Wat vindt B. er allemaal van? „Van wat”, vraagt B. Nou, van die verhalen over jou in NRC. „Ze gaan niet over mij”, zegt B., „ze gaan over ons” en „ik vind het fijn, want ze kloppen, zo is het gewoon”.
Het is een vraag die vooral anderen bezighoudt, heb ik gemerkt. De ogen op het slachtoffer, de vrouw met De Ziekte die zo uitgebreid door mij in de schijnwerpers is gezet, zonder dat ze terug kan praten. Wat vindt zíj ervan, van dat omzorgd worden door haar geliefde F., van zijn gezeul en gesjor, zijn ongeduld, de eindjes aan zijn rek, van de keren dat hij haar net iets te lang heeft laten wachten, van al die beslissingen die hij voor haar neemt, en, o ja, van al die praatjes over haar?
„Waarom vertel je nergens waarom je serie voor NRC De Sluitpost heet”, vraagt B., om maar eens bij het begin te beginnen. Dat weet je toch wel? „Ja, maar je begint er nooit over.” Nou, zeg dan? „Jij bent naast je zorgzame zelf ook een alfamannetje dat soms wil dat de aandacht bij jou ligt.” Pardon, wat tragisch! „Hoezo, dat is nou eenmaal zo. Jij moet ook heel veel doen. En je kunt heel goed zorgen voor mensen.” Voor mensen? „Ja, en voor mij.” B. lacht.
En die sluitpost? „Nou dan gaat het je toch te ver, heb je voor alles gezorgd, zit ik in de auto bijvoorbeeld, en heeft het al tien minuten geduurd voor ik mijn jas aan heb, in de rolstoel naar buiten ben gerold, en dan moet jij nog snel even naar de wc of onder de douche. En dan voel jij je de sluitpost. Klopt dat?”, vraagt B, zonder mijn antwoord af te wachten. „Ik snap het ook”, zegt ze begripvol, „maar soms overdrijf je wel een beetje. Zo zielig ben je nou ook weer niet, het is gewoon wat het is.”
Weggetjes
Het is gewoon wat het is. Dat is zo’n beetje B.’s motto geworden. Net als haar ‘weggetjes’ die ze niet ingaat; de gedachten over de dingen die ze mist, en die ze het liefst onbenoemd laat. Omdat mijmeren haar op geen enkele manier helpt. „Jij doet dat wel”, zegt B., „maar ik heb daar gewoon geen zin in.”
Hoe is dat dan voor B., als zij aan het overleven is – door niet te veel terug of vooruit te kijken – om naast iemand te leven die dat wel doet? „Dat is best moeilijk”, zegt B., „omdat ik dan het gevoel krijg dat ik een last ben, voor jou. En omdat jouw leven zonder mij heel anders was geweest.”
Hoe dan? „Nou, dat je veel meer dromen had kunnen verwezenlijken dan nu. Dat vind ik moeilijk, want er zijn veel dingen in mijn leven waar ik niks aan kan doen. Maar ervoor zorgen dat jij minder wordt belast, dat kan ik wel.”
En hoe zit het dan met B.’s dromen? Geen antwoord, want dat is dus zo’n weggetje.
Ik wéét wat ze nu gaat zeggen, en ik heb er een hekel aan. „Ik zou kunnen zeggen: ik ga naar een tehuis. Dan kun jij je leven weer oppakken.” Maar welk leven? En alsof ik dat wil – alsof zíj dat wil. Haar ogen worden rood, ze neemt een hap adem. „Of, ik zou eruit kunnen stappen. Als ultieme oplossing.” Ze kijkt voor zich uit. „Maar dat zijn hele rigoureuze overwegingen.”
Een poos geleden sputterde ik dan tegen, maar dit soort gedachten komen en gaan, dat weet ik inmiddels. En ’t is gek hoe zulke afschuwelijke zinnen ook een plek hebben gekregen in ons gesprek. „Maar voor ik dát overweeg, probeer ik zoveel mogelijk hulp in te schakelen,” zegt B. geruststellend – „zodat het jouw leven verlicht.”
Dat is nogal een last, stel ik me voor, hoe B. niet alleen haar ziekte draagt, maar ook moet omgaan met de wetenschap dat ze mijn leven beperkt. Natuurlijk wil ik dat er niet bij hebben, voor haar, maar hoe voorkom je zoiets?
B. geeft een por met haar goede arm. Die mept nog als de beste
Neem die ontelbare keren dat B. moet wachten tot ik klaar ben met de dingen die zij niet meer kan doen: het huishouden, de auto inpakken voor een lange reis, klussen die móéten gebeuren, de dingen die ik voor mijzelf doe, ook die ja. „Sommige dingen kunnen echt niet wachten,” zegt B., „dan vraag ik toch je hulp. Maar ik houd ook heel vaak mijn mond, en dan kijk ik hoever ik kom zonder jou.” Soms eindigt dat dan op de grond, dat weten we alle twee.
Maar hoe verdraag je dat, je mond houden? „Dat is ook best moeilijk. Het is een soort mediteren. Zoals in de nacht, dan doe ik dat ook. Als mijn lijf schreeuwt om gekeerd te worden. Dat kan ik immers ook niet zonder jou. Maar ik wil je dan niet wakker maken. Dan probeer ik aan iets anders te denken.”
Of ze daar niet verschrikkelijk van baalt? B. haalt haar schouders op en schudt van nee. „Of misschien wel”, zegt ze, „maar ik denk daar niet zoveel over na. Het lijkt erop alsof ik in een hele andere werkelijkheid leef dan jij. Eentje waarin ik me heel veel dingen niet meer afvraag. Ik probeer er vooral te zijn.”
Zij drijft weg
Dat treft me. Terwijl ik denk dat we hier heel erg samen in zitten, is zij al een beetje aan het wegdrijven, naar een leven waarin normale wensen, plannen en ambities, en alle vragen die daarbij horen, er steeds minder toe doen. Zonder dat ik dat allemaal door heb. „Ik neem me nog maar heel weinig voor. Ik sta heel anders in het leven dan vroeger.”
Vroeger is nog maar een paar jaar geleden, toen ze nog optrad en haar boterham verdiende als violist, toen ze sneller liep dan ik, toen ze dagenlang haar eigen ding deed, wij alle twee. „Ik nam veel meer initiatief, ik gaf mijn eigen leven vorm: zo wil ik het en zo ga ik het doen. Nu bepaalt mijn toestand hoe het gaat. Daar reageer ik meestal op. Mijn lijf dicteert de dag, en daar handel ik dan naar. Dat vind jij soms lastiger te accepteren dan ik. Bijvoorbeeld, wanneer jij zegt ‘wat zijn we toch bejaard, we gaan alweer een film kijken’. Dan denk ik, wat heerlijk dat ik even niets met mijn lijf hoef.”
Zeg je nu dat je gevoel door die hele ziekte eigenlijk een beetje is afgevlakt? „Soms heb ik zelfs geen kracht meer achter mijn stem om mee te doen aan een gesprek. Iedereen is zoveel sneller. Jij oreert ook meer, dus dan kom ik er sowieso niet tussen.” B. lacht. Maar ze meent het wel. „Ik vind het natuurlijk leuker als ik nog mee mag doen, aan het leven. Dat klinkt vrij tragisch, niet?”
Levenslust
Dat klinkt vrij tragisch. En dat is het natuurlijk ook. En toch voelt dat bijna nooit zo. Dat komt, weet ik, omdat B. zelden in haar misère blijft steken. „Daar kan ik niks aan doen”, zegt ze verontschuldigend, „dat heb ik gewoon. Het gaat echt om de kleine dingen, of fijne gesprekken met lieve vrienden, of tijd met onze kindjes. En ik leef met jou, jij maakt het voor me mogelijk om fijne dingen te doen, dat er mensen op bezoek kunnen komen, dat we uit kunnen. Zonder jou had ik daar veel meer moeite voor moeten doen.”
Ik ken het goed van B., haar levenslust. Ik was allang van het dak van een schuurtje gesprongen. „Als ik een stomme dag heb, wijt ik dat vooral aan mijzelf, dat ik er niets van heb gemaakt. Ik kan immers altijd nog mijn brein gebruiken, of iets creatiefs doen. Als ik dat doe, dan is mijn dag gelukt. Eigenlijk vertrouw ik meestal op de volgende dag.” Ook al is de volgende dag een dag van zorg, van de katheterwissel, de fysiotherapie, van een lange rit naar school, een rug die niet mag verzakken, of van het eindeloze verzitten tegen een stram gestel. Dat klinkt als een topdag.
B. geeft mij een por. Met haar goede arm welteverstaan. Dat is haar oude strijkersarm. Die mept nog als de beste. „Misschien heb ik dat van mijn moeder, dat mateloos positieve over wat het leven te bieden heeft. Als oudste van zes heb ik ook heel veel alleen moeten doen, omdat mijn moeder altijd te druk was met de kleintjes. Daar baalde ik toen van, maar nu heb ik er profijt van. Ik heb geleerd dat ik altijd mezelf nog heb. En dat niet alles via een gemakkelijke weg moet gaan om het tóch te redden. Het hoort gewoon bij het leven dat het soms ook een beetje kut is.”
‘Ik schroef dit even aan”, zegt Nienke Verschuur tegen haar collega Karin Jansen. „Hier moet een tikje tegen”, reageert Jansen. „Een haartje omhoog nog.” Buiten, op een bouwplaats in Amsterdam-Noord, staan op de steigers rond het gebouw in aanbouw tientallen mannen in neongele hesjes en warmgele helmen. Verschuur en Jansen zijn de enige vrouwen op het terrein. „Dat is meestal zo.”
Ze zijn bezig met het installeren van het frame van een saliegroen keukenblok. Er wordt een nieuw complex aan de Klaprozenweg gebouwd met ruim honderd studio’s die bestemd zijn voor studenten. Verschuur en Jansen installeren, afgewisseld door de drie andere vrouwen in het team, ruim honderd keukens.
Dat ze hier de enige vrouwen zijn ligt in lijn met de man-vrouwverdeling in de bouwsector. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hadden mannen in 2023 bijna 90 procent van de 0,7 miljoen banen in de bouwnijverheid. Dat wil niet zeggen dat er geen behoefte is aan vrouwen. Door middel van campagnes als #bouwvrouwen, van Bouwend Nederland, probeert de sector juist ook vrouwen aan te trekken.
Dat doet de branchevereniging deels omdat ze diversiteit zouden willen bewerkstelligen, maar ook omdat het „onbenut potentieel” is. „We kunnen niet 51 procent van de bevolking naast ons laten liggen”, zegt de woordvoerder. Net als veel andere sectoren kampt de bouwsector met een personeelstekort. „Dat gaat niet alleen over mensen die op de bouwplaats staan, er is ook een tekort aan mensen die op kantoor werken, zoals civiel ingenieurs. De campagne laat bouwvrouwen zien ter inspiratie voor toekomstige werknemers.”
Russisch
Verschuur was als kleuter in de timmerhoek te vinden, vertelt ze. „Niet dat ik denk dat dat helemaal verklaart waarom ik dit ben gaan doen hoor.” Maar ze vond die hoek gewoon leuker dan de poppenhoek. De juf vond het volgens Verschuur zorgelijk dat ze alleen maar oog had voor gereedschap en ging bij haar moeder langs – zo ging dat toen nog, zegt Verschuur – voor een gesprek. „In een klein dorp in Friesland viel een meisje in de timmerhoek iets te veel op.” Haar moeder vond dat haar dochter lekker moest blijven timmeren als zij dat wilde.
Na de basisschool heeft ze het gereedschap een tijdje links laten liggen. Ze ging studeren, maar na een paar jaar kunstgeschiedenis en Russisch was „de lol daar wel van af”. Op haar dertigste besloot ze de voltijdsopleiding tot meubelmaker op het Hout- en Meubileringscollege te volgen, met mensen die net van de middelbare school komen. „Op zeker moment realiseerde ik me dat mijn rekenmachine ouder was dan mijn klasgenoten.” Sinds 2013 is ze afgestudeerd meubelmaker, met een eigen meubelmakerij.
Loodgieterscursus
Maar waarom dan ook nog keukens? En waarom alleen met vrouwen?
Het kwam doordat ze op een zeker moment op de A6 achter een busje reed waarop stond: ‘De Keukenman’. „Ik dacht: hoezo de keukenmán? Vrouwen kunnen toch ook keukens installeren?”
Er was een loodgieterscursus voor nodig, want bij keukens komt in tegenstelling tot meubels ook elektra- en leidingwerk kijken. Maar haar vermoeden klopte: natuurlijk kunnen vrouwen keukens installeren. Zo ontstond het idee voor het collectief Vrouwen in de Keuken. De vrouwen werken als zzp’er en nemen in die hoedanigheid ook binnen Vrouwen in de Keuken klussen aan. „Hoe we vrouwen vinden?”, vraagt Verschuur. „Ze vinden ons.”
De mensen die aanvragen doen bij Vrouwen in de Keuken doen dat overigens niet omdát het vrouwen zijn die dan komen klussen, zegt Verschuur, ze zijn gewoon op zoek naar mensen die klussen. Alleen na een mini-stukje in het feministische tijdschrift Opzij kregen ze twee opdrachten binnen van „vrouwen met mannetjes-angst”. Dat waren vrouwen die iets te veel negatieve ervaringen hadden gehad met werklui over de vloer, legt ze uit. „Maar dat zijn dus uitzonderingen.”
En daarnaast letten de Vrouwen in de Keuken natuurlijk goed op als ze bij mensen aan het klussen zijn, zegt Verschuur. „Ik zeg altijd: we zijn te gast, gedraag je ook zo. Vraag of je even naar het toilet mag. Natuurlijk mag het, maar voor de klant is het toch prettig als je het even vraagt.” Ze zorgen na het klussen altijd dat ze het huis netjes achterlaten. „Maar ik vind dat iedereen dat zou moeten doen.”
Volgens Verschuur zijn schroevendraaiers zowel voor mannen als voor vrouwen. „Ik ben ervan overtuigd dat vrouwen net zo goed meubels kunnen maken of keukens installeren als mannen. Het is een soort queeste geworden om anderen, zowel mannen als vrouwen, daarvan te overtuigen.”
Wat vindt B. er allemaal van? „Van wat”, vraagt B. Nou, van die verhalen over jou in NRC. „Ze gaan niet over mij”, zegt B., „ze gaan over ons” en „ik vind het fijn, want ze kloppen, zo is het gewoon”.
Het is een vraag die vooral anderen bezighoudt, heb ik gemerkt. De ogen op het slachtoffer, de vrouw met De Ziekte die zo uitgebreid door mij in de schijnwerpers is gezet, zonder dat ze terug kan praten. Wat vindt zíj ervan, van dat omzorgd worden door haar geliefde F., van zijn gezeul en gesjor, zijn ongeduld, de eindjes aan zijn rek, van de keren dat hij haar net iets te lang heeft laten wachten, van al die beslissingen die hij voor haar neemt, en, o ja, van al die praatjes over haar?
„Waarom vertel je nergens waarom je serie voor NRC De Sluitpost heet”, vraagt B., om maar eens bij het begin te beginnen. Dat weet je toch wel? „Ja, maar je begint er nooit over.” Nou, zeg dan? „Jij bent naast je zorgzame zelf ook een alfamannetje dat soms wil dat de aandacht bij jou ligt.” Pardon, wat tragisch! „Hoezo, dat is nou eenmaal zo. Jij moet ook heel veel doen. En je kunt heel goed zorgen voor mensen.” Voor mensen? „Ja, en voor mij.” B. lacht.
En die sluitpost? „Nou dan gaat het je toch te ver, heb je voor alles gezorgd, zit ik in de auto bijvoorbeeld, en heeft het al tien minuten geduurd voor ik mijn jas aan heb, in de rolstoel naar buiten ben gerold, en dan moet jij nog snel even naar de wc of onder de douche. En dan voel jij je de sluitpost. Klopt dat?”, vraagt B, zonder mijn antwoord af te wachten. „Ik snap het ook”, zegt ze begripvol, „maar soms overdrijf je wel een beetje. Zo zielig ben je nou ook weer niet, het is gewoon wat het is.”
Weggetjes
Het is gewoon wat het is. Dat is zo’n beetje B.’s motto geworden. Net als haar ‘weggetjes’ die ze niet ingaat; de gedachten over de dingen die ze mist, en die ze het liefst onbenoemd laat. Omdat mijmeren haar op geen enkele manier helpt. „Jij doet dat wel”, zegt B., „maar ik heb daar gewoon geen zin in.”
Hoe is dat dan voor B., als zij aan het overleven is – door niet te veel terug of vooruit te kijken – om naast iemand te leven die dat wel doet? „Dat is best moeilijk”, zegt B., „omdat ik dan het gevoel krijg dat ik een last ben, voor jou. En omdat jouw leven zonder mij heel anders was geweest.”
Hoe dan? „Nou, dat je veel meer dromen had kunnen verwezenlijken dan nu. Dat vind ik moeilijk, want er zijn veel dingen in mijn leven waar ik niks aan kan doen. Maar ervoor zorgen dat jij minder wordt belast, dat kan ik wel.”
En hoe zit het dan met B.’s dromen? Geen antwoord, want dat is dus zo’n weggetje.
Ik wéét wat ze nu gaat zeggen, en ik heb er een hekel aan. „Ik zou kunnen zeggen: ik ga naar een tehuis. Dan kun jij je leven weer oppakken.” Maar welk leven? En alsof ik dat wil – alsof zíj dat wil. Haar ogen worden rood, ze neemt een hap adem. „Of, ik zou eruit kunnen stappen. Als ultieme oplossing.” Ze kijkt voor zich uit. „Maar dat zijn hele rigoureuze overwegingen.”
Een poos geleden sputterde ik dan tegen, maar dit soort gedachten komen en gaan, dat weet ik inmiddels. En ’t is gek hoe zulke afschuwelijke zinnen ook een plek hebben gekregen in ons gesprek. „Maar voor ik dát overweeg, probeer ik zoveel mogelijk hulp in te schakelen,” zegt B. geruststellend – „zodat het jouw leven verlicht.”
Dat is nogal een last, stel ik me voor, hoe B. niet alleen haar ziekte draagt, maar ook moet omgaan met de wetenschap dat ze mijn leven beperkt. Natuurlijk wil ik dat er niet bij hebben, voor haar, maar hoe voorkom je zoiets?
B. geeft een por met haar goede arm. Die mept nog als de beste
Neem die ontelbare keren dat B. moet wachten tot ik klaar ben met de dingen die zij niet meer kan doen: het huishouden, de auto inpakken voor een lange reis, klussen die móéten gebeuren, de dingen die ik voor mijzelf doe, ook die ja. „Sommige dingen kunnen echt niet wachten,” zegt B., „dan vraag ik toch je hulp. Maar ik houd ook heel vaak mijn mond, en dan kijk ik hoever ik kom zonder jou.” Soms eindigt dat dan op de grond, dat weten we alle twee.
Maar hoe verdraag je dat, je mond houden? „Dat is ook best moeilijk. Het is een soort mediteren. Zoals in de nacht, dan doe ik dat ook. Als mijn lijf schreeuwt om gekeerd te worden. Dat kan ik immers ook niet zonder jou. Maar ik wil je dan niet wakker maken. Dan probeer ik aan iets anders te denken.”
Of ze daar niet verschrikkelijk van baalt? B. haalt haar schouders op en schudt van nee. „Of misschien wel”, zegt ze, „maar ik denk daar niet zoveel over na. Het lijkt erop alsof ik in een hele andere werkelijkheid leef dan jij. Eentje waarin ik me heel veel dingen niet meer afvraag. Ik probeer er vooral te zijn.”
Zij drijft weg
Dat treft me. Terwijl ik denk dat we hier heel erg samen in zitten, is zij al een beetje aan het wegdrijven, naar een leven waarin normale wensen, plannen en ambities, en alle vragen die daarbij horen, er steeds minder toe doen. Zonder dat ik dat allemaal door heb. „Ik neem me nog maar heel weinig voor. Ik sta heel anders in het leven dan vroeger.”
Vroeger is nog maar een paar jaar geleden, toen ze nog optrad en haar boterham verdiende als violist, toen ze sneller liep dan ik, toen ze dagenlang haar eigen ding deed, wij alle twee. „Ik nam veel meer initiatief, ik gaf mijn eigen leven vorm: zo wil ik het en zo ga ik het doen. Nu bepaalt mijn toestand hoe het gaat. Daar reageer ik meestal op. Mijn lijf dicteert de dag, en daar handel ik dan naar. Dat vind jij soms lastiger te accepteren dan ik. Bijvoorbeeld, wanneer jij zegt ‘wat zijn we toch bejaard, we gaan alweer een film kijken’. Dan denk ik, wat heerlijk dat ik even niets met mijn lijf hoef.”
Zeg je nu dat je gevoel door die hele ziekte eigenlijk een beetje is afgevlakt? „Soms heb ik zelfs geen kracht meer achter mijn stem om mee te doen aan een gesprek. Iedereen is zoveel sneller. Jij oreert ook meer, dus dan kom ik er sowieso niet tussen.” B. lacht. Maar ze meent het wel. „Ik vind het natuurlijk leuker als ik nog mee mag doen, aan het leven. Dat klinkt vrij tragisch, niet?”
Levenslust
Dat klinkt vrij tragisch. En dat is het natuurlijk ook. En toch voelt dat bijna nooit zo. Dat komt, weet ik, omdat B. zelden in haar misère blijft steken. „Daar kan ik niks aan doen”, zegt ze verontschuldigend, „dat heb ik gewoon. Het gaat echt om de kleine dingen, of fijne gesprekken met lieve vrienden, of tijd met onze kindjes. En ik leef met jou, jij maakt het voor me mogelijk om fijne dingen te doen, dat er mensen op bezoek kunnen komen, dat we uit kunnen. Zonder jou had ik daar veel meer moeite voor moeten doen.”
Ik ken het goed van B., haar levenslust. Ik was allang van het dak van een schuurtje gesprongen. „Als ik een stomme dag heb, wijt ik dat vooral aan mijzelf, dat ik er niets van heb gemaakt. Ik kan immers altijd nog mijn brein gebruiken, of iets creatiefs doen. Als ik dat doe, dan is mijn dag gelukt. Eigenlijk vertrouw ik meestal op de volgende dag.” Ook al is de volgende dag een dag van zorg, van de katheterwissel, de fysiotherapie, van een lange rit naar school, een rug die niet mag verzakken, of van het eindeloze verzitten tegen een stram gestel. Dat klinkt als een topdag.
B. geeft mij een por. Met haar goede arm welteverstaan. Dat is haar oude strijkersarm. Die mept nog als de beste. „Misschien heb ik dat van mijn moeder, dat mateloos positieve over wat het leven te bieden heeft. Als oudste van zes heb ik ook heel veel alleen moeten doen, omdat mijn moeder altijd te druk was met de kleintjes. Daar baalde ik toen van, maar nu heb ik er profijt van. Ik heb geleerd dat ik altijd mezelf nog heb. En dat niet alles via een gemakkelijke weg moet gaan om het tóch te redden. Het hoort gewoon bij het leven dat het soms ook een beetje kut is.”
‘Ik ben verdrietig’, zegt Jaïr Stranders. Het is de ochtend na het nieuws over een bestand tussen Israël en Hamas. In hun kleine benedenwoning in de Amsterdamse Pijp zitten Stranders (46) en Sam Ghilane (33), aan tafel. Ze zijn getrouwd. Zij legt een hand op zijn arm. „Jij zegt nou wel verdrietig, maar ik was eerst wel heel erg opgelucht.” Hij knikt: „Ik was ook opgelucht.”
Stranders, artistiek leider van Theater Na de Dam, is vooral verdrietig omdat hij denkt dat het akkoord ook kort na 7 oktober 2023 had kunnen worden gesloten. Dan waren de gijzelaars die Hamas na de bloedige aanval op Israël had meegevoerd, veel eerder vrijgekomen. En dan waren er geen tienduizenden Palestijnen gedood bij de Israëlische aanvallen daarna.
Sam Ghilane, net uitgespeeld met voorstelling De dokter van het Internationaal Theater Amsterdam en volop bezig met opnamen voor tv-serie Oogappels, is vooral opgelucht omdat ze hoopt dat de spanningen die het Israëlisch-Palestijnse conflict in Nederland teweegbracht, nu afnemen. „De samenleving is zó verhard, dat ik daar bang van werd. Het kreeg een sneeuwbaleffect.”
Stranders: „Ik denk niet dat de verhoudingen weer kunnen terugplooien naar de situatie van vóór 7 oktober 2023. Deze vorm van antisemitisme, kritiek op Israël die doorloopt in antisemitisme, sluimerde al langer in Nederland. In de afgelopen anderhalf jaar is die zó krachtig uitgebarsten, dat ik niet denk dat-ie weer gaat verdwijnen.”
Het leven van Ghilane en Stranders wordt sterk beïnvloed door die oorlog ver weg. Stranders neemt deel aan dialoogbijeenkomsten in scholen, moskeeën en buurthuizen, en spreekt zich uit in de media over actuele kwesties, zoals de recente rellen rond de voetbalwedstrijd tussen Maccabi en Ajax. Toen hij in december werd bekroond tot ‘Taalstaatmeester van het jaar’, een prijs voor onderscheidend taalgebruik, vatte de jury zijn werkzaamheden als volgt samen: „In een tijd waarin Van Dale kiest voor het woord ‘polarisatie’ als het woord van het jaar, laat Stranders zien waar het werkelijk om gaat, namelijk verbinding, bruggen bouwen, elkaar opzoeken.”
Met name Stranders moest even nadenken over een dubbelinterview. Moet hij wel over zichzelf spreken? „Het gaat niet om jou, maar om de zaak”, zegt hij, verwijzend naar essayist Abel Herzberg. Uiteindelijk geeft de doorslag dat hij en Ghilane zo kunnen laten zien dat ook schijnbaar onverenigbare polen verenigbaar zijn.
Sjoel en moskee
Hij is Joods en woonde een deel van zijn jeugd in Israël. Zij heeft een Nederlands-Joodse moeder en een Marokkaanse vader, die verliefd werden toen hij vanuit Marokko op vakantie in Nederland was. Stranders en Ghilane willen hun kinderen beide culturen, joods en islamitisch, meegeven.
Ze zijn geen van beiden gelovig, maar gaan wel naar sjoel en vieren elke vrijdag sabbat. Ghilane leert hun dochters (van 2 en 6) een woordje Darija. De kinderen zijn al twee keer voor het Suikerfeest naar de moskee geweest en afgelopen zomer bezochten ze met het gezin Marokko. „Ik ben in eerste instantie Marokkaans opgevoed”, zegt Ghilane. „Dat mijn moeder Joods was wist ik, maar daar kreeg ik niets van mee.”
Na de aanval van Hamas op 7 oktober, wandelend in het bos, was Ghilane zich sterker dan ooit bewust van haar Joodse wortels. „Gek dat de buitenwereld je zo kan veranderen, terwijl je van binnen nog hetzelfde bent. Dat deed me denken aan wat ik heb gelezen over mensen die in de Tweede Wereldoorlog opeens alleen nog maar als Jood werden gezien. Ik dacht: oh, dus zó werkt dat.”
Foto’s: Jagoda Lasota
Als hun oudste dochter op straat vrolijk de liedjes zingt die ze in de sjoel heeft geleerd, denkt Ghilane wel eens: oei, hoe zullen mensen reageren? „In oktober vroegen klasgenootjes aan haar: jij bent toch voor Israël? Spontaan antwoordde ze: ik ben voor vrede.”
Stranders: „Jij zei een keer: misschien moet Aviv maar niet zeggen dat ze Joods is. Daar werd ik boos om. Je gaat je toch niet verschuilen? Ik heb een veel positievere beleving van het Joods-zijn, bij jou is het meer beladen. Ik wil niet dat mijn dochter die lading meekrijgt.”
Ghilane: „We maken daar geen ruzie over, maar ik vind het moeilijk als mijn emoties hierover soms niet serieus genomen worden. Het helpt wel om met iemand te zijn die Joods-zijn anders beleeft.”
Stranders: „Ik heb een ongecompliceerde joodse opvoeding gehad.”
Ghilane: „Maar jij hebt wel zo’n radar, toch?”
Stranders: „Dat had ik altijd al. Ik ben nogal bewust politiek opgevoed, met veel aandacht voor de wereld. In 2002 studeerde ik af aan de Theaterschool met een voorstelling over de Holocaust, net na de tweede Intifada. Buiten waren demonstraties: ‘Hamas, Hamas, alle joden aan het gas.’ Dat was een moment dat ik voelde hoe dingen bij elkaar kwamen.”
Experimentenblok van Mengele
Ghilane werkt aan een boek over haar moeders familie, en de beladenheid van het Joods-zijn. „Toen mijn overgrootouders naar Auschwitz werden gedeporteerd, verraden op hun onderduikadres aan de Jozef Israëlskade, zat mijn oma elders ondergedoken. Mijn overgrootmoeder heeft in Auschwitz in het experimentenblok van dr. Mengele gezeten, samen met haar zus. De zus, man en zoon van mijn overgrootmoeder zijn in Auschwitz vermoord, zij overleefde het kamp en de Dodenmarsen. Na de oorlog stond ze ineens voor de deur van het leuke onderduikgezin waar mijn oma al jaren woonde.”
In het eindjaar van de toneelschool heeft Ghilane een voorstelling over haar oma gemaakt. Ze voelde heel veel bij haar oma, maar wist weinig over haar leven. „Mijn oma heeft altijd gezwegen, was depressief. Daarom had mijn moeder een moeilijke band met het jodendom. Alles in haar wilde daar niet bij horen.”
Stranders: „Jouw Joods-zijn is pas aangegaan toen wij een relatie kregen.”
Ghilane: „De boeken van Edith Eger [een overlevende van de jodenvervolging, die onder meer De keuze: leven in vrijheid schreef] leerden me dat trauma niet weggaat als je het wegduwt. Je moet trauma omarmen en het zien als iets waar je sterker uit kunt komen. Dat is een kanteling in mijn denken geweest; ik laat mijn levensgeluk niet door slachtofferschap overschaduwen.”
Stranders: „Mijn grootouders en ouders hebben niet in kampen gezeten, wel is hun naaste familie bijna allemaal vermoord.”
Hij vertelt wat er door zijn hoofd ging toen hij tien jaar geleden bij het graf van zijn oma stond, de moeder van zijn vader. Eerst dacht hij: nu is het afgelopen, nu komt er een eind aan die trauma’s. Maar meteen daarna: natúúrlijk niet, want onze dochter wordt ook belast door wat ik doe. „Zij weet als zesjarige dat er oorlog is, en dat er oorlog is geweest, en dat we herdenken. We proberen dingen uit te leggen, niet van haar weg te houden.”
Is het haar eigen angst die Ghilane nerveus maakt als haar dochter op straat Joodse liedjes zingt?
Ze veert op. „Ja, wél. Volgens mij is het zo dat jij, Jaïr, analytisch kijkt naar zulke situaties. Het raakt je misschien wel, maar het overspoelt je niet.”
Hij knikt. „Je gaat regelmatig met mij mee naar sjoel en dan vraag je: is het wel veilig? Ik zeg dan: hoezo, er staat toch marechaussee?
Ghilane: „Die staat daar omdat het níét veilig is.”
Stranders: „Het is bedoeld ter afschrikking.”
Ghilane: „Nou én?”
Stranders: „We willen natuurlijk naar een situatie dat Joden niet meer beveiligd hoeven te worden. Ik snap best dat mensen meer beveiliging willen, maar je wilt streven naar iets anders.”
Hetzelfde gewired
Ze leerden elkaar kennen op de Jeugdtheaterschool in Amsterdam, waar Stranders lessen filosofie gaf. „Ze was heel bijdehand, dat viel me op”, zegt hij. „Ze wist alles beter.”
Ghilane: „Dat heb jij niet hè?”
Stranders: „Pas later, toen we begin twintig was, voelden we de aantrekkingskracht. Die verliefdheid zat in het niet-Nederlands zijn. Ik had in Israël gewoond en ben Joods. Sam zat in de zomers altijd in Marokko.”
Ghilane: „Er was veel cultuuroverlap.”
Stranders: „Familie, eten.”
Ghilane: „De warmte van gesprekken voeren.”
Stranders: „Toen jij later meeging naar Israël was er veel herkenning, en toen jij me meenam naar jouw familie in Marokko ook.”
Ik probeer te eren dat ik Marokkaans én Joods ben
Toen bleek dat Ghilane naar de Toneelschool in Utrecht zou gaan, waar Stranders lesgaf, hebben ze aan de leiding verteld dat ze verliefd waren. Omdat hij haar geen les gaf, was dat geen probleem.
Stranders: „We zijn hetzelfde gewired. Zien dezelfde dingen als we op straat lopen. We verplaatsen ons in anderen. Sam door acteren en ik als bruggenbouwer.”
Ghilane: „Ik voelde me aangetrokken tot zijn scherpe blik en zijn snelheid van denken – even snel als ik of sneller. Dat hij meer wist dan ik. Bij eerdere vriendjes had ik dat niet, die intellectuele klik. Ik ben graag alleen thuis. Jaïr wil naar buiten. ‘Ik heb twee kaartjes, spring op mijn fiets, we gaan op avontuur.’ Dat vind ik verfrissend. Hij is iemand voor wie deuren opengaan, die het onmogelijke mogelijk maakt.”
Stranders: „Ik word niet snel moedeloos. Ook niet in het afgelopen jaar. Ook niet na de rellen rond de wedstrijd Ajax-Maccabi. Het prikkelt me juist, want er moet nog meer gedaan worden. Natuurlijk wordt mijn optimisme wel eens voor naïviteit aangezien. De hele tijd.”
Tenminste een geloof
Op de basisschool in Zaandam behoorden Ghilane en haar zusje Esra tot een kleine minderheid met een biculturele achtergrond. „We hadden een hyperfocus op de donkere haren op onze onderarmen”, vertelde Esra (30) voorafgaand aan het interview. Ghilane knikt hevig. Stranders: „Ik zeg altijd: die haren zijn prachtig!” Ghilane: „Maar wij wilden alles behalve Marokkaans zijn. Je wilt niet anders zijn dan je vriendinnen. Je wilt voldoen aan alles, ook aan het schoonheidsideaal.”
Toen de zusjes nog jong waren, gingen hun ouders uit elkaar. Omdat de culturele verschillen te groot waren, zegt Ghilane, niet vanwege het geloof. „Toen mijn vader zijn Joodse partner voor het eerst meenam naar Marokko, zei zíjn vader: ze heeft tenminste een geloof.”
Stranders: „Maar toen we deze zomer met onze dochters naar Marokko gingen, zei je vader wel tegen jou: zeg maar tegen Jaïr dat hij niet zo uitbundig over zijn Joods-zijn vertelt. Nu maar even niet.”
Ghilane: „Mijn vader is zich bewust van de beladenheid van het onderwerp. Zijn houding is: je weet maar nooit. Hij is hertrouwd met een vrouw uit Marokko en kreeg nog een dochter en een zoon. Ze halen hun nieuws uit andere bronnen dan de mainstream-media. Ik denk niet dat ze meekrijgen wat Jaïr allemaal doet. Ze voelen veel verdriet bij wat er in Gaza gebeurt, maar ze kijken niet met scheve ogen naar Jaïr omdat hij actief is in de Joodse gemeenschap.
Ze heeft zich wel eens afgevraagd: hoe kan het dat mijn zus en ik zo verschillen van mijn halfbroertje en -zusje? Dat komt door onze moeders, was haar conclusie. „Mijn moeder nam ons mee naar musea, las boeken. In mijn vaders nieuwe gezin gebeurde dat nauwelijks. Mijn vader zei een keer over mijn broertje: hij dóét ook niks. Ik dacht: natuurlijk niet, hij gaat toch niet opeens ‘aan’ als je hem niet stimuleert om te leren?”
Foto’s: Jagoda Lasota
Toen het op de basisschool niet zo goed ging met haar broertje, gingen haar vader en stiefmoeder op gesprek. „De leerkracht zei dat er weinig aan te doen viel, mijn broertje had nu eenmaal moeite met leren. Dat leidde tot gelatenheid bij mijn ouders, die niet gewend zijn hoge eisen te stellen. Mijn stiefmoeder sprak slecht Nederlands, mijn vader is afwachtend. Toen ik vervolgens langs de school ging, was er wél van alles mogelijk.”
Stranders: „Dat is de wortel van de ongelijkheid in Nederland.”
Ghilane: „En een van de redenen waarom de Marokkaanse gemeenschap zich zo identificeert met de Palestijnen. Een vergezochte vergelijking misschien, maar ik snap het wel. Zij delven óók het onderspit. Hun pijn wordt gelinkt aan de situatie daar. De pijn ook over hoe Nederlandse politici over Marokkanen spreken. Islamofobie en moslimhaat zijn echt een groot en sluipend probleem.”
Stranders: „De discriminatie van moslims is denk ik zichtbaarder en heftiger dan die van Joden in Nederland.”
Heeft Ghilane nooit gedacht: ik wil me meer uitspreken namens Marokkanen in Nederland?
Ghilane: „Ik heb niet meegemaakt wat mijn halfbroertje heeft meegemaakt. Die wordt door de politie in de gaten gehouden als hij op straat rondhangt met andere jongeren in de Diamantbuurt in Amsterdam. Het doet veel met me, maar ik kan niet uit eigen ervaring spreken, zoals Jaïr binnen de Joodse gemeenschap. Ik zou eerder mensen vertegenwoordigen die half-Marokkaans zijn. Ik probeer te eren dat ik Marokkaans én Joods ben. Niet op een activistische manier, maar door uit te dragen: ik ben beide.”
Geldt Ghilane, een succesvolle actrice, als voorbeeld in de Marokkaanse gemeenschap? Ze kijkt verbaasd, lacht. „Ik denk het niet.”
Stranders: „Ook doordat je je niet volledig identificeert als Marokkaanse.”
Ghilane: „En omdat veel Marokkanen geen Nederlandse televisie kijken, dus ook Oogappels niet zien. Mijn vader kijkt er ook niet naar. Hij gaat nooit naar mijn voorstellingen. Nee, dat vind ik niet jammer. Het ligt in de lijn der verwachting. Het stuk waarin ik nu speel heeft veel tekst, het gaat razendsnel, en heeft een politieke boodschap. Daar hoef ik mijn vader niet naartoe te sturen. In andere voorstellingen, of tv-series, zijn mensen bloot, of zoenen ze. Ik doe mijn vader daar geen plezier mee.”
Een belediging voor de islam
Tien jaar geleden, ze was nog student, speelde Ghilane in een stuk van Arnon Grunberg over moederschap. Bij een voorstelling in Groningen was ook een ‘wijkjury’ met vrouwen van diverse achtergronden uitgenodigd voor een nagesprek. Na een minuut of twintig met allerlei reacties, richtte de Egyptisch-Nederlandse acteur Sabri Saad El Hamus zich tot de zwijgende groep islamitische vrouwen. Wat vonden zij eigenlijk van de voorstelling?
De vrouwen vonden het een belediging voor de islam dat El Hamus de Koran citeerde, terwijl hij een pop waste die zijn moeder voorstelde! Dat hij haar onderbroek hielp uitdoen toen ze naar de wc moest. En dat het hele gezelschap bloot op het toneel was geëindigd!
Ghilane publiceerde een fel opiniestuk in de Volkskrant over die ervaring. Ze schreef: „Ik was boos dat mijn eigen cliché van de intolerante moslim werd bevestigd, ik was boos dat het mooie en liefdevolle in deze voorstelling niet door de islamitische vrouwen werd gezien, omdat zij verblind werden door hun geloofsovertuiging.”
Stranders: „Daar ging Abdelkader Benali, met wie we inmiddels goed bevriend zijn, op los.”
Ghilane: „Hij beschuldigde mij ervan dat ik als linkse half-Marokkaanse niet wist waar ik het over had. Wat mij triggerde: als Marokkaanse mag ik bepaalde dingen niet zeggen. Dat vind ik frustrerend. Ik ben nog steeds weleens bang dat mensen boos worden, maar vertel dingen vanuit mijn eigen beleving in de hoop dat ik de Marokkaanse gemeenschap een dienst bewijs. Als je je niet mag uitspreken, blijft alles bij het oude en ik denk dat veel Marokkaanse jongens en meiden daar last van hebben.”
Soms vindt ze dat ze te weinig doet, zegt ze, te weinig haar stem laat horen. „Ik wil iets goeds doen op Jaïrs manier, maar ja, dan is er nóóit meer iemand thuis voor de kinderen, haha.”
Stranders: „Ik maak graag plaats, hoor.”
Ghilane: „Ja, dat zeg je vaak.”
Geschrokken kijkt ze op haar horloge; moet de oudste niet worden opgehaald? In recordtempo wordt het restant van de lunch opgeborgen en hebben ze hun jassen aangeschoten. Zij haalt het kettingslot van haar fiets, hij holt naar de zijne. Binnen een minuut zijn ze de straat uit.
CV
Jaïr Stranders (Sittard, 1978) is theatermaker.
Opgeleid aan de universiteit als filosoof en aan de Amsterdamse Hogeschool voor Kunsten als theaterdocent richtte hij met anderen in 2010 Theater Na de Dam op, een jaarlijkse manifestatie op 4 mei, Dodenherdenking. Hij is daar artistiek leider. Ook is hij onder meer bestuurslid van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam en van Oy Vey, een progressieve Joodse beweging.
Samya Ghilane (Zaandam, 1991) is actrice.
Opgeleid aan de Toneelschool Utrecht HKU heeft ze rollen gespeeld op het toneel (onder meer bij Internationaal Theater Amsterdam) en in tv- series als Flikken Rotterdam en Oogappels. Ze schrijft aan haar debuutroman die bij uitgeverij Querido zal verschijnen. Ghilane en Stranders hebben twee dochters.