Hisham Matar schreef een aangrijpende roman over vriendschap, ballingschap en de onmogelijkheid van terugkeren

Een volwassen man wordt neergeschoten tijdens een demonstratie en roept om zijn moeder. Dat beeld ziet Hisham Matar in Caïro op de televisie voorbij flitsen. Met zijn familie kijkt de Brits-Libische schrijver, op dat moment dertien jaar, naar een nieuwsuitzending van de aanslag op 17 april 1984 tijdens een anti-Khaddafi-protest op St James’s Square voor de Libische ambassade in Londen. Twee schutters van de geheime politie schieten vanaf de eerste verdieping van de ambassade op de menigte. Een jonge politieagente komt daarbij om het leven en elf Libische demonstranten raken gewond. En een van hen roept, gillend van angst, om zijn moeder. Het is dit gegeven – dat zelfs een volwassen man nog altijd zijn moeder nodig heeft – dat de jonge Matar diep treft. Zozeer zelfs, vertelde hij vorig jaar in The Hatchards Podcast, dat hij er veertig jaar later een roman over wilde schrijven.

Het toeval wil dat Matar, zoon van een politiek dissident, in 1986 naar het Verenigd Koninkrijk migreerde waar hij later op de universiteit bevriend raakte met de man die destijds om zijn moeder had geroepen. Bovendien ontmoette hij nog een andere Libiër die op diezelfde dag was gaan demonstreren. Deze gedeelde historische gebeurtenis – vijf vermoedelijke daders werden naderhand uit het Verenigd Koninkrijk gedeporteerd en de diplomatieke banden tussen het Verenigd Koninkrijk en Libië werden verbroken – inspireerde Matar tot het schrijven van Vrienden (My Friends), een uiterst fijngevoelige roman over de gevolgen van een leven in ballingschap. Want wat betekent het om niet vrij te zijn? Om afgesneden te leven van het land dat je lief is, maar waar je niet kunt leven?

Het zijn onderwerpen die Matar al aanraakte in Niemandsland (2006) en Anatomie van een verdwijning (2011). Romans waarmee hij een krachtig, melancholisch gevoel wist op te wekken: met zachte pennenstreken zette hij neer wat het betekent om eenzaamheid te ervaren in de grote stad, om liefde te voelen voor familie op afstand, om ontworteld te zijn. Die subtiele, inlevende stijl gebruikte hij ook in het confronterende De terugkeer – zijn met een Pulitzer Prize bekroonde memoir uit 2016 waarin hij de ontvoering van zijn vader door Khadaffi’s troepen en zijn verdwijning in de gevangenissen beschrijft. Een soortgelijke kwetsbaarheid – Matar schrijft eerder vanuit pijn dan boosheid -– komt nu opnieuw tot uiting in Vrienden, reden waarom deze roman, die eind vorig jaar verscheen en in vertaling uitkwam, terecht werd genomineerd voor meerdere literaire prijzen waaronder de Booker Prize en de National Book Award.


Lees ook

‘Niets is mooier dan begripvol zwijgen’

‘Niets is mooier dan begripvol zwijgen’

Voorgoed afscheid

Om terug te komen op het thema van dit boek: wat is een vriend? Die vraag komt meteen naar boven op de eerste pagina van Vrienden. Matar beschrijft het moment dat zijn hoofdpersoon, Khaled Abd al Hady, staand op de bovenste verdieping van King’s Cross Station, voorgoed afscheid neemt van zijn vriend Hosam Zowa. Deze laatste staat op het punt de trein richting Parijs te nemen vanwaar hij zal vertrekken richting de Verenigde Staten.

De scène speelt zich af is 2016, ruim dertig jaar na de aanslag, en Khaled heeft het gevoel dat hij, zijn vertrekkende vriend observerend, voor het eerst recht bij Hosam naar binnen kijkt. „Alsof alle jaren van onze vriendschap, de twee decennia dat we elkaar kennen, een voorstudie zijn geweest, en zijn portret zich nu pas scherp aftekent.”

Misschien, zo mijmert hij, is dat ook hoe de dingen gaan. „Dat wanneer een vriendschap onverklaarbaar ten einde komt, wegebt of simpelweg oplost in het niets, de verandering die ons dan overkomt opeens onvermijdelijk lijkt, als een noodlot dat altijd al onafwendbaar is geweest, zoals wanneer je iemand vanaf een afstand naar je toe ziet lopen en diegene pas herkent als het te laat is om je om te draaien. Niemand heeft ooit dichter bij mijn hart gewoond dan hij.”

Het verhaal dat Khaled vervolgens vertelt, mijmerend tijdens een lange wandeling door Londen waarbij hij zich voor het eerst begeeft in de buurt van St James’s Square, wordt duidelijk hoe de vriendschap tussen hem, Hosam en nog een derde man, genaamd Mustafa, is ontstaan. Zo maakt Khaled, die opgroeit in Benghazi, op jonge leeftijd al kennis met Hosam, wiens anti-Khadaffi-verhaal begin jaren tachtig wordt voorgelezen op BBC Arabic World Service en waar hij met zijn familie naar luistert. Het is een memorabele gebeurtenis – het korte verhaal gaat over een man wiens ledematen worden opgegeten door een kat en vormt een overduidelijke aanklacht tegen de dictatuur – onder meer omdat de presentator van het programma kort daarop wordt vermoord door de Libische geheime politie in Londen. Waar Hosam zelf verblijft is echter onduidelijk, maar de mysterieuze schrijver is vanaf dat moment zelden uit de gedachten van Khaled.

Wanneer hij drie jaar later als jongvolwassene naar Schotland vertrekt om te gaan studeren, komt hij op de Universiteit van Edinburgh in contact met Mustafa, een medestudent uit Libië die hem aanspoort mee te gaan naar het protest op St James’s Square. Tijdens de beschietingen raken beiden gewond en belanden in het ziekenhuis, waarna ze, eenmaal hersteld, al snel een permanente verblijfsvergunning krijgen. Hosam, die inmiddels naar Londen is gevlucht en zijn schrijverschap achter zich heeft gelaten, is dan nog niet in zicht. Pas jaren later – waarbij opnieuw de aanslag in 1984 een rol speelt – ontmoet hij zowel Khaled als Mustafa en ontstaat er een hechte vriendschap ontstaat tussen de drie.

Kogelwonden

Het is de periode, kort na Khaleds ontslag uit het ziekenhuis en nog voordat hij Hosam voor het eerst ontmoet, waar Matar een belangrijke kern weet te raken. Nu hem politiek asiel is verleend, zou Khaled, herstellend van twee kogels die zijn borstkas doorboorden, zich veilig moeten wanen, maar het tegenovergestelde blijkt het geval: uit angst alsnog geïdentificeerd te worden door de Libische regering, durft hij zijn studie niet voort te zetten. Hij duikt onder in Londen, in het appartement van een vriendin, waar hij zich verdiept in de Engelse literatuur.

Uit angst voor afluisteren kan Khaled met zijn ouders alleen over koetjes en kalfjes spreken

Contact met anderen heeft hij nauwelijks, met zijn familie in Tripoli schrijft hij brieven of spreekt hij door de telefoon. Maar hen vertellen wat hem is overkomen durft hij niet, uit angst zijn ouders en zus in gevaar te brengen maar ook omdat hij zich schaamt voor zijn protestactie: „Alle mogelijkheden die ik ooit had gehad – een studiebeurs aanvragen, een respectabele baan krijgen, een lening afsluiten en het belangrijkste van alles: als een vrij mens leven – spraken niet meer vanzelf.”

En zo kwijnt Khaled weg. Het levert een aangrijpend deel op waarin Matar de existentiële eenzaamheid van zijn hoofdpersoon op een schrijnende manier weergeeft. Khaled zwerft rond in de buurt, bezoekt dagelijks de pub – telkens een andere – spendeert zijn tijd in de buurtbibliotheek waar hij Seneca, Sophocles en andere klassiekers tot zich neemt, maar hij staart vooral veel en vaak naar de gordijnen in zijn appartement. „Mijn gedachten strompelden voort”, overpeinst Khaled als hij, al wandelend door Londen, terugdenkt aan die periode. „Anders dan thuis ging de zon hier in slow motion onder: lang nadat hij weg was, hing zijn gloed nog tussen de wolken. Als het helemaal donker was, veranderden de ramen in spiegels. Ik weet nog dat ik dacht: het is een zegen dat we gemaakt zijn om aan het einde van de dag moe te zijn.”

Ook in de telefoongesprekken met zijn familie in Tripoli kan hij de eenzaamheid niet buitensluiten. Uit angst te worden afgeluisterd door de Libische veiligheidsdiensten spreekt Khaled met zijn vader en moeder alleen over koetjes en kalfjes, onderwijl doodsbang om ook maar iets verkeerds te zeggen waardoor ‘de meeluisteraar’, zoals hij de anonieme derde persoon aan de lijn noemt, een vermoeden krijgt dat er mogelijk iets aan de hand is. En dus wordt datgene wat niet kan worden uitgesproken – het gemis, de liefde, de pijn – toch gedeeld via de beschrijving van een klassiek recept voor tajine, of spreekt hij met zijn vader over Abu al-Ala al-Ma’arri, de elfde-eeuwse Syrische schrijver van Het epistel van vergeving, voor beiden een belangrijk gedicht omdat, aldus zijn vader, „in de geschiedenis van de liefde en de poëzie de liefde van een vader voor zijn zoon groter is dan alle andere soorten liefde”.

Kloof die niet meer te dichten valt

Het zijn deze kwetsbare, ontroerende momenten waarmee Matar inzichtelijk maakt hoe de kloof tussen degenen die achterblijven en degenen die zijn vertrokken uiteindelijk niet meer te dichten valt. Khaled is in de kern een verscheurd wezen en datzelfde geldt voor Hosam en Mustafa. Naarmate ze gedrieën ouder worden en meer en meer met Engeland vergroeien, blijken ze toch niet in staat het thuisland los te laten. Hun onderlinge verwijdering is dan ook het sterkst op het moment dat in 2011 de Arabische Lente uitbreekt en Khaled als enige de beslissing maakt om niet als vrijheidsstrijder terug te keren naar zijn geboorteland.

Na meer dan dertig jaar gedeelde geschiedenis dwingt juist deze revolutie hen om de keuze te maken tussen het leven dat ze voor zichzelf hadden gecreëerd en het leven dat ze hadden achtergelaten. Hoe het Hosam en Mustafa vergaat, laat ik hier onvermeld, maar de beslissing van Khaled om in Londen te blijven levert een van de mooiste zinnen op uit dit aangrijpende boek. Want uiteindelijk is terugkeren, aldus Matar, een mythe. Waarom, dat komt aan de orde wanneer de moeder van Khaled hem aan de telefoon vraagt wanneer hij denkt terug te keren naar Libië. Op haar vraag ‘Wat houdt je nog tegen?’, antwoordt hij in gedachten het volgende: „Dat ik niet terug kan naar datgene waar ik naar terug wil, omdat die plaats is veranderd en ik ben veranderd en dat wat ik hier heb opgebouwd dan misschien wankel en bescheiden is, maar dat alles wat ik heb erin zit en ik bang ben dat ik als ik wegga niet de wilskracht zal hebben om terug te gaan en dan ben ik weer verloren en ik ben al eens verloren geweest en nu doe ik er alles aan om te zorgen dat dit niet nog eens gebeurt en ik weet niet of dat laf is of moedig en dat kan me ook niet schelen en ik heb zonder te beslissen een beslissing genomen dat ik de dagen zal bijhouden, dat ik zal slapen als slapen goed voor me is en dat ik op tijd wakker zal worden en naar mijn werk zal gaan en naar de mensen die op me rekenen, omdat het mijn enige optie is.”

Het is een hartverscheurende zin, een van de vele in dit boek, waarmee Matar, de kloof tussen hoofd en hart – de plek waar volgens hemzelf de literatuur huist – weet te overbruggen. Net zoals hij, op diezelfde ongrijpbare maar gevoelsmatige wijze, woorden geeft aan de betekenis van vriendschap. Wanneer Hosam en Khaled voor het eerst hebben afgesproken zegt Hosam, na een korte stilte: „Vriend. Wat een woord. De meeste mensen gebruiken het voor mensen die ze nauwelijks kennen. Terwijl een vriend zoiets prachtigs is.”