Het is maar een krap plafond, boven een soort balkonnetje in een kalksteengrot in Zuid-Sulawesi (Indonesië). Half liggend op dat hogere stuk moeten hier een of meer mensen hard gewerkt hebben. Minstens 51.300 jaar geleden tekenden ze er een rood wrattenzwijn, een meter breed en behoorlijk afgebladderd inmiddels.
Ze zetten er ook drie mensachtige figuren bij. Een figuur zonder benen, armen wijd, een soort staf in de linkerhand. Een ander staat vlak bij het zwijn, en een stok – een lijntje – in diens linkerhand lijkt de keel van het varken te raken. Nummer drie staat op zijn kop, benen en armen wijd gesperd, een hand lijkt naar de kop van het varken te reiken.
„Het oudste verhaal ter wereld”, noemt trots een team van Indonesische en Australische archeologen dit tafereel. Afgelopen zomer publiceerden ze de verbluffende datering van ruim 50.000 jaar. Op de wanden in de grot zijn nog meer zwijnen te vinden en ook handafdrukken, maar die zijn nog niet gedateerd met de geavanceerde uraniumtechniek van de Franse Australiër Maxime Aubert (Griffth University). Samen met archeoloog Adam Brumm leidde hij al veel succesvolle rotskunstexpedities naar Borneo en Sulawesi.
Het zwijn in de grot van Karampuang is wereldrecordhouder. Het is op dit moment de oudste figuratieve rotskunst ter wereld, geen voorstelling is ouder. Véél ouder ook dan van de bekende Europese figuratieve kunst uit de grotten van de laatste IJstijd. De beroemde dierentekeningen in de Franse Chauvet-grot zijn maximaal 35.000 à 38.000 jaar oud. Het mysterieuze beeldje van de Leeuwenman uit de Duitse Hohlenstein-Stadel-grot is zo’n 40.000 jaar oud.
Handafdrukken
En het is ook niet één toevallige tekening op één plek, daar in Sulawesi. Het zwijn is onderdeel van een hele cultuur van vooral in rood geschilderde dieren, mensenfiguurtjes en handafdrukken. Bij de publicatie van het record in Leang Karampuang gaven Aubert en zijn team en passant ook nog even een nieuwe datering van de vórige recordhouder. Dat is een vierenhalve meter brede tekening in een grot 25 kilometer verderop in dezelfde kalksteenheuvels van Maros-Pangkep, niet ver van de stad Makassar. Afgebeeld zijn daar twee wrattenzwijnen, vier dwergbuffels (anoa’s) en een stuk of acht halfmenselijke, halfdierlijke viervoetige figuurtjes van een centimeter of tien met (zo lijkt het) touwen en speren, minstens 48.000 jaar oud nu (oude datering was 44.000 jaar). De archeologen zien ook in die voorstelling een verhaal, al is de vertelling zelf onmogelijk te reconstrueren, zeggen ze. Iets met jacht ligt voor de hand, maar het kan van alles zijn. En misschien zijn die mensfiguurtjes met dierkenmerken een soort sjamanen, die zich getransformeerd hebben?
De recorddateringen in Indonesië rijgen zich aaneen. De reeks begon in oktober 2014 met de toen nog verrassende leeftijd van bijna 40.000 jaar voor een paar handafdrukken in weer een andere grot in Maros-Pangkep. Veel andere volgden. De verantwoordelijke archeoloog en geochemicus Aubert blijkt inmiddels een druk man. „Ik ben bezig een grote expeditie voor te bereiden naar het eiland Misool, bij Papoea”, meldt hij spijtig per e-mail, „ik heb geen tijd om te praten. Maar al je vragen heb ik al beantwoord in een Amerikaanse podcast, denk ik. Zoek maar op.”
En inderdaad. „Er komen nieuwe dateringen aan, die nog ouder zijn. Maar daarover kan ik verder nog niks zeggen” zegt Aubert tegen de podcaster Nick Jikomes, in diens Mind & Matter, deel 183 (8 oktober 2024). En wat was eigenlijk de functie van die rotstekeningen, en waarom komen ze op zulke verschillende plaatsen voor? Aubert, in Mind & Matter: „Ik denk dat moderne mensen, Homo sapiens, al het vermogen hadden om rotstekeningen te maken toen zij zich rond 100.000 jaar geleden vanuit Afrika over de wereld verspreidden, alles wat je wilde”, zegt Aubert in de podcast. „Maar als je maar een klein groepje jagers-verzamelaars bent, dan hoef je dat vermogen niet uit te oefenen. Die tekeningen vormen toch een soort signaleringssysteem dat pas nuttig wordt als de bevolking groeit en de groep meer behoefte krijgt aan gemeenschappelijke identificatie. Dan ga je dit soort cultuur ontwikkelen.”
En kénnelijk gebeurde dat aan een voorlopig einde van die duizenden jaren durende ‘exodus’ uit Afrika. Aubert, in de podcast: „Wij mensen houden ervan om ons te definiëren als een soort die graag verhalen vertelt. Het gróte verschil met andere dieren! Dat doen we ongetwijfeld al veel langer, maar het oudste bewijs ervoor wordt dus gevormd door de rotstekeningen in Sulawesi.”
Wij mensen houden ervan om ons te definiëren als een soort die graag verhalen vertelt
Die oeroude ontwikkelingen in Sulawesi spelen zich af aan het front van de toenmalige expansie van Homo sapiens vanuit Afrika over de hele wereld. Het was de ruige voorlaatste fase van de menselijke evolutie, toen sapiens nog niet alleen was en bijna overal op de wereld ook andere mensachtigen leefden. In Europa was er nog de neanderthaler, in Azië floreerde de neanderthal-achtige denisoviër, en zelfs ook nog woonde – niet ver van Sulawesi – op het Filippijnse eiland Luzon de verdwergde Homo luzonensis en op het Indonesische eiland Flores de al even kleine Homo floresiensis (de ‘Hobbit’). Misschien dat op Java nog een late Homo erectus leefde.
Homo sapiens, de moderne mensensoort waartoe alle nu levende mensen behoren, ontstond rond 300.000 jaar geleden. Al snel dook de soort ook op buiten Afrika, rond 200.000 jaar geleden al even in Europa of zelfs eerder en ook in het Midden-Oosten, rond 100.000 jaar geleden. Maar een blijvende expansie buiten Afrika leverde dat niet op. Pas rond 70.000, 60.000 jaar geleden vindt de definitieve ‘uitbraak’ plaats, weer via het Midden-Oosten, waar toen ook neanderthalers woonden. Een deel van die sapiens gaat – uiterst langzaam, over een periode van vele duizenden jaren – naar het noorden en het westen, en bereikt rond 45.000 jaar geleden de Balkan en Centraal-Europa. Een ander deel gaat oostwaarts en komt via India rond 60.000 à 55.000 jaar geleden aan in Borneo. Van daaruit werd weer de sprong overzee naar Sulawesi gemaakt. Homo sapiens maakte daarbij waarschijnlijk al gebruik van boten of vlotten, al is daar geen direct bewijs voor. Die volledig moderne mens moet voor varen en schepen wel voldoende verstand en handigheid hebben gehad, denken de meeste antropologen. De ontdekking van de oeroude tekeningen op Borneo en Sulawesi zijn in ieder geval duidelijke aanwijzingen voor symbolisch denken.
Aubert, in de Amerikaanse podcast: „En je kan natuurlijk zeggen: oké, ze maken tekeningen van grote dieren die in de buurt rondlopen. En oké, ze maken er scènes mee. Maar met die mensenfiguren met dierenkenmerken beelden ze toch echt iets af dat niet bestaat. Dat laat ons recht hun brein inkijken! In ieder geval toen, meer dan 50.000 jaar geleden, waren ze in staat om dingen te bedenken die niet bestaan. Je kan zelfs zeggen: dat is de geboorte van spiritualiteit, van religie, ga maar door. Zo begint het. En hier in Sulawesi zie je dat overal in de grotten, zo vroeg dus al.”
Foto’s: Adhi Agus Oktaviana/BRIN
Fantasievoorstellingen
Er is wel oudere ‘abstracte kunst’: parallelle krassen op een stuk oker in een grot in Zuid-Afrika van 77.000 oud, en een zigzaglijn op een mosselschelp gekrast op Java, door Homo erectus – ca. 450.000 jaar oud. Maar daarin kunnen huidige mensen hooguit een bedoeling vermoeden, terwijl een figuratieve afbeelding onmiddellijk ‘spreekt’, zeker als ook menselijke figuren getransformeerd in fantasievoorstellingen optreden.
Ooit gold precies daarom de rotskunst in Europa als het speerpunt van de ‘laat-paleolitische revolutie’, een cognitieve doorbraak van de mensheid rond 40.000 jaar geleden, overigens ook omdat de stenen werktuigen dan ineens een stuk geavanceerder en gevarieerder worden. (Omdat in Azië waarschijnlijk vooral bamboe als werktuigmateriaal is gebruikt worden daar veel minder werktuigen teruggevonden.) De ‘magiër’ uit Lascaux (ca. 20.000 jaar oud) werd gevierd als geavanceerde cognitie. Maar ook al voordat de sensationele oude dateringen uit Sulawesi bekend werden, leek dat al een tijdje een achterhaalde en nogal eurocentrische theorie.
April Nowell is cognitief archeoloog en rotskunstdeskundige (University of Victoria, Canada). Terwijl ze een tour maakt langs Franse grotten, vindt ze tussendoor even tijd om op de Sulawesi-vondsten te reageren. „Omdat er intens onderzoek is gedaan in Zuidwest-Frankrijk en Noord-Spanje, bestond er inderdaad de indruk dat in dat gebied de paleolithische kunst is geboren. Dat klopt dus niet. Er is in dit gebied een rijke en echt spectaculaire hoeveelheid kunst gevonden, maar op basis van het huidige onderzoek in Indonesië kan je eerder zeggen dat West-Europa geen geboorteplaats is, maar een van de láátste plekken is waarin dit soort artistiek expressie ontstaan”, schrijft ze in een e-mail.
En denkt Nowell net als Aubert dat we in die rotstekeningen – in ieder geval in Sulawesi – de neerslag van verhálen moeten zien? „Paleolithische kunst is 40.000 jaar lang gemaakt, in gebieden die vele duizenden kilometers uit elkaar liggen. Ik ben daarom huiverig voor één grote vitalistische verklaring voor alle kunst in al die periodes en op al die plekken.
„Maar evengoed, vrijwel alle jagers-verzamelaarsculturen op de wereld hebben een rijke mondelinge verhalencultuur, met vaak een visuele component: tekeningen in het zand of de sneeuw, en stenen of bladeren als rekwisieten. En overal in het paleolithicum kan je in sommige tekeningen scènes zien. In Sulawesi zie je mensen met dierkenmerken jagen op een groot varken, hoe kan dat géén afbeelding van een verhaal zijn? Ook al ken je de details van dat verhaal niet, je ziet wel dat er een verhaal gecommuniceerd wordt. En dat is dus echt een revolutionair moment in de culturele revolutie van de mens.”
Neem alleen de onderdelen: kijken we hier echt naar menselijke figuurtjes? Deze zwaar verweerde, piepkleine viervoetertjes?
In Nederland neemt Wil Roebroeks wel gewoon de telefoon op. Hij is archeoloog, neanderthaler-kenner en ging vorig jaar met emeritaat als hoogleraar aan de Universiteit Leiden. In 2014 schreef hij al een News&Views in Nature, bij de eerste verbluffende datering van Aubert en Brumm. Toevallig schreef hij onlangs een overzicht over van de nieuwe ontdekkingen in Indonesië. „Ja, voor een koffietafelboek hoor”, zegt hij bescheiden.
Roebroeks staat gereserveerd tegenover de verhaaltheorie. „Neem alleen de onderdelen: kijken we hier echt naar menselijke figuurtjes? Deze zwaar verweerde, piepkleine viervoetertjes? En dan: zijn het wel taferelen? Duidelijk gecomponeerde scènes? Het kan, maar wat is het bewijs, behalve onze eigen indruk? Ik zou willen dat Aubert en zijn team ook de mogelijke overeenkomsten in pigment van de afzonderlijke figuren van hun scènes zouden onderzoeken. Recht-voor-zijn-raaponderzoek, dat je kan vertellen of het tafereel met één soortgelijk materiaal uitgevoerd werd. Niet alles wat dicht bij elkaar staat is er noodzakelijkerwijs in één keer opgezet. Het is zó verweerd, is het echt wel één compositie? We weten dat in Europa grotten in verschillende fasen beschilderd werden. Figuren die op de wand zeer dicht bij elkaar of zelfs op elkaar liggen, kunnen duizenden jaren schelen, zelfs ook onderdelen van dezelfde figuur. Waarom doet Aubert zoiets niet? Dat zou zijn verhaaltheorie enorm versterken.”
Ook Roebroeks benadrukt het enorme belang van de oude dateringen: „Dat is helemaal te gek!” En natuurlijk waren die mensen toen in staat om verhalen te maken. „Als je boten kan maken en de open zeeën kan bevaren, kan je ook verhalen vertellen.” Maar zelfs als de scènes inderdaad in één keer zijn opgezet, zijn het dan de eerste verhalen? Roebroeks twijfelt: „In Australië zie je bij de Aboriginals visuele neerslag van heel complexe verhalen in geometrische, non-figuratieve patronen, op de zogenaamde de tjuringa’s. ‘Storyboards’ noemden antropologen die. Heilige stenen of stukken hout vol tekens, die een man bij zijn initiatie krijgt en waarvan in de loop van zijn leven telkens diepere betekenislagen door oudere mannen wordt uitgelegd. Maar dat zijn juist abstracte tekeningen, waarin de ingewijden iedere verhaallijn zeer gedetailleerd kunnen aanwijzen!”
Achterhaalde opvatting
En het idee dat die kunst tot bloei komt als de bevolking groeit en er dus meer symbolen voor identiteit nodig zijn? Roebroeks: „Ja, dat was ooit een populair idee, dat grote aantallen tot culturele bloei leiden.
Het was vooral gebaseerd op een inmiddels zwaar achterhaalde opvatting dat op Tasmanië na de zeespiegelstijging van het einde van de laatste ijstijd door isolatie van het Australlische vasteland en bevolkingsafname de cultuur verármde.”
Zo zie je maar, besluit Roebroeks het gesprek: „Het is bijzonder jammer, maar in de archeologie is het nu eenmaal moeilijk om een goed onderbouwd antwoord te krijgen op veel belangrijke en interessante vragen. Maar dat we nu al die dateringen op Sulawesi hebben is geweldig!”