Is de lezer van een gedicht een naamloze bijrijder, die – wanneer het gesprek met de dichter niet wil vlotten – maar glazig uit het raam kijkt naar wat er verderop opdoemt? Moet de lezer accepteren te worden aanbeden in een lofzang, wanneer de dichter een geliefde bezingt in de jij-vorm? Moet hij zich zodanig in de rol van de dichter verplaatsen dat hij de dichter wordt? Of heeft de lezer een grotere verantwoordelijkheid, moet deze de dichter in de rede vallen en in discussie gaan?
Sinds ik Festival las van Mia You, waarin de rol van de lezer expliciet wordt bevraagd, laat de vraag welke rol de lezer zou moeten hebben, me niet meer los. In een groter verband wordt de verantwoordelijkheid van het individu in de samenleving bevraagd. Wat heb ik al die jaren (niet) gedaan?
Festival, de meertalige, derde bundel van Mia You (1980) – de tweede in Nederlandse vertaling – ontsnapt aan elke samenvatting. De bundel, sprankelend vertaald door Eddie Azulay, kan worden gezien als poging structuur te geven aan wat ons aan controle over het leven ontglipt. Daarbij is Festival een aangrijpend feministisch verslag vanuit de strijd die You wereldwijd ziet woeden tegen het vrouwenlichaam en een persoonlijk aandoende verkenning van wat het betekent vrouw en moeder te zijn.
Centraal in de bundel staat de vraag hoe een individu zich kan verzetten tegen een systeem, dat in Festival verschijnt als (post)koloniaal, patriarchaal en racistisch. Om welk systeem het precies gaat, wordt wel en niet duidelijk, wat de dreiging ervan des te grimmiger maakt. Het ongrijpbare systeem kan de Nederlandse samenleving zijn. Het kan het fascisme zijn dat wereldwijd meer voet aan de grond krijgt. Het kan ook de falende mensheid zijn die maar niet in staat blijkt een samenleving te vormen die uitgaat van onderlinge gelijkheid.
You maakt gebruik van variërende vormen, van lijsten en gebeden tot essayistische prozagedichten, waardoor ze steeds een nieuwe aanloop lijkt te nemen om bewegingsvrijheid op te eisen voor het individu dat niet past in het systeem. De toon van de gedichten is krachtig, met een kwinkslag waarmee You mij als lezer aanspreekt als een naaste. Ze zet het persoonlijke in om wat haar aan banden legt van binnenuit te ontregelen.
De rol van de lezer
Een gedicht is, net als een maatschappelijk of politiek systeem, een ordening die de lezer in een greep houdt. Welke rol moet de lezer daarbij innemen? In een gedicht dat de vorm heeft van een brief aan een ‘Lieve onbekende’ overweegt You mogelijke rollen, aan de hand van wat andere dichters zich daarbij voorstellen. Zo schrijft ze dat voor Helen Vendler een gedicht een soort script is. De lezer krijgt een rol aangeboden en dient de stem van het gedicht te vertolken – waarmee de lezer samenvalt met de dichter. Jonathan Culler suggereert juist dat een gedicht de lezer uitnodigt om de passieve, of ontvangende partij te zijn, die nog door hem gevormd moet worden: ‘Will you be as I describe you when I invoke you?’
Als lezer neemt You liever de positie in van iemand die het gedicht afluistert. Ze is geïntrigeerd door sonnetten van Bernadette Mayer, die de rol van de lezer uitdrukkelijk openlaat en nieuwsgierig is naar de lezer: ‘Tell me all about yourself.’ En: ‘Tell me how the rest of this poem should go.’ You heeft er kennelijk behoefte aan niet in een bepaalde rol te worden gedwongen.
Gaat het wel om wat de dichter wil, vraag ik me af. Zou het kunnen dat ik me heb laten verleiden tot een te grote belangstelling voor de maker, maar daarbij mijn eigen rol uit het oog heb verloren? En, zorgwekkender, zou deze passieve houding ook buiten het lezen bestaan?
Ik kijk naar een minister-president die zegt dat Nederlanders een asielcrisis ervaren. Ik kijk naar het kabinet dat op basis van sentimenten van sommige Nederlanders een asielcrisis heeft bedacht en bereid is om daar beleid op te baseren en de Grondwet te negeren. Ik wil schreeuwen dat dit methoden zijn die de democratie in gevaar brengen. Ik wil schreeuwen dat er naar de feiten gekeken moet worden. Maar wie zal me horen?
Maakt mijn stomheid me medeplichtig aan ‘Empire’, een dreigend, utopisch systeem dat Mia You in verschillende gedichten opvoert?
Marxistische filosofen
De titel van het gedicht ‘Sparkling Heart Empire’ verwijst naar een emoji van een roze, glinsterend hart én naar het boek Empire (2001) van de marxistisch filosofen Michael Hardt en Antonio Negri, die in dit werk een mondiale, post-imperialistische wereldorde aanprijzen. Emoji’s zijn misschien wel de nieuwe, vervlakkende, mondiale taal van Empire, de wereldorde die Hardt en Negri zien ontstaan door globalisering. Dit systeem zou landsgrenzen en handelsbarrières afbreken en opnieuw definiëren – een breuk met het moderne imperialisme, waarin Europese landen een ‘buitengebied’ uitbuitten. Omdat kapitalisme mondiaal is geworden, bestaat er geen buitengebied meer, menen zij.
Mia You, geboren in Zuid-Korea, opgegroeid in Amerika, woonachtig in Nederland en gehuwd met een Nederlander, overbrugt meerdere culturele gebieden binnen haar eigen leven, wat in haar poëzie uitdrukking krijgt in het gebruik van verschillende talen. Haar kinderen ogen misschien zelfs ideaal, volgens wat Empire voorstaat, schrijft ze. Maar is het wel wenselijk te voldoen aan verwachtingen van Empire, en wat wordt erdoor uitgevlakt?
Wat Hardt en Negri buiten beschouwing laten, is wat Empire aanricht bij degenen die niet zomaar de gevolgen van een (post)koloniale wereldorde kunnen uitvlakken, en moeten zien om te gaan met onderdrukking, ontworteling en trauma. In ‘Sparkling Heart Empire’ eindigt elke strofe op het woord ‘Empire’, suggererend dat er niet te ontsnappen valt aan de zwaartekracht van dit allesomvattende rijk, dat uiteindelijk niet alleen altijd het laatste woord heeft, maar het laatste woord is. You stelt Empire voor als andermans utopie die kan verworden tot gezichtsloze onderdrukker, waartegen het moeilijk vechten is.
Om je te verzetten tegen een vijandig systeem, kun je misschien niet anders dan antwoorden in een nieuwe taal, die desnoods niet meer uit woorden bestaat. Anders blijf je de principes van het te bevechten systeem erkennen.
Op mijn inburgeringsexamen kreeg ik de opdracht om
in het Nederlands een paragraaf te schrijven over multiculturalisme.
Ik strooide een handvol glitters
en noemde het een terroristische daad.
Met eloquente agressie en op verraderlijk lichte toon straft You het benauwde en benauwende Nederlandse politieke klimaat af. Nederlanders krijgen een stem:
Onze glitters wegen zwaar
we schamen ons voor onze rijkdom,
maar toch zijn we een verlicht volk.
Ik burger je zo hard in, dat je het morgen nog voelt.
Spreekt in de laatste regel de Nederlander in de ik-vorm, die zich verheven voelt boven anderen? Of spreekt hier de dichteres, die duidelijk zo goed is ingeburgerd dat ze soeverein kan strooien met dubieuze citaten? ‘Pleur op’, is het motto van het gedicht ‘Glitterprincipe’, een citaat van Mark Rutte uit 2017. De vraag rijst of we wel moeten willen dat mensen inburgeren en zich de Nederlandse cultuur eigen maken. Kan ik me ook ergens laten uitburgeren?
De poëzie van Mia You geeft op ontregelende wijze contouren aan wat ons – niet altijd duidelijk zichtbaar – overheerst. Festival is een bundel vanuit de loopgraven, die aantoont dat juist een onzichtbaar vijandig systeem bevochten kan en moet worden, al is het met glitters of het strategisch inzetten van een sparkling heart. Lezer, word wakker, lees ik.
Lees ook
De geschiedenis is niet van vrouwen, toont deze poëzie schrijnend en prachtig