Het Palestijnse vluchtelingenvraagstuk ontstond al in 1936

Inmiddels is het ook hier een ingeburgerd begrip geworden, de ‘Nakba’, de ramp of catastrofe die de Palestijnen trof in 1948. In een dubbele oorlog – eerst een burgeroorlog om de nieuwe staat Israël, daarna een inval door vier Arabische landen – werden zo’n 700.000 Palestijnen verdreven. Het Palestijnse ‘vluchtelingenvraagstuk’ was geboren.

Maar is de Nakba wel hét ijkpunt? In Palestine 1936 betoogt de Amerikaanse journalist en historicus Oren Kessler dat het pleit in feite al tien jaar eerder werd beslecht, in het nadeel van de Palestijnen. Dat was de uitkomst van de Arabische Opstand van 1936-1939, neergeslagen door de Britten die toen de scepter zwaaiden in het gebied. In De honderdjarige oorlog tegen Palestinakomt de Palestijnse historicus Rashid Khalidi zelfs tot de slotsom dat de oorlog van 1948 niet meer was dan ‘een tragische epiloog bij de verpletterende nederlaag van 1938’.

In actuele beschouwingen over het Israëlisch-Palestijnse conflict wordt die gewelddadige episode niettemin vaak stiefmoederlijk behandeld of genegeerd. In Kinderen van Amalek, zijn pro-Palestijnse inleiding in het conflict, slaat Erik Ader de periode zelfs helemaal over. Van de Balfour Verklaring in 1917, die Joden een ‘thuis’ beloofde in Palestina, springt hij meteen naar 1948, de stichting van de staat Israël.

Maar wat gebeurde er in de tussentijd? De Palestijnen zijn de opstand in elk geval nooit vergeten (de Qassam-brigades van Hamas zijn vernoemd naar een militaire leider uit die tijd). In Israël voedt de herinnering eraan de permanente vrees voor een existentiële bedreiging.

Terecht dus dat de periode met Palestine 1936 een zelfstandige behandeling heeft gekregen. De opstand bevat alle elementen van het zionistisch-Palestijnse conflict en bepaalde volgens Kessler het latere verloop ervan. Joodse gewapende groepen professionaliseerden, het Arabische verzet lag in puin, een deel van de bevolking vluchtte, en de Britten wisten zich geen raad meer met Palestina, dat na de Eerste Wereldoorlog aan hen was toevertrouwd.

Ze hadden zich er zelf in de nesten gewerkt, toen ze van de Volkerenbond het mandaat kregen over het voormalig Ottomaanse gebied, als opmaat naar onafhankelijkheid. Arabische elites ijverden voor ‘Groot-Syrië’, waar Palestina deel van zou gaan uitmaken. De Britten hadden dat beloofd, meenden zij, in ruil voor Arabische steun in de oorlog tegen de Ottomanen. Maar Londen schaakte op vele borden tegelijk. De Joden kregen hun Balfour Verklaring, met de Fransen werden geheime afspraken gemaakt over de verdeling van invloedssferen in de regio. Hoe al die beloftes zich tot elkaar moesten verhouden was onduidelijk – en een recept voor conflicten.

Die kwamen er snel. Joodse migratie naar Palestina werd opgestuwd door pogroms in Oost-Europa, strenge (ook anti-Joodse) immigratie-beperkingen in de VS en de opkomst van het nazisme. De toestroom van kolonisten leidde tot toenemende spanningen met de Arabische bevolking. Met een nationalistische, maar ook religieuze lading: rivaliteit om de heilige plaatsen in Jeruzalem.

‘IJzeren muur’

In de vroege jaren twintig, nadat de Balfour Verklaring door de grote Europese mogendheden was erkend in het verdrag van San Remo (1923) verhardden de posities zich. ‘We hebben dit land met het zwaard veroverd, en we zullen het met het zwaard behouden’, aldus de fanatieke (door de Britten benoemde) groot-moefti van Jeruzalem, Haj Amin al-Husseini. Aan Joodse kant deden hard line zionisten als Vladimir Jabotinski zich gelden. In een geruchtmakend essay (1923) bepleitte hij een ‘ijzeren muur’ om de Joodse staat-in-wording, ervan overtuigd dat die zich alleen kon handhaven met force majeure, het recht van de sterkste.

Al in 1921 brak moorddadig anti-Joods geweld uit in Jaffa, grootschalige rellen in Jeruzalem en Hebron acht jaar later werden wereldnieuws. In zes dagen werden 133 Joden gedood, ongeveer evenveel Palestijnse Arabieren door Britse troepen, die de onlusten keihard neersloegen. De Grote Opstand – de al-Thawra al-Arabiyya al-kubra – volgde in 1936 met een algemene staking tegen het Britse bewind, die zes maanden zal duren. De timing was niet toevallig; de groot-moefti, een van de leiders van de opstand, dacht het tij mee te hebben door het aan de macht komen van Hitler in Duitsland.

Het geweld escaleerde aan alle kanten. Joden werden op klaarlichte dag vermoord, zionistische milities lieten hun terughoudendheid (havlaqa) tegenover Arabische burgers varen in bloedige represailles. De Britten namen hun toevlucht tot repressie, onder leiding van officieren als de christen-zionist Orde Wingate. De tol was bitter: ten minste vijfhonderd Joden gedood, tweehonderdvijftig Britse militairen en veel meer – mogelijk vijfduizend – Palestijnse Arabieren, van wie een deel in onderlinge afrekeningen geliquideerd als ‘collaborateurs’. Steden en dorpen werden verwoest, zo’n 40.000 Palestijnen ontvluchtten het gebied.

Kessler beschrijft het allemaal gedetailleerd, aan de hand van Joodse, Arabische en Britse hoofdrolspelers onder wie de zionistenleider David Ben Goerion, groot-moefti Husseini, en de Palestijnse humanistische intellectueel en activist Musa Alami (een van de meer sympathieke figuren in dit grimmige verhaal).

De afloop voorspelde weinig goeds. Londen kwam de Palestijnen en hun Arabische bondgenoten tegemoet met een verdelingsplan dat Joodse immigratie zwaar beperkte en een overwegend Arabisch Palestina beloofde – tot woede van de zionisten. Dat kwam niet uit de lucht vallen, volgens Kessler waren de Britse autoriteiten allengs meer gaan sympathiseren met de Arabieren. Op basis van de bronnen ziet hij zelfs een ‘frappante consensus’ onder de Britten: ‘Affiniteit met de Arabieren en hun streven, tandenknarsende bewondering voor de zionisten’. Een nuttige observatie voor wie meent dat de koloniale machten het zionisme van meet af aan door dik en dun steunden. In feite zat Londen danig in zijn maag met het mandaat – en gooide het dat uiteindelijk maar vertwijfeld over de schutting naar de VN.

Hitler en Himmler

Voor de Palestijnen kwamen de Britse concessies te laat. De Britse repressie had hun verzet gebroken, terwijl zionistische milities sterker uit de opstand waren gekomen. De Britten plukten er de wrange vruchten van: nu werden zij het doelwit van zionistische terreur-aanslagen om hen uit Palestina te verjagen.

Groot-moefti Husseini, door de Britten lang beschouwd als een bondgenoot, maakte het einde van de opstand niet in Palestina mee. Gezocht door de Britse autoriteiten, vluchtte hij in 1937 naar Libanon en vervolgens naar Berlijn, waar hij werd ontvangen door Hitler en Himmler. Om strategische redenen – op hun beurt zochten de nazi’s nu Arabische steun tegen de Britten – maar niet alleen dat: zijn wereldbeeld strookte met dat van de Führer, die de Joden in Mein Kampf al een ‘parasitair’ en cultuurloos volk had genoemd dat zich invreet in andermans land.

Overigens waren de zionisten ook niet kieskeurig als het op allianties aankwam. Arabieren vroegen de Italiaanse leider Mussolini om wapens (10.000 geweren en 37 machinegeweren), maar ook zionistenleider Chaim Weizmann probeerde in het gevlei te komen bij de Duce. Al is dat soort opportunistische Realpolitik nog iets anders dan de ideologische verwantschap tussen de moefti en zijn Berlijnse vrienden.

Palestine 1936 moet het hebben van de journalistieke, narratieve stijl. Het biedt geen nieuwe inzichten of analyses, Kesslers verdienste is dat hij een vaak veronachtzaamde, onheilszwangere fase van dit conflict tot leven brengt. Met een nuchter oog voor de feiten en zonder polemisch partij te kiezen – en bij dit onderwerp is alleen dat al een verademing.