Hoe definieer je een recessie? In de Verenigde Staten kijken ze daar anders tegenaan dan in Nederland


Pieken en dalen Volgens de regels is Nederland al halverwege op de route naar recessie. Amerikanen zouden die hier nog lang niet uitroepen.

Het sorteercentrum van Amazon bij Schiphol.
Het sorteercentrum van Amazon bij Schiphol.

Foto Phil Nijhuis/ANP

Een derde van de wereldeconomie belandt dit jaar in een recessie, zei Kristalina Georgieva afgelopen zondag. Van de directeur van het Internationaal Monetair Fonds is dat geen fijne boodschap voor de eerste dag van het nieuwe jaar. 2023 wordt dan ook ‘lastiger’ dan vorig jaar, zei ze. Van de landen van de Europese Unie maakt de helft dit jaar al een recessie door.

Hoort Nederland daarbij? Strikt gezien zijn we er bijna. De conventionele definitie van een economische recessie is een krimp van het bruto binnenlands product (bbp) ten opzichte van het vorige kwartaal, en dan twee kwartalen op rij. In het derde kwartaal van 2022, zo berichtte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) al, kromp de economie met 0,2 procent. Het kan zijn dat die krimp zich ook in het vierde kwartaal voordoet. Is dat het geval, dan is de ‘recessie’ technisch gezien een feit. Dat wordt op 14 februari bekend.

Maar op de definitie valt wel wat af te dingen. Een krimp die zó klein is, valt makkelijk binnen de foutmarges van de statistiek. Het CBS blijft zijn cijfers over het bruto binnenlands product langdurig bijstellen, en pas anderhalf jaar na afloop van een kalenderjaar is er een definitieve versie van de ‘nationale rekeningen’. Dat is in dit geval de zomer van 2024. In de tussentijd kunnen allerlei bijstellingen achteraf worden gemaakt, omdat telkens gegevens binnenkomen die betrouwbaarder zijn.

Als de marges tussen groei en krimp klein zijn, kan het voorkomen dat er achteraf een recessie blijkt te hebben plaatsgevonden, waar dat eerst niet zo leek. Of andersom: een recessie werd gesignaleerd die later niet bleek te bestaan. Het gebeurde in het begin van deze eeuw nog, toen er kwartalen achtereen een minieme groei of krimp was. Bijstellingen achteraf leidden er destijds toe dat de eerder vastgestelde recessie van 2001 bijvoorbeeld niet plaatsvond.

Van de gangbare definitie van ‘recessie’ komen we in Europa waarschijnlijk niet snel af. In de Verenigde Staten doen ze het anders. Daar wordt de recessie vastgesteld door het National Bureau of Economic Research (NBER), een onafhankelijke organisatie waar een groep van economen onder meer met die taak belast is. Officieel heeft het NBER die taak niet: het bureau hoort niet bij de overheid. Maar iedereen, tot de centrale bank aan toe, respecteert zijn oordeel.

Record in 1879

Het NBER-oordeel is kwalitatief, niet kwantitatief – zoals bij de groeicijfers van het bbp. Het Bureau benoemt een Amerikaanse economische piek en het daaropvolgende dal, en stelt vast hoeveel maanden de neergang (recessie) daartussen duurt. Er is een fraai historisch overzicht van, sinds 1854. Recordhouder is de recessie die in 1879 begon en 65 maanden duurde, ruim vijf jaar. Die wordt gevolgd door de recessie die, niet onverwacht, begon in het derde kwartaal van 1929 (de krach van Wall Street) en zich 43 maanden voortsleepte, tot het eerste kwartaal van 1933.

Het NBER houdt er voor deze taak een Business Cycle Dating Committee op na, dat zich baseert op een subjectieve weging van verschillende economische grootheden. De belangrijkste zijn de industriële productie, reële (voor inflatie gecorrigeerde) inkomens, reële detailhandelsverkopen, en twee maatstaven voor werkgelegenheid. Die focus op werk staat in een lange Amerikaanse traditie. Zo heeft de centrale bank, anders dan in bijvoorbeeld Europa, niet alleen tot taak de inflatie in toom te houden, maar ook te streven naar zo volledig mogelijke werkgelegenheid.

Hoe zou een fictieve Nederlandse NBER op dit moment onze economie beoordelen? In oktober vorig jaar groeide de industriële productie nog met 3,6 procent. Dat is een forse plus, al neemt die groei snel af. Volgende week komen de cijfers over november. Actuele cijfers over de inkomensontwikkeling zijn er nauwelijks. Maar als de voor de hoge inflatie gecorrigeerde stijging van de uurlonen wordt genomen, is er een krimp van 6 procent.

Belastingmaatregelen kunnen dat effect wat verzachten, maar dan blijft hoogstwaarschijnlijk nóg een flinke krimp over. Dat de consumptie door huishoudens (nog nét) niet krimpt, kan te maken met het feit dat ‘tijdens Covid’ flink is gespaard, zodat er buffers zijn om de bestedingen op peil te houden.

Economen van ING berekenden dat huishoudens sinds de start van de pandemie 100 miljard euro extra aan banktegoeden opbouwden, die ze nu kunnen aanspreken. Toch dalen, ondanks die buffers, de reële detailhandelsverkopen al fors. Ze krompen in november met 3,3 procent.

Arbeidsmarkt doet het nog goed

Inkomens en bestedingen dragen dus bij aan het idee van een recessie, maar de industrie doet het nog redelijk goed. Daartegenover staat de arbeidsmarkt, een belangrijke factor voor de recessiespotters van het NBER. En die doet het in Nederland nog steeds goed. Volgens cijfers van het CBS nam de werkzame beroepsbevolking in november toe met 3 procent op jaarbasis, en zelfs met 0,4 procent ten opzichte van de maand ervoor. De arbeidsparticipatie blijft stijgen. En de werkloosheid neemt sinds een piekje van 3,8 procent in de zomer weer af tot 3,6 procent.

Samengevat: druk op de inkomens, bestedingen die stagneren of afnemen. Maar een productie die nog steeds stijgt en een arbeidsmarkt die voorlopig goed is, zelfs krap. Amerikanen zouden nog een tijdje wachten tot ze in Nederland een recessie uitroepen. Er is, in de woorden van het NBER, een „significante daling van de economische activiteit nodig, die verspreid is over de economie en meer dan een paar maanden duurt”.

Kan nog komen, uiteraard. Maar zover lijkt het volgens de Amerikaanse methode nog niet.