Wij mensen kletsen nogal wat af tegen onze huisdieren, in de veronderstelling dat ze ons toch niet verstaan. Max of Simba oordeelt niet en zal onze geheimen nooit doorvertellen. In de klassieke Japanse roman Ik ben een kat oordeelt een kater wél. En zijn beeld over zijn baasje is niet positief.
Ik ben een kat schetst het mensenleven vanuit kattenogen – en dan in het bijzonder een laat-negentiende-eeuwse kat in Japan, met een baasje die leerkracht is en veel last heeft van zijn maag. Auteur Soseki Natsume (1867-1916) was een leerkracht die relatief jong is overleden aan een maagzweer – dat de auteur via de kattenomweg zichzelf beschrijft, mogen we dus wel aannemen, aldus vertaler Luk van Haute in het nawoord.
In Ik ben een kat heeft de vertaler flink zijn tanden kunnen zetten. Dat Japan ten tijde van de publicatie moderniseerde en westerse producten en termen normaler werden ten koste van de traditionele gebruiken, wordt gereflecteerd in het veelvuldige taalspel van Natsume. De roman zit vol met woordgrapjes, nieuwe vormen van poëzie – Natsume hoorde bij een experimentele haiku-groep. Deze roman vertalen op een manier die de moderne Nederlandse lezer dat gevoel meegeeft is een flinke klus. Zo wordt een leraar Engels het mikpunt van spot als hij bancha, een soort groene thee, vertaalt als savage tea, maar deze grap is pas te begrijpen als je toevallig veel weet van thee of het niet erg vindt om het op te moeten zoeken. Wat misschien wel aanbeveling verdient, want het resultaat van Van Hautes vertaalklus is een filmische roman waarbij de kater de lezer van de ene naar de andere scène meeneemt. Dat is soms frustrerend, net wanneer het spannend wordt (met wie gaat de dochter van de rijke koopman nou trouwen?) besluit de kater dat het genoeg is en loopt hij terug naar zijn baasje. Als lezer kun je dan niet anders dan meegaan. ‘Bij kattenpoten is het alsof ze er niet zijn’, verzucht de kat op een bepaald moment. Beter is de roman niet samen te vatten: de kat bewaart de regie over de rode draad die tussen de verschillende verhalen wordt gespannen.
Lees ook
De eindeloze vertakkingen van de werkelijkheid in de nieuwe roman van Haruki Murakami
Oorspronkelijk werd alleen het eerste deel als afgerond verhaal uitgebracht in een tijdschrift, waarmee Ik ben een kat dus een feuilletonroman of serieroman werd. Of de verhalen ooit als roman samengebracht hadden moeten worden, is niet helemaal duidelijk. De auteur wist vaak niet of en hoe hij de rest van zijn verhaal kon publiceren, iets wat ook wel te merken is. Hier en daar een fragment lezen werkt dan ook beter dan de roman in een ruk uitlezen.
Het zal daarbij vooral een goede leeservaring zijn voor zij die meer willen weten over historisch Japan, een beetje zoals je nu Lodewijk van Deyssel vooral oppakt om meer over de historische context van literair Nederland rond de 19e eeuw te leren. Net als in Junichiro Tanazaki’s Stille sneeuwval, de Japanse klassieke roman uit 1936, geeft het boek veel context over het vooroorlogs Japan. Feodaal Japan dus, waar de samoerai nog een levende klasse zijn, waar veel wordt gegeven om uiterlijkheden en waarbij je plaats in de samenleving alles is. Dat wordt pijnlijk duidelijk als onze leraar op slechte voet komt te staan met een rijke familie verderop in de straat en hun bedienden besluiten hem achter de heg luidop belachelijk maken. Hij ziet ze niet, maar hij hoort ze wel.
Lees ook
‘Wij zijn niet twee’: hoe zen opbloeide in Japan
Veel liefde is er ook niet tussen de kater en zijn baasje – en dus ook niet tussen de auteur en zijn zelfbeeld, zo vermoed je als lezer. ‘Dat mijn baasje zelfzuchtig en bekrompen is, wist ik al langer’, stelt hij. Al half slapend oordeelt de kater zo over elk gesprek tussen de leraar en zijn bezoekers, veelal wannabe-kunstenaars zoals de leraar zelf. Hij kijkt toe hoe zijn baasje kunstvorm na kunstvorm weet te verpesten, aldus zijn eigen bescheiden kattenmening. Vertolkt de kat daarmee weer de stem van Natsume zelf? Je had de auteur iets meer zelfliefde gegund, al is het maar voor zijn kunst.
Het heeft allemaal met de oorlog te maken. ‘Zonder Adolf Hitler zou ik niet op de wereld zijn’, schrijft Evelyn Roll. Het is de beginzin die ze in gedachten had voor haar boek Pericallosa en ze begint er ook bijna mee (het is de eerste zin van haar tweede alinea). Maar voordat we echt bij die oorlog zijn, neemt de schrijfster ons eerst mee naar een fatale gebeurtenis in haar hoofd.
Op een avond ligt ze in haar badkuip in haar Berlijnse appartement als er iets knapt in haar hoofd. Ze voelt een onbeschrijfelijke pijn. ‘Twaalf op een schaal van één tot tien.’ Ze is bang dat ze haar bewustzijn verliest en verdrinkt.
Dan volgt een lange opsomming van dingen die ze niet meer zou hebben gedaan als ze dood was gegaan in haar badkuip. Ze zou zich niet hebben verdiept in het oorlogsverleden van haar vader. Niet op zoek zijn gegaan naar haar verstoten halfbroer. Ze zou niet nog een keer met God hebben gepraat. Geen Telecaster van Fender hebben gekocht, omdat ze zou zijn gestorven in de overtuiging dat elektrische gitaren alleen voor jongens zijn. En: ‘De verdringingen, levensleugens, familiegeheimen en blinde vlekken van mijn familie, die de verdringingen, levensleugens, familiegeheimen en blinde vlekken van mijn generatie zijn, zou ik niet hebben ontdekt.’
Maar Evelyn Roll gaat niet dood. Met een ultieme krachtsinspanning weet ze haar telefoon, twee meter van de badkuip, te bereiken. Ze belt haar man, die in Beieren is, en zegt: ‘In mijn hoofd is iets geknapt. Ik ben er heel slecht aan toe. Als ik me binnen tien minuten niet opnieuw heb gemeld, moet je hulp laten komen.’
Haar man wacht geen tien minuten, maar begint meteen te bellen: huisarts, brandweer, ambulance, een vriendin. Hij belt zelfs het restaurant dat in hetzelfde appartementsgebouw zit.
Evelyn Roll kan niet meer zien. Ze hoort wel dat er een deur wordt ingebeukt. Het is de verkeerde deur, die van de buren. Maar even later, na meer gebeuk, herkent ze de stem van haar huisarts. ‘Wat is het een voorrecht om in een land te leven waar je dat nog werkelijk hebt: huisartsen die komen als ze bij een noodgeval worden geroepen.’ Die huisarts redt haar leven. Hij maakt ruzie met de ambulancebroeders die Evelyn Roll – volgens protocol – naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis willen brengen. Hij dreigt zelfs te gaan slaan als ze weigeren haar naar het beroemde Charité-ziekenhuis te rijden. Hij weet: ze moet naar professor Vajkoczy, de ‘superstar van de neurochirurgie’.
De statistieken zijn tegen Evelyn Roll. ‘Een derde van de mensen in wier hoofd een aneurysma aan de pericallosa-arterie scheurt en een derdegraads bloeding veroorzaakt, overlijden voordat ze het ziekenhuis bereiken. Een kwart van degenen die nog leven als ze in het ziekenhuis aankomen, overlijden tijdens de operatie. Van degenen die ook de operatie overleven, zijn een kwart tot de helft gehandicapt, de meesten zwaar.’
Evelyn Roll heeft onnoemelijk veel geluk: professor Vajkoczy is niet in het buitenland voor een congres. Hij opereert haar, en ze komt er goed doorheen. Na een delier, een psychose, en een lang revalidatieproces, dat wel.
DDR-verleden
Het schrijven van een recensie is geen exacte wetenschap. De recensent neemt zichzelf altijd mee. Omdat ik een aantal jaren geleden zelf een levensreddende operatie onderging, zal ik dit boek misschien anders lezen dan iemand zonder die ervaring. Maar ik durf wel te zeggen: het is een uitzonderlijk goed geschreven boek dat interessant voor iedereen die geïnteresseerd is in zingeving en geschiedenis.
Er verschijnen veel boeken over ziekte. Ik weet het omdat collega’s die boeken steevast naar mij toe schuiven, ik heb inmiddels een flinke stapel op mijn bureau liggen. De meeste bespreken we niet, omdat ze te particulier zijn. Pericallosa is anders, omdat het veel meer is dan een persoonlijk verhaal.
Maar wat ís het dan wel? Het is een familiegeschiedenis, autobiografie, een oorlogsgeschiedenis, en de geschiedenis van een generatie in één. Het gaat ook over een thema dat de laatste jaren in veel geschiedenisboeken opduikt: intergenerationeel trauma. Dat Pericallosa in Duitsland goed is ontvangen, komt misschien ook omdat het past in een trend van boeken over het DDR-verleden, dat óók nadrukkelijk aan de orde komt. En Evelyn Roll (1952) is niet de eerste de beste. Ze schreef jarenlang voor de Süddeutsche Zeitung en geldt als groot kenner van Angela Merkel, over wie ze verschillende boeken schreef.
Hoewel ze politiek journalist was, las ze al een jaar of tien alles wat los en vast zat over hersenonderzoek. ‘Ik wist niet dat ik me voorbereidde’, schrijft ze. ‘Maar ik was voorbereid. (…) In onze bibliotheek staan enkele meters boeken over neurologie, inmiddels zijn het er meer dan de afdeling Goethe, van wiens werk we twee volledige uitgaven hebben, plus heel veel secundaire literatuur.’
Koude rillingen
Of het komt doordat ze veel tijd heeft om na te denken óf doordat er iets in haar hoofd is gebeurd (zelf lijkt ze het laatste te geloven), feit is: als Evelyn Roll na die gewaagde hersenoperatie op de intensive care ligt, komen tal van jeugdherinneringen bij haar boven. Zo herinnert ze zich dat ze als kind altijd koude rillingen kreeg als ze met haar ouders, op weg naar het weekendhuisje van de familie, langs de stuwdam van het Versedal reed. Het was een korte rit, Roll groeide op in het nabijgelegen provinciestadje Lüdenscheid in Sauerland – West-Duitsland dus.
Het is onder meer deze herinnering die Roll ertoe aanzet alles over het verleden van haar familie uit te zoeken. Zo ontdekt ze dat haar grootvader van moeders kant betrokken was bij de bouw van de stuwdam, en dat hij daarvoor tijdens de oorlog gebruik maakte van dwangarbeiders uit het oosten.
Zonder de oorlog hadden Rolls vader en moeder elkaar niet ontmoet, vandaar die zin over Hitler. Allebei zijn ze getraumatiseerd door de oorlog. Zij is eerder getrouwd geweest met een man wiens hoofd aan het Oostfront aan flarden werd geschoten. Hij is als kind verdreven uit Polen, toen Duitstaligen daar niet langer welkom waren, en vervolgens opgegroeid in het Oost-Duitse plaatsje Guben, waar hij met een andere vrouw al een kind kreeg. Hij diende als soldaat in Polen, Oekraïne, Roemenië, Bulgarije, Servië, Macedonië, Griekenland en Kreta. Aan het einde van de oorlog komen ze elkaar tegen op het landgoed van haar familie. Hij is arm, zij komt uit een welgestelde familie. Maar mannen zijn schaars in Duitsland in 1945. Deze man, denkt zij, is acceptabel. ‘Dat woord heeft ze daadwerkelijk gebruikt’, schrijft Roll.
Ze passen niet echt bij elkaar. ‘Hij was gul. Zij angstig en spaarzaam’, schrijft Roll. ‘Ik ben allebei. Ik heb zijn frivoliteit en haar bezorgdheid. Kind zijn van deze ouders voelt als gas geven en remmen tegelijk in een open BMW 327 met wit omrande banden.’ Haar moeder heeft trouwens een kind doodgereden met haar BMW 327, ontdekt Evelyn Roll ook.
Voor de opvoeding grijpt haar moeder naar Die deutsche Mutter und ihr erstes Kind van Frau dr. Johanna Haarer. Kern daarvan is dat een kind geen liefde nodig heeft, maar discipline. Roll vat samen: ‘Gevoed wordt volgens de klok, niet omdat de baby honger heeft. Acht uur nachtrust worden afgedwongen, hoezeer het kind ook huilt. Een baby wordt gevoed, in bad gedaan, kundig verschoond, met levertraan gevuld en naakt voor het blauwe licht van de hoogtezon gezet (…). Maar verder wordt het kind volkomen alleen gelaten. En als het huilt, laten huilen. Niet op de arm nemen! Niet troosten! Dat sterkt de longen en staalt het, ons Duitse kind.’ Het boek ademde volop nazi-ideologie. Maar ook na de oorlog was het nog jarenlang, ontdaan van al te nazistische trekjes, voor vele jonge Duitse ouders een opvoedbijbel. In 1987 waren er 1,2 miljoen exemplaren van verkocht. ‘Ik haat dat boek’, schrijft Roll. Om er meteen aan toe te voegen: ‘Het is gemakkelijker om een vreemde nazi-longarts te haten dan je eigen moeder.’
Die oorlog en die opvoeding hebben sporen nagelaten, daarvan is Evelyn Roll overtuigd. En zij is niet de enige die een trauma heeft geërfd. Die beginzin – zonder Adolf Hitler zou ik niet op de wereld zijn – geldt voor zoveel van haar generatiegenoten. Gelukkig wordt de ‘transgenerationele trauma-erfenis van de babyboomers’ nu eindelijk onderzocht, schrijft ze. ‘Daar gaan de meeste psychotherapieën van mijn vrienden over.’
Alarmknopje
Er zit zoveel in dit rijke boek dat het te veel is om allemaal op te noemen. Het gaat ook over seksualiteit, over #MeToo, over de relatie tussen rechtspraak en de medische wetenschap, over wat ziekte met een partner doet.
Wat mij persoonlijk vooral raakte waren Rolls beschrijvingen van haar dubbelrol als journalist/patiënt wanneer ze met een arts praat. De patiënt is vooral dankbaar voor wat de medische wetenschap allemaal uit de kast heeft getrokken om haar het leven te redden. De journalist heeft toch nog kritische vragen. Hoe is het mogelijk dat de arts waarschuwt dat ze na de operatie alert moet zijn op een vasospasme, omdat zo’n nieuwe bloeding fataal zou kunnen zijn, maar dat het, als ze op het alarmknopje bij haar bed drukt, toch elf minuten duurt voordat er een verpleegkundige komt vragen wat er aan de hand is? Dat kan toch niet? Maar hoe zeg je dat tegen de hoogleraar die je leven heeft gered?
Schrijven is voor Roll een vorm van verwerken. ‘Ik heb altijd mijn waarheid gevonden door te schrijven’, schrijft ze. ‘Altijd heb ik schrijven gebruikt om te denken, om mezelf te troosten, om tot inzicht te komen en uiteindelijk ook om geld te verdienen’. Zodra ze van de intensive care naar een verpleegafdeling gaat, begint ze weer met verslag doen. Aan iedereen die ze ziet – de nachtzuster, de schoonmaakster, de man uit Senegal die haar ’s morgens wast – vraagt ze waarom het elf minuten duurt voordat iemand zich meldt nadat ze op de alarmknop heeft gedrukt. Die gesprekjes neemt ze op met haar iPhone. ‘Mijn journalistieke instinct is gewekt. De angst heeft mijn beroep teruggebracht.’
Kort samengevat is het verhaal dat Evelynn Roll in Pericallosa vertelt simpel: vrouw gaat bijna dood en vraagt zich af wat de zin van het leven is. En uiteindelijk ontdekt ze dat het allemaal draait om vrienden en familie. Het boek eindigt met een hereniging van Roll met de Oost-Duitse familie van haar vader. De DDR, dat was voor haar terra incognita. In Polen, waar haar vader vandaan komt, was ze ook nooit echt geweest, al is het hemelsbreed slechts 96,9 kilometer van haar schrijftafel in Berlijn-Charlottenburg.
Maar zo’n samenvatting zou Roll tekort doen. Pericallosa is een knap gecomponeerd boek, boordevol fraaie zinnen en cliffhangers, gebaseerd op een grote variëteit aan bronnen. Soepel wisselt Roll van persoonsvorm, terwijl ze citeert uit haar eigen puberdagboek, het dagboek dat haar man bijhoudt als ze in het ziekenhuis ligt, medische rapporten en de Wehrmachtrapporten van haar vader. Die zuivering van de Krim, zegt ze tegen haar overleden vader ‘daar moet je toch iets van hebben meegekregen’? En onderwijl leer je ook nog het een en ander over de werking van de hersenen.
Soms is het misschien net iets te veel en te mooi. Dat ze in haar ziekenhuisbed praat met God, in wie ze niet gelooft, zou dat echt komen doordat er iets is gebeurd in het deel van haar hersenen dat door onderzoekers wordt geassocieerd met religieuze gevoelens? En al die herinneringen die ze heeft aan haar ziekenhuistijd, waarvan ze zo nauwkeurig verslag doet, hoe betrouwbaar zijn die eigenlijk, vraag je je af nadat Roll er zelf een aantal keer in heeft gewreven hoe onbetrouwbaar menselijke herinneringen zijn. Maar dat doet allemaal niets af aan het feit dat Pericallosa een bijzonder boek is dat nog lang in je hoofd blijft zitten.
Lees ook
deze recensie van de nieuwe romans van twee Oost-Duitse schrijfsters.
In een café in het Portugese kustplaatsje Luz werd ik aangesproken door een jonge serveerster. „Ik hoor u over Rusland praten”, zei ze streng, terwijl ze mijn bestelling nog net niet op tafel smeet. „Mag ik u daarom vragen hoe u over Poetins imperialisme denkt?”
Meteen begreep ik dat ze uit Oekraïne kwam. Ik stelde haar gerust door haar het boek dat ik las te laten zien: Niet nog een jaar zonder jou. Liefsdesbrieven in oorlogstijd van het Oekraïense schrijversechtpaar Pavlo en Viktorija Matjoesja.
De zwarte ogen van de serveerster keken me ineens vriendelijk aan. Ze kwam uit Odesa en was aan het begin van de oorlog naar Portugal gevlucht. Onlangs was haar vader overleden. Ze moest nu terug naar huis om de erfenis van zijn flat te regelen. En wat zag ze daar tegenop.
Terwijl ze een andere klant ging helpen, besefte ik opnieuw hoe onmenselijk die oorlog was en las ik mijn boek met nog meer aandacht, zinnen met potlood onderstrepend.
Pavlo en Viktorija Matjoesja begonnen hun briefwisseling op verzoek van de Franse journaliste Doan Bui, die de oorlog voor het weekblad L’Obs versloeg. Nadat ze zijn essay Is There Happiness in War? Where? had gelezen, nam ze contact op met Pavlo en stelde ze hem en zijn vrouw voor om hun WhatsApp-berichten tot langere brieven uit te werken en die als een wekelijks oorlogsdagboek in L’Obs te publiceren.
Hun briefwisseling begint als Oekraïne een jaar in oorlog is. Pavlo, een veertiger, heeft zich meteen na de Russische inval als vrijwilliger bij het leger gemeld en is officier aan het front. Bitter schrijft hij over zijn gesneuvelde kameraden, onder wie veel jonge vrouwen. Soms zijn ze er bij voorbaat al van overtuigd dat ze het gevecht niet zullen overleven. Ook schrijft Pavlo over zijn commandant die foto’s moet maken voor de identiteitsbewijzen van de nieuwe officieren. Een van hen is een jonge luitenant, die vanuit een gunstige hoek gefotografeerd wil worden, omdat hij dan knapper oogt. Die mooie jongen is als de dood voor wat hem te wachten staat. En inderdaad, hij sneuvelt in de eerste dagen van de strijd. Zijn foto komt uitvergroot op zijn graf te staan.
Viktorija, een literair agent en congrestolk, is aan het begin van de oorlog met hun vier kinderen naar Parijs gevlucht. Ze mist haar man en wil hem zo graag weer met haar handen aanraken. Voortdurend beschrijft ze hun gelukkige momenten tijdens hun vakanties in de Karpaten, op de Krim, of gewoon in hun flatje in Kyiv. Ook heeft ze het uitgebreid over de geschiedenis van haar familie, die door zowel Lenin als Stalin vervolgd is en naar Siberië gedeporteerd. Alleen dat al verklaart waarom Oekraïne tot het bittere einde en desnoods met veel bloedvergieten zijn onafhankelijkheid zal blijven verdedigen.
Op een zeker moment is Viktorija het zo beu dat Pavlo blijft doorvechten, dat ze een scheiding aanvraagt om hem onder druk te zetten naar zijn gezin terug te keren. Maar hij wil zijn manschappen niet in de steek laten en blijft aan het front.
Beiden hebben het in hun brieven ook over de vele bevriende schrijvers die in de oorlog vechten, zoals Serhi Zjadan, of die als burger zijn omgekomen, zoals Viktoria Amelina, of die gemarteld en geëxecuteerd zijn, zoals Volodimir Vakoelenko. Het brengt Pavlo tot de uitspraak: ‘Nee, sinds de Eerste Wereldoorlog is er niets veranderd. Er is niets veranderd sinds mensen zijn begonnen elkaar te vermoorden.’
‘Ook al wordt ze vervolgd’, schreef een krant in India, ‘ze is in staat hoopvol te blijven, haar sterkte ligt in haar kalmte’. ‘Haar feminisme ga ik onderzoeken’, schreef een studente op de website van de universiteit van Teheran. Een Libanees uit Tripoli schreef haar dat hij haar bewondert omdat zij de donkere kanten van de Turkse geschiedenis onthult. Een jonge vrouw uit Brussel appte dat ze zo prachtig het gedachtengoed van islam en soefisme in haar romans verwerkt en dat ze zo goed laat zien dat we allemaal onze eigen cultuur meedragen, ook al wonen we, vrijwillig of niet, niet meer in ons vaderland. Een fanclub uit Zwolle liet weten alle Cypriotische gerechten uit haar vorige roman te hebben gemaakt.
Zo veel is duidelijk: Elif Shafak (1,6 miljoen volgers op X) spreekt lezers op alle continenten aan. In een YouTubefilmpje speciaal voor haar Zuid-Afrikaanse lezers zei ze over haar nieuwe boek Er stromen rivieren in de lucht, dat het het verhaal is van drie personages die op het eerste gezicht niets gemeen hebben, maar toch innig met elkaar zijn verbonden. Het gaat over twee rivieren, zei ze, de Theems in Engeland en de Tigris in het Midden-Oosten. In het hart van haar nieuwe roman zit het Gilgamesj-epos, een gedicht in spijkerschrift van ongeveer 3000 jaar oud, uit Mesopotamië. Dat alles verbindt Shafak met elkaar via één enkele waterdruppel.
Ambitieus, veelomvattend, interdisciplinair, verspreid over meerdere tijden en werelddelen – Shafak gaat opnieuw voor de grote greep. Die keuze heeft ze bewust gemaakt. Ze begon als universitair onderzoeker in de politieke wetenschappen, vrouwenstudies en culturele studies tot ze zich realiseerde dat ze met het schrijven van romans die thema’s naar een veel groter publiek kon brengen. Nadat ze voor de uitingen van een van haar personages door de Turkse staat voor de rechter was gedaagd, werd ze bovendien activist en verhuisde ze definitief van Istanbul naar Londen.
Kostbare schat
Haar dertiende roman begint in de bibliotheek van koning Assurbanipal van Mesopotamië, in Nineve aan de Tigris, dichtbij het huidige Mosul, in 630 voor Christus. Bij de ingang staan enorme beelden, lamassu’s, half mens half dier. Wreed is de heerser, hij heeft niet alleen het bezit van de overwonnen volken geconfisqueerd, maar ook hun collectieve herinnering. Zijn kostbaarste schat is het fragment van een gedicht over Gilgamesj, gekerfd in een plaat lapis lazuli.
Aan diezelfde Tigris in Zuid-Oost Turkije wordt, vele eeuwen later, in 2014, een negenjarig Jezidi-meisje gedoopt. Bijna althans. De doopceremonie van Narin loopt in het honderd, omdat er een bulldozer, in opdracht van het regime Erdogan, bezig is met werkzaamheden voor de grote dam, die de stad Hasankeyf en vele dorpen onder water zal zetten. Zo’n twee eeuwen eerder werd aan de oever van die andere rivier, de Theems, een jongen geboren, Arthur Smyth, die een paar decennia later naar datzelfde Nineve zou vertrekken, op zoek naar kleitabletten met het spijkerschrift dat hij als eerste zou ontcijferen.
Dan is er nog Zaleekha, een jonge vrouw die in 2018 een woonboot op de Theems betrekt. Dr. Z. Clarke is hydroloog, een waterwetenschapper die werkt aan een controversieel artikel over het geheugen van water. Ze werd al vroeg wees, is door haar oom, een immigrant, opgevoed, en net gescheiden.
Al deze personages, al deze tijden verweeft Shafak ingenieus met elkaar. Water is daarbij de belangrijkste rode draad. In de negentiende eeuw is de Theems smerig, riooljutters prikken er met stokken in om te zien of ze iets bruikbaars vinden. De krachtcentrale die aan het begin van de eenentwintigste eeuw in Turkije wordt gebouwd, laat hele gemeenschappen en hun culturele erfgoed verdwijnen. In oorlogen wordt water als wapen ingezet. Overal worden rivieren vervuild, omgeleid, begraven onder steden. Het Gilgamesj-epos, de eeuwenoude Mesopotamische vertelling, gaat onder andere over de zondvloed, net als de Ark van Noach in de Bijbel. Het verhaal van de mensheid, kan, kortom, niet worden geschreven zonder het verhaal van water.
Jezidi’s
Maar Shafak zou Shafak niet zijn als ze niet de aandacht vestigde op een hele reeks andere zaken die haar na aan het hart liggen. Indrukwekkend is haar relaas van de moord op de jezidi-gemeenschap in 2014 in Irak, door de ogen van haar jonge hoofdpersoon Narin. De terreurgroep ISIS vervolgt en vermoordt jezidi’s, die ‘duivelaanbidders’. Ze maken de vrouwen tot slavinnen en drijven de overlevenden naar de berg Sinjar, waar velen sterven van honger en dorst. Bijna vergeten gruwelen uit de geschiedenis belichten, een spotlight richten op het lot van minderheden – het is vaker onderwerp van Shafaks oeuvre.
Ook laat ze zien hoe vrouwen uit de geschiedenis zijn geschreven. Al ten tijde van Assurbanipal werd Nisaba, de godin van schrijven en landbouw, vervangen door een mannelijke godheid, Nabu. Haar verhaal moet opnieuw worden geconstrueerd en ontcijferd, zoals Arthur Smyth, een personage gebaseerd op de archeoloog George Smith, doet met de scherven van de kleitabletten die hij in Nineve vindt. En wat vervolgens te doen met al die schatten uit het Midden-Oosten die in Londense musea belanden ‘voor het vermaak van de rijken’? Horen de kleitabletten, de lamassu’s en de andere opgegraven antiquiteiten daar wel?
Ja, het is veel. Als lezer moet je flexibel zijn, meebewegen tussen tijden en plaatsen, tussen het toen en het nu, tussen oost en west, je verbeelding aan het werk zetten. Je kunt de verhaallijn volgen, meegaan met de verliefden en treuren om de menselijke wreedheid en de bloedbaden die Shafak laat passeren. Maar vooral moet je je verdiepen in vervlogen tijden: je kunt het Gilgamesj-epos erbij pakken, Dickens lezen (die kort acte de présence geeft), opzoeken wat een lamassu is of afreizen naar het British Museum.
Jammer is dat Shafak te veel herhaalt en expliciet maakt. De zoveelste watermetafoor, nog een keer een verwijzing naar het ongrijpbare van de tijd – het is niet nodig. We begrijpen wel wat ze wil zeggen en waar het haar om gaat, ook zonder al die uitleg.
Net als de romans van Amin Maalouf of Amitav Ghosh, die beiden ook overal ter wereld worden gelezen, is Er stromen rivieren in de lucht geen Europese roman volgens het eurocentrische boekje. Het zwiept heen en weer, rijgt verhalen van allerlei soort aan elkaar, zit vol legenden, mythen en fabels van ver buiten Europa. Het bevat historische toelichtingen en bijna kinderlijke dialogen, emotie en engagement. Je vindt er magisch-realistische elementen, grof geweld en zweverige zinnen. Soms is het regelrecht onwaarschijnlijk. En wat dan nog? Shafak lezen is altijd een avontuur.