‘Hij overleed in de armen van mijn moeder’

‘Mijn ouders ontmoetten elkaar in Merauke, een kustplaats in toenmalig Nederlands Nieuw-Guinea. Hij was daar cipier in de gevangenis en huurde een kamer in het huis waar Marlin, mijn moeder, met haar familie woonde. Hoewel hij zestien jaar ouder was, werden ze verliefd op elkaar. Dat was geen gemakkelijke situatie. Iedereen van moeders kant was moslim, terwijl vader (die als tiener net als zijn twee broers wees werd) katholiek was. En daarbij had mijn moeder al een zoon, bij een man die haar mishandelde. Omdat vader weigerde moslim te worden, verboden haar ouders de relatie. Ze liepen samen weg. Uiteindelijk mochten ze toch samen zijn, waarna moeder zich bekeerde tot het katholicisme en haar ouders de zorg kregen over haar zoon. Mijn vader had uit een eerdere relatie al drie zonen. Ook dat hoorde ik, als zevende uit een gezin met acht kinderen, pas heel laat in mijn leven, als gevolg van het beruchte ‘Indische zwijgen’.

Mijn vader is een derde generatie nazaat van een Afrikaanse soldaat, die na een deal tussen koning Willem I en de koning van Ashanti als tot slaaf gemaakte in dienst moest bij het KNIL. Daar diende vader ook (en kreeg een medaille Orde & Vrede), daarna ging hij werken voor het Nederlands-Indische ministerie van Justitie. Tot Nieuw-Guinea in 1962/1963 een militair-politieke speelbal werd tussen Nederland, Indonesië, de VS en de Verenigde Naties. Blijven was geen optie: moeder vertrok met hun vijf kinderen in 1962 naar Nederland. Vader moest nog blijven, maar reisde haar begin 1963 achterna. Negen maanden na hun hereniging ben ik geboren.

Na in een pension in Budel-Dorplein te hebben gewoond, kreeg ons gezin een huis in Nederweert en werkte vader bij Philips in Maarheeze. Zijn dagen vulde hij vervolgens vooral met administratieve hulp voor mensen uit de Weerter Molukse gemeenschap. Het leverde hem in de wijk de bijnaam Oom Bos op. Nadat mijn vader door zijn suikerziekte arbeidsongeschikt was geworden, ging mijn moeder werken in de koekfabriek in Weert, waar we vanaf 1974 woonden. Dat deed ze tot haar pensioen. Inmiddels had mijn vader haar eerste zoon erkend, zodat die ook naar Nederland kon komen.

Na zijn derde hartaanval overleed mijn vader, in de armen van mijn moeder. Hoewel hij gecremeerd wilde worden, koos zij voor een begrafenis. Zo kon ze naar een tastbaar graf toe, in de straat waar we toen woonden. Na enige tijd herpakte ze zich, en ging ze onder andere bapao’s voor een snackbar maken. Ze woont nog steeds in Weert en hoewel ze moeilijk ter been is, gaat ze nog steeds met een van ons graag naar het graf.”