Kartelvorming, prijsafspraken en ondoorzichtige boekhoudingen – Nederlandse bouwers waren in de jaren voor de Duitse inval niet anders gewend, en na mei 1940 accepteerde ook de bezetter dat die bedrijven met hun ondoorzichtige structuren kapitalen verdienden aan de Duitse oorlogsindustrie.
In nauwelijks vijf jaar tijd spendeerden Duitse opdrachtgevers zo’n 1,5 miljard gulden aan voornamelijk militaire bouwprojecten in Nederland, omgerekend naar huidige maatstaven zo’n 10 miljard euro. Nederlandse bouwbedrijven haalden het grootste deel van die opdrachten binnen, voor zo’n 1,2 miljard gulden: vliegvelden, massale sloop van woningen voor de Atlantikwall langs de kust, bunkerbouw.
Het was economische collaboratie, en de Nederlandse bouwsector hoefde er na de bevrijding nauwelijks verantwoording voor af te leggen. Dat concludeert oud-ambtenaar Geert-Jan Mellink in zijn dissertatie Bouwen zonder Scrupules. De Nederlandse bouwnijverheid tijdens de bezetting en de eerste jaren van wederopbouw. Het was business as usual, geld verdienen, concludeert Mellink. Op zijn onderzoek promoveerde hij eind januari aan de Technische Universiteit Eindhoven.
Aannemers konden tijdens de bezetting stevige winsten najagen, blijkt uit het onderzoek. Ook de Duitse bezetter slaagde er niet in dat ‘front’ te disciplineren. Zoals toenmalig eigenaar van bouwbedrijf Hillen & Roosen de mentaliteit in 1944 verwoordde: „Een goede aannemer is iemand die tegen een bepaalde prijs en vergoeding risico’s voor zijn rekening durft te nemen, die zijn tegenpartij niet kan overzien.”
Na de oorlog volgde een landelijke klopjacht op NSB’ers en collaborateurs. Honderdduizenden werden opgepakt, tienduizenden moesten zich later verantwoorden voor daarvoor opgerichte gerechtshoven en tribunalen. Maar de meeste bouwers gingen vrijuit, omdat ze hun boekhoudingen goeddeels hadden vernietigd én omdat ze nodig waren voor de wederopbouw.
Reflectie op hun rol in de Duitse oorlogsindustrie was er achteraf nauwelijks, volgens Mellink. Hij citeert Dirk Blankevoort, destijds een van de grootste aannemers, die vlak na de bevrijding zei: „We hebben toen voor 1 tot 2 miljoen aan oorlogswerk gemaakt, terwijl we ook voor 20 tot 30 miljoen hadden kunnen maken.”
In zijn dissertatie trekt Mellink de lijn door naar de parlementaire enquêtecommissie Bouwfraude (2002-2003). Ook daarbij stond de bouw in het beklaagdenbankje wegens kartelvorming en prijsafspraken. De maatschappelijke schade bedroeg ongeveer één miljard euro. Dat hadden overheden te veel betaald voor grote infrastructurele projecten.
En zoals de bouwsector na die parlementaire enquête nauwelijks spijt betuigde, geldt dat ook voor de oorlog. Waar NS, de gemeente Amsterdam, het Rode Kruis en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie al verantwoording aflegden voor hun oorlogsverleden, doet de bouwwereld daar niet aan mee. „We kijken liever vooruit dan achteruit”, liet Maxime Verhagen als voorzitter van Bouwend Nederland aan Mellink weten bij zijn weigering mee te werken aan diens onderzoek. Desgevraagd zegt Verhagen nu zich het verzoek om medewerking niet te herinneren.
Mellink eindigt zijn dissertatie aldus: „Alles is geoorloofd, in de strijd die ondernemen heet. Het onderzoek heeft laten zien dat geen vreemde overheersing daar iets aan kon veranderen.”
Wat is nieuw aan dit onderzoek? Dat Nederlandse bouwbedrijven bunkers bouwden, was toch al langer bekend?
„Voor het eerst is nu wetenschappelijk onderzocht hoe groot de omvang van hun aandeel in de oorlogsindustrie is geweest. Hoe de bouwsector in staat is geweest die cultuur van geheime afspraken in stand te houden. En hoeveel geld ermee gemoeid was. De bouwsector was voor de oorlog de tweede economische sector in Nederland. Tijdens de bezetting groeide die uit tot de grootste.
„Of ze gedwongen waren? HBM kreeg als eerste grote aannemer te maken met opdrachten van de Duitsers: werken aan vliegvelden. Was dat collaboratie, of juist sabotage als je weigerde? Op die vraag zou de ambtelijke top op de ministeries na de Nederlandse capitulatie een antwoord formuleren. Maar HBM wachtte een uitspraak van dat college niet af. Want er was ook concurrentie.”
Hoe kon die cultuur van onderlinge afspraken en winstbejag onder het dictatoriale Duitse bewind bestaan?
„Omdat de Duitsers bewust de aannemerij met rust wilden laten -– ze waren ervan afhankelijk voor hun oorlogsindustrie. Zo ging het ook in eigen land. Zolang de snelwegen maar op tijd klaar waren. Formeel was het onder dat nationaal-socialistische regime verboden overmatige winsten te maken. Maar daar trok niemand in die sector zich iets van aan.
„Er was ook ontzettend veel ontzag voor de bouwwereld. Zo kon ze in de oorlogsjaren geheime prijsafspraken maken, en die cultuur in stand houden tot de parlementaire commissie deze zestig jaar later zo zwaar veroordeelde.”
Ze kwamen er na de oorlog mee weg, is een van uw conclusies.
„Na de oorlog was de wrok even zo groot dat er plannen waren om de macht van die aannemers te breken. Het had gekund; grote aannemers waren onder beheer gesteld. Maar Rijkswaterstaat was bang dat zelf bouwen duurder zou worden.”
Terwijl vervolging wegens economische collaboratie toch voor de hand lag.
„Het belang van de wederopbouw was veel te groot. De bijzondere rechtspleging voor de vervolging van foute Nederlanders was nog niet georganiseerd. En dus was het ook niet mogelijk verdachte bedrijven te weigeren of te liquideren.
„Het was bovendien lang onduidelijk hoe economische collaboratie bewezen moest worden. Want boekhoudingen waren op grote schaal vernietigd. De zwaarste gevallen zijn aan bod gekomen, enkele honderden. De meesten gingen vrijuit.”
Geen spijtbetuiging na de bezetting, net als na de parlementaire enquête. Is dat een rode draad?
„Voor de bouwwereld is het altijd business as usual. Tijdens de bouwenquête ging het over heimelijk overleg en schaduwboekhoudingen, die desnoods vernietigd werden. Vlak na de bevrijding is dat ook gebeurd met het archief van de Nederlandse Aannemers- en Patroonbond voor de Bouwbedrijven. Op een gegeven moment was dat allemaal weg, ook de kaartenbakken van alle bedrijven die voor de Duitsers hadden gewerkt.
„Je kunt vaststellen dat er tot die parlementaire enquêtecommissie niets veranderd is. Het zou interessant zijn als de bouwwereld zelf over haar verleden uit het hok komt.”
De vraag is of dat nog mogelijk is. Het archief van de rechtsvoorgangers van Bouwend Nederland is volgens Mellink in 2016 vernietigd. „Opgeschoond”, verklaart een woordvoerder van Bouwend Nederland. „Uit plaatsgebrek. Niet om historisch onderzoek te dwarsbomen.”
Nu het promotieonderzoek is afgerond, is Mellink alsnog welkom om de archieven in te zien.