
‘Deze vrolijke foto van mijn ouders en broer werd in 1957 op het strand genomen. Mijn ouders leerden elkaar kennen op de HBS in Den Haag. Mijn vader zat een klas hoger dan mijn moeder. In 1948 vroeg hij haar mee voor een fietstochtje en toen was het aan. Ze trouwden zeven jaar later. Mijn vader had zijn opleiding aan de Tropische Land- en Tuinbouwschool in Deventer afgerond en wilde naar Indonesië om te werken. Ondanks zijn aanstelling ging de reis op het laatste moment niet door vanwege de politieke situatie daar.
Na haar eindexamen was mijn moeder in het bedrijf van haar vader gaan werken. Mijn opa had vanaf zijn twaalfde jaar gewerkt en een succesvolle brandstoffenhandel in Den Haag opgebouwd. Nu het avontuur in Indonesië niet doorging, bood hij uitkomst: mijn ouders gingen werken in één van de brandstoffenwinkels van het bedrijf en wonen in het flatje erboven, waar mijn broer Rob en ik werden geboren.
In 1960 openden mijn ouders zelf een winkel in huishoudelijke artikelen en gereedschappen in de nieuwe naoorlogse wijk Vrederust. Ook hier woonden we boven de zaak, mijn jongere broer werd er geboren. Mijn ouders werkten hard, maar het winkeliersbestaan beviel mijn vader niet. Na tien jaar verkochten ze de zaak en ging mijn vader werken als assistent-bedrijfsleider bij een groothandel. Uiteindelijk werd hij directeur in Delft en vond voldoening als gewaardeerde ‘mensen-manager’.
Het overlijden van mijn lieve, aardige broer heeft hij gelukkig niet meegemaakt. Agressieve kanker maakte te vroeg een einde aan zijn leven. Rob had geen kinderen en misschien daarom had hij de innigste band met mijn ouders. Mijn dementerende moeder moet met het verlies van haar man en zoon omgaan in de schemerwereld waarin haar geest nu verkeert. Hopelijk komen de beelden van gelukkige vroeger tijden er af en toe ook langs.”
