Hoeveel geschiedenis kan er in één vrouw zitten? Veel, heel veel, blijkt uit De dochter, het boek dat Harriët Duurvoort schreef over haar moeder. Bij het lezen val je van de ene verbazing in de andere.
Dat begint al bij het belangrijkste gegeven van het boek: Eva, de moeder van Duurvoort, is zes weken oud als ze in 1928 wordt geadopteerd door een gereformeerd verplegersechtpaar uit Scheveningen, Saar en Jan. Haar biologische moeder is wit, haar biologische vader zwart. Maar dat vertellen Saar en Jan niet. Sterker nog, ze vertellen Eva zelfs niet dat ze is geadopteerd.
Als Eva zeven is, gaat ze met haar moeder naar het strand. „Toen ze naast elkaar in een strandstoel zaten, keken ze naar hun armen”, schrijft Duurvoort. „Die van Eva waren nog een tintje donkerder dan gewoonlijk en die van Moeder waren rood verbrand met velletjes en heel veel sproeten. Moeder zei: ‘Jij hebt zoveel sproetjes dat ze allemaal dicht tegen elkaar zitten en geen wit plekje hebben overgehouden!’ Eva keek haar ongelovig aan, want had ze dan ook sproeten over haar hele lijf? Moeder had tot dan nog nooit iets over haar bruine huid gezegd.”
Maar de buurt weet beter. In de jaren dertig is een meisje van kleur een bijzondere verschijning. Op een dag zegt een vriendinnetje tegen Eva dat haar ouders niet haar echte ouders zijn. Maar haar vader houdt vol: „Jij bent wél ons kind”. Einde discussie.
Het zijn de Duitsers die de ouders van Eva dwingen de waarheid te vertellen. Ze is al bijna vijftien als de bezetters verordonneren dat iedereen een persoonsbewijs moet hebben. Daarop zal ook de naam komen te staan van de biologische moeder van Eva. Zelf blijkt het meisje een dubbele achternaam te hebben, Nijman Van Dam, de naam van haar biologische moeder én die van haar adoptievader. Zo is dat op dat moment in de wet geregeld. Eva’s vader zegt dat ze de N van Nijman maar als (tweede) voorletter moet gebruiken. Daarna wordt er niet meer over gepraat.
Identiteit
De titel van het boek – De dochter – kan zowel slaan op Eva als op de auteur Harriët Duurvoort. Want de vragen die de eerste zich stelt – wie ben ik eigenlijk? Bij wie hoor ik? – werken door in de tweede generatie, die van Harriët en haar zus. Daarmee is dit een boek over een actueel thema: identiteit.
Wat het allemaal nog interessanter maakt is dat het verhaal van Eva voortdurend raakt aan de Grote Geschiedenis van de twintigste eeuw. Het gaat óók over de Tweede Wereldoorlog, over de dekolonisatie van Indië, de burgerrechtenbeweging in de VS, de decembermoorden in Suriname en de Bijlmerramp.
NSB’er
Om met die oorlog te beginnen: een deel van de familie van Eva kiest in de oorlog de verkeerde kant. Haar tante Stientje verruilt een krappe bovenwoning voor het statige pand van een weggevoerde Joodse familie. „Ach”, zegt ze. „Die komen niet terug hoor. Nu is het onze beurt om een beetje te genieten.”
Haar oom Joost is NSB’er. In Amsterdam. Die moet dus van nabij hebben gezien hoe de Joden worden vervolgd, als hij er al niet zelf enthousiast aan heeft meegedaan.
Maar oom Joost is ook zeer gesteld op zijn donkere nichtje Eva, en zij op hem. Het is een van de momenten waarop je als lezer even met je ogen moet knipperen. Maar, schrijft Duurvoort, „gevaar om haar kleur heeft mijn moeder nooit gelopen, hoe geestdriftig de bezetter ook bezig was de bevolking van ‘vreemde smetten’ te ontdoen. Ze was immers niet Joods, hoezeer ze uiterlijk ook een volksvreemd meisje was”.
Bij het lezen van De dochter moest ik denken aan de boeken van Annejet van der Zijl, zoals Sonny Boy, omdat het deels dezelfde thema’s behandelt en omdat dit ook literaire non-fictie op haar best is. Maar ook aan het recentere Het kleedje voor Hitler, de familiegeschiedenis van Bas von Benda-Beckmann die in 2024 de Libris Geschiedenis Prijs won. Net als Von Benda-Beckmann schrijft Harriët Duurvoort zichzelf in het verhaal op een manier die niet nadrukkelijk is maar wel indruk maakt. Bijvoorbeeld wanneer ze probeert te verwoorden welk gevoel ze heeft bij het oorlogsverleden van oom Joost. Net als andere familieleden van NSB’ers voelt ze schaamte. Maar als vrouw van kleur, wat zij net als haar moeder is, voelt ze óók verwantschap met de Joodse slachtoffers van de nazi’s. „Een onbestemd gevoel, de angstige gedachte dat in een andere tijd wijzelf slachtoffer zouden kunnen zijn. Tegelijk bekruipt me het idee dat het mij eigenlijk bijzonder goed uitkomt, dit gegeven. Dat het opportunisme is. Dat ik mij nog veel ongemakkelijker zou voelen met de keuze van oom Joost als ik wit was geweest. Alsof ik met onze kleur de associatie met zijn daderschap, met zijn schuld, wegwis.”
Veel te democratisch
Na de Tweede Wereldoorlog emigreert het gezin van Eva naar Nederlands-Indië, dat volop bezig is de onafhankelijkheid te bevechten op Nederland maar nog altijd een zwaar gesegregeerde samenleving is. Een Hollands opgevoed meisje met een donkere huidskleur past daar niet goed in. Als Nederlandse wordt Eva er voortdurend op aangesproken dat ze „veel te democratisch” omgaat met het personeel. Tegelijk luistert ze met jaloezie naar de toespraken over onafhankelijkheid van Indonesiërs die wél goed lijken te weten wie ze zijn.
Na de onafhankelijkheid van Indonesië emigreert het gezin opnieuw, nu naar Canada. Eva, inmiddels jongvolwassen, gaat niet mee. Ze gaat werken in een ziekenhuis in Suriname, op zoek naar haar roots. Op zoek naar zichzelf. Denkt ze. Maar ook in Suriname blijkt ze niet te passen. De directeur van het ziekenhuis ontvangt haar koel, teleurgesteld. Hij had een witte Nederlandse verwacht, hoewel hijzelf lichtgekleurd is. „Een creoolse die accentloos Nederlands sprak? Niet te plaatsen”. Ook in Suriname doet kleur ertoe.
Als Eva zich een paar jaar later bij haar ouders in Canada voegt, krijgt ze bij het immigratiebureau te horen dat het ‘voor haar soort’ een stuk moeilijker zal zijn te integreren. In Canada wordt ze beschouwd als een zwarte vrouw. Maar in haar familie is dat een onbenoembaar gegeven. Als ze voor het eerst in haar leven een man mee naar huis neemt, de Afro-Canadese Bob, is het eerste wat haar moeder zegt nadat hij is vertrokken: „Wat is hij zwárt! Zie jij dat dan niet?”
Bob is ook niet zo enthousiast over de Nederlandse familie van Eva. Hij kent Nederland, hij heeft het als soldaat helpen bevrijden. Maar de Nederlanders hadden hem met de nek aangekeken. „Onhoudbaar waren de Nederlandse meisjes tijdens die eerste, bevrijde zomerdagen in 1945. Ze hadden zijn Canadese maten gewoon besprongen. Maar hem of een van de weinige andere zwarte soldaten niet. In plaats daarvan werden ze uitgejouwd door de kinderen. Het was stank voor dank.”
Ziek zusje
Het leven van Eva zit vol met dit soort situaties waarin huidskleur voor verwarring zorgt, of aanleiding is voor ronduit racisme. Tegelijk laat haar verhaal mooi zien dat identiteit zoveel meer is dan kleur.
Tussen Eva en de Canadese Bob klikt het uiteindelijk ook niet helemaal. Misschien omdat Eva te Hollands is in een tijd dat de strijd van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging is overgewaaid naar Canada. Ze gaat opnieuw naar Suriname. En opnieuw naar Nederland. Ze is een volwassen vrouw als ze met haar tante Annie, een zus van haar moeder, aan de thee zit en vertelt dat ze in Suriname toch iets heeft gevonden van de leemte waarin ze ter wereld is gekomen. „Maar Eef”, zegt haar tante. „Je hébt daar helemaal geen verleden. Je echte vader was geen Surinamer. Het was een zwarte Amerikaan.”
Harriët Duurvoort vertelt het verhaal op zo’n manier dat je bijna door de ogen van haar moeder meekijkt naar de geschiedenis. En dat is knap. Daarbij maakt ze gebruik van literaire stijlmiddelen, bijvoorbeeld door de feiten over de herkomst van haar moeder mondjesmaat aan de lezer toe te dienen. Zo lezen we vroeg in het verhaal dat Eva als kind dagelijks naar het ziekenhuis gaat om haar ernstig zieke zusje te bezoeken. „Het bezoekuur duurde maar een halfuur, maar van de hoofdzuster mocht ze altijd wat langer blijven. Dat deze vrouw iets belangrijks met Eva te maken had, was een besef dat pas tientallen jaren later zou doordringen.” Om er als lezer achter te komen wat moet je dan nog een paar uur verder lezen.
Hoewel de roots van Eva niet in Suriname blijken te liggen, wordt ze wel verliefd op een Surinamer. Als Suriname in 1975 onafhankelijk wordt, geeft Rudy Duurvoort zijn dochters Surinaamse vlaggetjes. Maar afgezien van die vlaggetjes krijgen Harriët en haar zus geen „standaard Surinaamse opvoeding”. „Jullie zijn echt Nederlands, hoor! Dat neemt niemand jullie af”, prent haar moeder haar in. De moeder van Duurvoort kan geen goede vlechten maken in het haar van haar dochter. Ze kan niet eens haar eigen haar doen, zegt oma, de moeder van Harriëts vader.
De vader van Duurvoort is een volle neef van Desi Bouterse, ‘de bevelhebber’, en daar is hij lange tijd trots op. Na de decembermoorden zorgt het opnieuw voor verwarring in huize Duurvoort. Het is een van de momenten waarop je als lezer denkt: sommige waargebeurde verhalen zijn indrukwekkender dan wat een romanschrijver zou kunnen verzinnen.