Hoe de Duitsers tachtig jaar lang met navelstaren boete deden voor hun nazi-verleden

Duitsland, mei 1945. Het land ligt in puin, alles is kapot. Niet alleen de gebouwen van Adolf Hitlers duizendjarige rijk zijn veranderd in ruïnes, ook moreel gezien is er niks meer over van het land van Beethoven, Goethe en Dürer. Als hoofdschuldigen van de Holocaust – de moord op zes miljoen Joden – hebben de Duitsers een zonde begaan die zijn gelijke in de wereldgeschiedenis niet kent. Hoe kan een land ooit van zo’n catastrofe herstellen?

Die vraag beantwoordt historicus Frank Trentmann in Uit de schaduw. De Duitsers 1942-2022. Trentmann (59) werd geboren in Hamburg, maar promoveerde aan Harvard en doceert nu al een decennium aan Birkbeck College in Londen. Hij publiceerde eerder over de geschiedenis van consumptie, maar met zijn nieuwe boek duikt hij in het duistere verleden van het Derde Rijk, om via de Wiedergutmachung van de jaren vijftig, de turbulente jaren zestig en zeventig en de Duitse hereniging van 1990 uit te komen bij een Bondsrepubliek die in 2015 de deur wijd openzette voor vluchtelingen, maar in 2021 niet goed wist hoe te reageren op de Russische inval in Oekraïne.

Trentmann beschrijft de morele ontwikkeling die de Duitsers in deze periode doormaakten in een veelomvattend – of beter: uitputtend – boek. Zelfs de Duitse omgang met huisdieren, bijvoorbeeld, ontsnapt niet aan zijn aandacht. Uit de schaduw is gelukkig wel met een soepele pen geschreven, zodat de tocht langs 850 pagina’s best wel pittige materie nooit echt zwaar wordt.

Zijn verhaal begint Trentmann niet in 1945, maar drie jaar eerder, omdat Duitsland toen de slag om Stalingrad verloor en het veel Duitsers begon te dagen dat ze de hele oorlog weleens konden gaan verliezen. Hij citeert uitgebreid uit dagboeken en brieven om te laten zien hoe ze hierop reageerden. Een voorbeeld: leraar Rudolf Tjaden was na Hitlers machtsovername in 1933 lid geworden van de nazi-partij. Op gezette tijden rapporteerde hij zelfs over collega’s bij de Sicherheitsdienst. Zijn zoon vocht in Stalingrad en na de val van de stad vernam Tjaden niets meer van hem. In zijn dagboek schreef hij dat deze catastrofe alleen maar het gevolg kon zijn van ‘incompetentie of gewetenloos leiderschap’.

Uit patriottisme en angst voor het bolsjewisme bleef hij de Duitse oorlogsinspanning aanvankelijk nog wel steunen, maar hij begon onderscheid te maken tussen de ‘rechtvaardige’ oorlog en de oorlog van de nazi’s. In september 1944 had Tjaden zichzelf ervan overtuigd, zo blijkt uit zijn notities, dat hij altijd al met het ‘grootste wantrouwen’ naar Hitlers buitenlandbeleid had gekeken en met ‘grote afschuw’ naar diens behandeling van de Joden.

In de loop van de oorlog kreeg het Derde Rijk te maken met steeds zwaardere luchtbombardementen. Sommige Duitsers zagen hierin een straf voor wat hun land de Joden aandeed, en hadden last van schuldgevoelens. Trentmann: „Dat gewetensonderzoek leidde niet tot een opstand, maar wel tot een steeds grotere afstand van het regime.”

Die terugtrekkende beweging zetten de Duitsers voort in de eerste jaren na de oorlog. Ook hadden ze veel aandacht voor hun eigen leed. Trentmann citeert een briefschrijfster die in 1947 verzuchtte: „Ik geloof niet dat we nogmaals hoeven in te gaan op de schuldvraag die tot in den treure is gesteld […] ik zou willen dat de wereld daarbuiten iets meer wist van de pijn die we allemaal hebben geleden, inclusief sommige nazi’s.”

Hier zet hij de lezer mooi op het verkeerde been, want de auteur van deze klaagzang is Susanne Vogel, een Duitse Jodin van wie een aantal familieleden in concentratiekampen door de nazi’s was vermoord. Dit is niet de enige verrassing die Trentmann in petto heeft. Hij moet namelijk ook niets hebben van het idee dat de Duitsers zich na hun nederlaag terugtrokken in een cocon van zwijgen en zelfmedelijden. „Ze hadden na 1945 veel te vertellen, maar niet altijd wat wij, tegenwoordig, misschien zouden verwachten of willen.”

Over de Joden ging het aanvankelijk bijvoorbeeld niet, maar toch probeerden de Duitsers, aldus Trentmann, ‘de catastrofe te begrijpen’ en in kaart te brengen welke waarden en daden zouden kunnen helpen om die achter zich te laten. „Ze spraken over goed en kwaad, schuld en schaamte, lijden en barmhartigheid, boete en vergeving.” Maar – en dit is de kern van de Duitse houding direct na de oorlog, meent Trentmann – „de taal van de morele vernieuwing was niet in politieke, maar in individuele en spirituele termen gegoten, en was vooral gericht op henzelf, de Duitsers, en niet op hun slachtoffers.”

Over de Joden ging het aanvankelijk niet, maar toch probeerden de Duitsers, meent Trentmann, ‘de catastrofe te begrijpen’

Het is niet verwonderlijk dat deze vorm van verwerking weinig indruk maakte op de rest van de wereld. Daarom was het van groot belang dat de West-Duitse regering onder Konrad Adenauer (bondskanselier van 1949 tot 1963) besloot dat de Duitse staat de schuld voor de misdaden van de nazi’s op zich zou nemen. Deze bereidheid tot Wiedergutmachung leidde onder meer tot herstelbetalingen aan slachtoffers en zorgde ervoor dat de Bondsrepubliek haar plaats kon innemen onder de landen die zich teweerstelden tegen de dreiging van het communisme. Trentmann noemt deze overdracht van persoonlijke naar collectieve schuld een ‘grote wending’ in de moraal van de Bondsrepubliek.

Oorlogsmisdaden

Het optreden van Adenauer zorgde er echter ook voor dat individuele daders – op een paar kopstukken na – in de samenleving konden verdwijnen zonder boete te doen. Hierover ontstond onvrede in de jaren zestig toen een nieuwe generatie Duitsers hun ouders om uitleg ging vragen, maar Trentmann laat zien dat die ontwikkeling niet uit de lucht kwam vallen. Al in de jaren vijftig bleek uit enquêtes dat veel Duitsers voorstander waren van een strengere bestraffing van oorlogsmisdaden.

In de voormalige Sovjet-bezettingszone – vanaf 1949 de Duitse Democratische Republiek – voltrok zich ondertussen een heel andere geschiedenis. De Oost-Duitse machthebbers wezen iedere verantwoordelijkheid voor het nazi-verleden van de hand. De communisten hadden zich immers vanaf het begin verzet tegen Hitler en zijn trawanten.

Dit wilde niet zeggen dat het bewind in de DDR geen invloed had op de morele ontwikkeling van burgers, want dat had het wel degelijk – een slechte, aldus Trentmann. Wie een normaal leven wilde leiden, moest zich aanpassen, zijn twijfels onderdrukken en bij onrecht de andere kant opkijken. Dat leidde ertoe dat mensen aan de ene kant sterk leunden op de staat voor hun voorzieningen, maar voor emotionele veiligheid op een kleine kring waren aangewezen – en ook daar luisterden soms de spionnen van de Stasi mee.

De Muur die Oost van West scheidde viel in 1989 en een jaar later werden de twee Duitslanden één. Voor veel DDR-burgers liep die eenwording uit op een deceptie. Ze verloren hun baan en in hun geschiedenis leek niemand meer geïnteresseerd. Dat leidde ertoe dat ze zich geen écht onderdeel voelden van hun nieuwe Heimat.

Datzelfde gold voor nog een groep inwoners: de migranten en vluchtelingen die in Duitsland woonden. Voor hen was de leuze Wir sind ein Volk – de slogan van de revolutie van 1989 – eerder onheilspellend dan hoopvol, schrijft Trentmann. Nieuwkomers mochten dan wel staatsburgers zijn, maar de nationale identiteit bleef veelal onbereikbaar, „deels omdat de collectieve herinnering aan de nationaalsocialistische misdaden betekende dat het etnische Duitsers waren die de zonden van hun vaders herdachten”.

Trentmann schrijft het nergens zo hard op, maar Uit de schaduw is het portret van een volk dat eindeloos aan het navelstaren is, op zoek naar een manier om op moreel juiste wijze Duits te zijn. Die obsessie met moraal beperkte zich niet tot zaken als racisme en militarisme, maar strekte zich uit naar de economie en het milieu. Dat de Duitse houding aangaande deze onderwerpen – streng Europees begrotingsbeleid, weg met kernenergie in ruil voor Russisch gas – niet altijd in het belang van andere landen was, lijkt tot veel Duitsers slecht door te dringen.

Moreel imperialisme

Trentmann steunt de beslissing in 2015 van Angela Merkel om een ruimhartig vluchtelingenbeleid te voeren, maar is dat niet ook een vorm van moreel imperialisme – het ongevraagd opdringen van je moraal aan anderen – waarvan elders in zijn boek sprake is? Is de opkomst van radicaal-rechts niet ook het gevolg van ’Wir schaffen das’?

Aan het eind van zijn boek vraagt Trentmann zich af hoe het verder moet met Duitsland. Het is duidelijk waar de Duitsers tégen zijn, maar waar zijn ze vóór? Het land is door het naoorlogse Wirtschaftswunder van zijn exporteconomie meer verweven met de rest van de wereld dan ooit tevoren, terwijl de morele heroriëntatie van Duitsers vooral naar binnen was gericht. „Dat ze leerden om hun verantwoordelijkheid te nemen voor de misdaden uit het verleden, had tegelijkertijd tot gevolg dat de Duitsers vergaten om in het heden de verantwoordelijkheid te nemen die hoorde bij het onderdeel uitmaken van een onderling verbonden wereld.”

Evelyn Roll ontdekt tijdens haar ziekte hoe het oorlogsverleden van haar familie ook haar generatie bepaalt

Klimaatverandering, de opkomst van autoritaire leiders, oorlogen: de komende jaren staat Duitsland voor grote uitdagingen. Wil het land moreel juist handelen, dan zal het economische offers moeten brengen, concludeert Trentmann. Toen hij in 2022 een punt zette achter de laatste zin van zijn boek, was hij hoopvol dat dit ging lukken. Sindsdien is er het nodige gebeurd in Duitsland: radicaal-rechts is in opmars, mede vanwege de onvrede over migratie. De verkiezingen van volgende week zondag gaan uitwijzen of zijn hoop misplaatst was.