‘Hij sneed de lappen, zij sneed de vleeswaren en rekende af’

‘Toen mijn vader en moeder trouwden hadden ze allebei al vele jaren gewerkt. Mijn vader was als elfjarige begonnen als slagersknecht, om het vak te leren. Hij woonde in huis bij zijn baas, dat was toen vrij normaal. Mijn moeder werkte als dienstmeisje, later stond ze in de melkwinkel van haar zuster.

Vlak voordat ze trouwden, had mijn vader een verwaarloosde slagerij gehuurd in Sloten (bij Amsterdam). De winkel was aan de straat en het woonhuis lag erachter, gescheiden door een schuifdeur. Het was crisistijd en in het begin verdienden ze bijna niets. Maar het ging iedere week beter, want mijn vader was een goede vakman die heerlijke worst kon maken. Mijn moeder werkte in de winkel naast mijn vader. Hij sneed de lappen en zij sneed de vleeswaren en rekende af. Ze kregen drie kinderen en moesten al gauw hulp huren voor in de winkel en in huis.

Het werk in zo’n slagerij was een wekelijkse routine, met iedere dag een terugkerende taak. Op maandag kocht je een koe en een paar varkenshelften op de veemarkt. Die koe slachtte je zelf en werd de volgende morgen thuis bezorgd. Op dinsdag werd alles uitgebeend en in kleinere stukken gesneden. Op woensdag maakte je worst van alles wat niet te verkopen was in de winkel. Op donderdag ging je de klanten rond om te vragen wat ze nodig hadden. Op vrijdag werd dat thuis bezorgd. Op zaterdag werd het laatste verkocht en het geld geteld. Op zondag ging je naar de kerk en op maandag begon alles weer opnieuw. Zo leefden en werkten ze vijftig jaar lang, tot mijn oudere broer de zaak kocht. Maar mijn vader ging gewoon door, want hij kende geen ander leven.

Het huis waar de slagerij in zat staat er nog steeds, maar heet nu een ‘riant herenhuis’. Boven het grote raam aan de straat zit nog altijd de tegel met het woord ‘Vleeschhouwerij’.”

Opgetekend door