel te verzinnen voor natuurherstel. Ze noemen zichzelf ‘regeneratief’, willen de natuur helpen zichzelf te regenereren. Maar het blijft vooralsnog kleinschalig, sterk experimenteel, idealistisch, een beetje vaag soms: „Het is zoeken, pionieren om dit financieel lonend te krijgen in het huidige kapitalistische systeem”, zegt hoofd landschapsfinanciering Jasper Bertels van Commonland.
Dat roept de vraag op: kan het niet structureler? Kunnen economische modellen, indicatoren en prikkels zó worden aangepast dat de natuur systematisch wordt versterkt in plaats van geëxploiteerd? In economentaal: kan de gezondheid van de natuur veranderen van ‘externaliteit’ (iets dat buiten de modellen valt) in een integraal onderdeel van het economische systeem? Kunnen vrije markten ook werken voor regeneratie in plaats van de extractie die nu de standaard is? Kan, kortom, het kapitalisme worden gehackt voor een symbiotischer relatie met de natuur?
Natuurherstel als aflaat?
Eén ontwikkeling in die richting zou de beweging kunnen zijn rondom zogeheten offsetting, de grootschalige compensatie van milieuschade, CO2– of stikstofuitstoot door ecosysteemherstel. In verschillende landen gelden al verplichtingen voor zulke milieucompensatie bij economische activiteiten, zoals in Nederland de verplichte stikstofcompensatie bij bouwprojecten. En diverse bedrijven springen daar op in.
Denk aan de mogelijkheid om bomen te laten planten bij het boeken van een vliegreis. Zo ontstaan compleet nieuwe bossen en daalt de netto-uitstoot van vervuilende economische activiteit in de richting van nul door de CO2 die de nieuw aangeplante natuur opneemt.
Dat is althans de belofte. De laatste jaren zijn er meerdere schandalen geweest waarbij bleek dat sommige compensatiebedrijven hun afspraken niet nakomen. Zo bleek uit onderzoek van The Guardian en andere internationale kranten eerder dit jaar dat 90 procent van de beloofde CO2-compensatie van Verra Carbon Standard, een grote aanbieder, waarschijnlijk nooit heeft plaatsgevonden.
Lees ook: CO2 compenseren door bomen te planten – maar dan brandt het bos af
En natuurbeschermingsorganisaties zijn ook kritisch op het principe van offsetting: natuurherstel wordt volgens hen door de mogelijkheid van compensatie een wel heel makkelijke aflaat voor grote vervuilers, die ondertussen gewoon kunnen blijven vervuilen. Greenpeace noemt offsetting zelfs een scam, oplichting.
Ook Oyster Heaven wil het aanleggen van hun oesterbanken onder andere financieren door samen te werken met bedrijven die hun negatieve milieu-impact willen compenseren, zoals bedrijven in de voeding en huizenbouw.
Oprichter George Birch kan zich deels vinden in de fundamentele kritiek van bijvoorbeeld Greenpeace op offsetting: „Daarom maken wij principiële keuzes voor welke bedrijven wij compenseren en voor welke niet.” Hij gaat alleen samenwerken met bedrijven die „duidelijk werken aan duurzaamheid, en waarvoor de compensatie echt het laatste middel is”, aldus Birch. „De kans is erg klein dat we dat zouden doen voor de fossiele industrie bijvoorbeeld.”
Of dit soort verdienmodellen écht bijdraagt aan een gezondere natuur, dat hangt volgens hem uiteindelijk af van wat er voor bedrijven centraal staat: de compensatie of de regeneratie. „Voor ons telt niet de hoeveelheid euro’s op de bank, maar de hoeveelheid oesters in de zee.” Maar of dat ook echt zo is, is volledig afhankelijk van het morele kompas van deze ondernemers.
Waarde van een walvis: 2 miljoen
Een andere oplossingsrichting voor herstel van milieuschade valt onder de noemer ‘natuurlijk kapitaal’. Internationale organisaties als de VN en de EU tonen daar de laatste jaren veel belangstelling voor. Het idee is dat gezonde bossen, oceanen en mangroves meetbare economische waarde hebben.
Het Internationaal Monetair Fonds becijferde enkele jaren geleden dat een enkele walvis zo’n 2 miljoen dollar waarde toevoegt aan een ecosysteem, onder meer door de CO2 die een walvis in zijn lijf opslaat, de positieve effecten op de visstand en het (eco-)toerisme dat walvissen kunnen aantrekken.
De VN kondigden in 2021 accountingstandaarden aan, zodat bedrijven en landen de natuurwaarde op een eenduidige manier kunnen opnemen in begrotingen en jaarverslagen. China werkt al enkele jaren met een ‘bruto ecologisch product’ waarmee de waarde van natuur wordt gemeten.
Als je dat soort bedragen verwerkt in financiële prikkels, subsidies of belastingen, kan er een economische motivatie ontstaan om ecosystemen te versterken in plaats van aan te tasten – is het idee. Als een bedrijf een x bedrag aan milieuschade toebrengt, zou je datzelfde bedrag ter compensatie kunnen vragen bijvoorbeeld.
Dat is een wezenlijke omslag in het denken, maar de methode is nog erg onaf en experimenteel. Ook zwelt kritiek aan uit de natuurbeschermingshoek. Is het reduceren van een walvis tot euro’s niet de kérn van het probleem? Is het voor de bescherming van walvissen niet vooral nodig economische activiteiten te stoppen, minder te vissen, minder habitats te verstoren; mínder geld te verdienen?
Onder anderen de Britse onderzoeker Adrienne Buller verzet zich in haar recente boek The value of a whale tegen de aanname dat natuurlijke waarde zich laat vatten in geld. Zij ziet meer in geïnstitutionaliseerde herstelbetalingen door vooral rijke westerse overheden ten bate van institutioneel natuurherstel: overheden zouden dan (veel) geld moeten vrijmaken voor projecten voor ecosysteemherstel.
Zij is niet de eerste met dergelijke ideeën. Rijke landen zegden eerder al toe dat te doen voor klimaatschade: vanaf 2020 zou er zo’n 100 miljard dollar per jaar naar armere landen gaan. Maar in de praktijk hebben arme landen slechts een kwart ontvangen van de beloofde klimaat- en natuurfondsen, bleek onlangs uit onderzoek van Oxfam Novib. Ook daar lopen idealen en praktijk dus nog ver uit elkaar.
Naar ecologen luisteren
Tegen de huidige verdienmodellen voor natuurherstel zijn dus nogal wat principiële, economische en praktische bezwaren in te brengen. Droom en daad staan nog ver uit elkaar. „Als je de natuur wil versterken, moet je misschien ook beter luisteren naar ecologen dan naar economen”, zegt Rutger Hoekstra. Hij leidt aan de Universiteit Leiden een groot internationaal onderzoeksproject over duurzamere en socialere economische indicatoren, en schreef mee aan rapporten van de VN en de Wereldbank hierover. „Het probleem is niet een tekort aan verdienmodellen, maar een tekort aan biodiversiteit.”
Wat het meetbaar maken van ecosysteemeffecten betreft, hinkt Hoekstra op twee gedachten: „Enerzijds is het onmogelijk de volledige complexiteit van de natuur te vatten in een enkel of enkele getallen”, zegt hij. Met élk bedrag of getal reduceer je immers altijd de complexiteit van de natuur tot iets wat ze níét is. „Maar je moet tegelijkertijd ook niet blijven hangen in die complexiteit”, zegt hij. Pogingen een waarde te koppelen aan de natuur, zoals berekeningen van natuurlijk kapitaal en nieuwe manieren van milieucompensatie, kunnen wel helpen een brug te slaan tussen de belangen van de natuur en de taal van beleidsmakers, investeerders en ondernemers, denkt Hoekstra. Het draait er uiteindelijk om dat al die actoren samen meewerken aan natuurherstel, volgens hem.
Het probleem is niet een tekort aan verdienmodellen, maar een tekort aan biodiversiteitn
Rutger Hoekstra
Ook volgens Vincent Linderhof, die zich bezighoudt met economische vraagstukken rondom biodiversiteit, is het nodig de discussie veel breder te trekken dan alleen economische modellen. Als leider van het onderzoeksproject Stewardship economy for biodiversity van Wageningen University & Research bepleit hij zogeheten stewardshippraktijken.
Daarbij maken bedrijven, burgers, lokale bestuurders en maatschappelijke organisaties sámen afspraken hoe ze negatieve invloed op natuur en biodiversiteit voorkomen. Denk aan drinkwaterbedrijven die met boeren en waterschappen afspraken maken over minder gebruik van pesticiden en kunstmest om biodiversiteit te vergroten en waterkwaliteit te verbeteren.
Commonland is een van de regeneratieve bedrijven die het stewardship-model proberen te hanteren. Dat doet het door veel samen te werken met lokale bewoners, overheden en organisaties rondom natuurgebieden. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Spanje, waar Commonland boeren ondersteunt die amandelen of olijven op een regeneratieve manier verbouwen, met methodes die de natuur en bodem beter achterlaten in plaats van slechter. Maar dat is zoals gezegd sterk ‘zoeken en pionieren’. Commonland is voorlopig nog afhankelijk van donaties.
‘Een systeembril opzetten’
Dat is behoorlijk typisch voor de staat van veel stewardshipmodellen op het moment, zegt Linderhof: „Het kan zijn dat zulke afspraken op langere termijn een kostenvoordeel opleveren, maar ook dat ze op korte termijn juist geld kósten. De kern is dat meerdere actoren gezamenlijk werken aan een gedeelde visie op het voorkomen van milieuschade en het versterken van de natuur.” Of dat direct geld oplevert, is een tweede. Vooralsnog moet er vaak geld bij, van donateurs of overheden.
Wat veel van de potentiële economische modellen voor regeneratie delen, is volgens de onderzoekers vooral dat betrokkenen „een systeembril moeten opzetten”. Dat betekent: denken in relaties in plaats van individuele actoren, op lange termijn in plaats van korte termijn, over gezamenlijke belangen in plaats van particuliere winstmotieven.
En ja, dat vergt een andere houding dan de standaard kapitalistische houding van competitieve groei. Voor houdbare bedrijven die zich richten op regeneratie in plaats van extractie, moeten álle spelers, van ondernemers tot burgers tot overheden, ook factoren meewegen als gezondheid, biodiversiteit en sociale cohesie, volgens Linderhof.
Dat klinkt als een nobel streven, maar laat tegelijkertijd grote vragen open. Is die benadering wel in een verdienmodel te vatten? Past regeneratie überhaupt wel binnen een vrijemarkteconomie?
Zelfs als het antwoord nu naar ‘nee’ neigt, vinden de pioniers, start-ups en onderzoekers op dit gebied dat er weinig andere opties zijn dan er veel meer mee te experimenteren. Er is namelijk één ding nog veel duurder dan het grootschalig herstellen van de natuur: de aanhoudende vernietiging ervan.