Historicus Sunil Amrith laat zien dat ooit alle geschiedenis milieugeschiedenis was

De loop van de geschiedenis veranderde voorgoed toen de mensheid – althans, het bevoorrechte deel ervan – begon te denken dat de strijd tegen de natuur gewonnen kon worden, schrijft Sunil Amrith, historicus aan de universiteit van Yale, in zijn boek De brandende aarde. Tot die tijd had iedereen te maken met „de dubbele vijand”: hongersnood en epidemieën, veroorzaakt door de wispelturigheid van de natuur.

Met de energie uit steenkool en olie, de belangrijkste fossiele brandstoffen die gedurende miljoenen jaren in de aardkorst waren opgeslagen, kon die wispelturigheid worden getemd en zouden de grenzen die de natuur altijd had gesteld definitief worden beslecht. Het gaat Amrith niet om de kleine elite die de energie – in de eerste plaats voor zichzelf – beheersbaar maakte, maar om de immense gevolgen van hun handelen voor de rest van de mensheid en voor wat hij de „niet-menselijke natuur” noemt: „Op zoek naar vrijheid beroofden ze anderen van hún vrijheid, vergiftigden ze rivieren, verwoestten ze heuvels, lieten ze bossen verdwijnen.”

Ook in Amriths eerdere boeken duikt „de natuur” steeds op als een hoofdrolspeler. Zoals in Unruly Waters (2018), waarin hij beschrijft hoe klimaat, bergrivieren en moessonregens Zuid-Azië hebben vormgegeven. Naar aanleiding van dit boek ontving Amrith in 2022 de prestigieuze Nederlandse Heinekenprijs voor historische wetenschap. In het oudere Crossing the Bay of Bengal (2013) laat hij zien hoe veranderingen in milieu en klimaat door de eeuwen heen wisselende aanleidingen vormden voor migranten om de Golf van Bengalen over te steken.

De brandende aarde is ambitieuzer. Amrith beperkt zich niet tot een regio, maar schreef een geschiedenis van de hele planeet. Hij wil laten zien hoe nauw ongelijkheid, geweld en milieuschade met elkaar verweven zijn, en ontdekken hoe dat kon gebeuren. Want alleen het begrijpen van deze verwevenheid kan haar misschien ongedaan maken.

Aanjagers van ontwikkeling

Amrith deelt zijn boek op in drie periodes: ergens rond 1200 werd „de kiem van verandering” gelegd. Dit eerste deel gaat het over de rooftochten van de Mongolen, de Chinezen, de Spanjaarden en andere Europeanen – uitmondend in de kolonisatie van Amerika. Zo’n zeshonderd jaar later begon de mensheid met „het verbreken van de ketenen”. Steenkool en olie werden de adrenaline van de samenleving. Dankzij de stoommachine en zijn vele toepassingen, werd de exploratie van de planeet versneld – met steeds meer schade voor de natuur en voor grote groepen mensen tot gevolg. Want de ketenen werden wel verbroken, maar niet voor iedereen, zoals slavenhandel en kolonialisme bewezen.

Het einde van de Tweede Wereldoorlog markeerde volgens Amrith het begin van „de menselijke uitzondering”. Het naoorlogse optimisme leidde tot idealen op het gebied van mensenrechten en dekolonisatie. „Nooit waren er zoveel vrijheden aan zoveel mensen beloofd als in de twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog”, schrijft Amrith. Maar ook nu stuitte de mens op grenzen: „Noch de mens noch de natuur was zo plooibaar als de aanjagers van ontwikkeling hadden gehoopt. Ze lieten zich echter niet uit het veld slaan en vestigden hun hoop op de technologie van fossiele brandstoffen.”

In al die mooie gedachten over vrijheid ontbrak volgens Amrith echter één fundamenteel element: „de ecologische voorwaarden voor die vrijheid”. Hij citeert uit een VN-rapport, waarin staat dat „de mens heerser [kan] worden over zijn natuurlijke omgeving, in plaats van er de slaaf van te zijn”.

De vier of vijf hoofdstukken van elk deel zijn opgesplitst in verschillende kleinere, min of meer afgeronde passages. Amrith is een meester in het afwisselen van grote thema’s en kleine perspectieven, wat De brandende aarde prettig leesbaar maakt. Passages beginnen vaak met een individuele, menselijke vertelling. Zoals het hoofdstuk over de strooptochten van Dzjengis Khan en zijn Mongoolse leger: „In het jaar 1212 maakt Yelü Chucai (1189-1243), wetenschapper en hoge ambtenaar van het nomadische Kitan-volk uit de binnenlanden van Azië, een politieke pelgrimstocht naar het westen. Hij verheugde zich onderweg over het gevarieerde landschap van steppes en bergen. Hij uitte tandenknarsend zijn bewondering voor het Mongoolse leger onder aanvoering van Dzjengis Khan.”

De grote versnelling

Na de Tweede Wereldoorlog lijkt de kloof tussen de mens en „de rest van de natuur” dieper te worden. Klimaatwetenschapper Will Steffen spreekt van „de grote versnelling” van de wereldgeschiedenis. Intussen is ook het besef gegroeid dat een verbroken relatie met de natuur zich uiteindelijk tegen de mens kan keren. Amrith haalt instemmend Rachel Carson aan die in haar vermaarde artikelenreeks Silent Spring (1962) in het tijdschrift The New Yorker schreef dat „zeggenschap hebben over de natuur een omschrijving [is] die voortkomt uit hoogmoed”.

Veel heeft dat besef echter niet gebracht. In de drie jaar tussen 1984 en 1987 dat een VN-commissie onder leiding van de Noorse oud-premier Gro Harlem Brundtland een definitie zocht van ‘duurzame ontwikkeling’, stierven wereldwijd 60 miljoen mensen, veelal kinderen, aan diarree en aanverwante ziektes, werd de Hoorn van Afrika getroffen door droogte en hongersnood en vond de kernramp in Tsjernobyl plaats.

„Ooit, lang geleden, was alle geschiedenis milieugeschiedenis”, schrijft Amrith in de inleiding van zijn boek. Je hoeft alleen maar naar de Amerikaanse president Donald Trump te kijken, die zijn oog heeft laten vallen op de grondstoffen van Groenland en Oekraïne, om te beseffen dat er weinig is veranderd. Na alle historische omzwervingen is dat ook Amriths conclusie. Dit is de paradox van de geschiedenis: de mensheid wil vrij zijn door zich te bevrijden van de natuur. Maar pas als mensen beseffen dat ze zelf een schepping van de natuur zijn en handelen naar dat besef, kunnen ze hun vrijheid herwinnen.

Amrith doet een poging om in een korte epiloog een aanzet te bieden voor hoe dat zou moeten. Dat past in een trend om na sombere verhalen over klimaat en milieu handelingsperspectief te bieden. Maar erg overtuigend werkt dat hier niet. Amrith had het beter kunnen laten bij de waarschuwing van de Indiase oud-premier Indira Gandhi, aan het eind van het laatste hoofdstuk, „dat alle pogingen om het milieu te beschermen domweg zullen mislukken als ze worden ondernomen zonder oog voor maatschappelijke rechtvaardigheid”.