
Tussen 1570 en 1740 kwam er een enorme stroom protestantse vluchtelingen naar de Republiek der Verenigde Provinciën. Historicus Lotte van Hasselt onderzocht hoe er over hen gedacht werd: opvallend positief.
Een van de pareltjes uit haar proefschrift is een soort reclametekst uit 1686, waarmee Groningen Franse vluchtelingen probeerde te lokken. Groningen zou een aantrekkelijke bestemming zijn, vanwege „de gesontheyt van de Lucht, de vruchtbaerheyt van de Landsdouwe [grond], de commoditeyt [gemak] van een florisante Academie, Latijnsche Scholen en een Françe Gemeynte [Franstalige kerkgemeenschap]”.
De lokale en regionale bestuurders waren zich er in die tijd van bewust dat vluchtelingen konden bijdragen aan de welvaart. Steden beconcurreerden elkaar in het aantrekken van vluchtelingen die geld hadden, of handelscontacten, of ambachtelijke ervaring. Dat was al zo met de vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden (na de val van Antwerpen in 1585). En helemaal met de protestantse vluchtelingen uit Frankrijk (de hugenoten), een eeuw later.
Van Hasselt: „De magistraten in Amsterdam zeiden toen: misschien moeten we die hugenoten gewoon maar opnemen, want het heeft indertijd ook heel goed uitgepakt met de vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden. En daarbij werd ook gezegd: net als toen, komen ze nu veelal ‘naakt en bloot’, dus zonder bezittingen. Maar dat zagen ze niet als een probleem. Het ging hen vooral om de werkkracht van die mensen en hun vaardigheden. Als ze een beroep hadden dat ze als het ware konden meenemen, waren ze meer dan welkom.”
Voor de hugenoten werd „van alles geregeld. Ze kregen bepaalde belastingvoordelen. In sommige steden kregen ze meteen het burgerschap, en daarmee toegang tot de lokale gilden – wat belangrijk was om je beroep uit te oefenen. In andere steden kregen ze geen burgerschap, maar wel toegang tot de gilden. Ook gebeurde het wel dat ze de eerste jaren niet bij een gilde hoefden te horen om hun beroep uit te kunnen oefenen.” De economie kon die mensen wel gebruiken.
Kapitaal om een nieuw leven op te bouwen
En er was nog een andere factor, zegt Van Hasselt: „Ook al waren ze vluchtelingen, bij de beslissing om te vluchten speelden ook altijd de economische mogelijkheden een rol. Je ziet dat vooral mensen vluchtten die het financieel of sociaal kapitaal hadden om elders een nieuw leven op te bouwen. Kooplieden, ambachtslieden. Het overgrote deel van de hugenoten in Frankrijk vluchtte overigens niet. Die bleven en probeerden zoveel mogelijk onder de radar te blijven, bijvoorbeeld door zich voor te doen als katholieken. De meesten van hen hadden niet de mogelijkheid om te vertrekken. En ook een eeuw eerder, tijdens de Opstand, vluchtte eerst de bovenlaag. Daarna vluchtten er meer mensen. Vooral de middenklasse.”
In haar proefschrift gaat Van Hasselt ook uitgebreid in op een minder bekend hoofdstuk van de vaderlandse geschiedenis. In 1733 was er vanuit Zeeland een opmerkelijk project waarbij 800 religieuze vluchtelingen uit Oostenrijk worden gehaald, als een soort arbeidsmigranten. Want daar was, op het platteland, een tekort aan arbeidskrachten. Dat werd niet helemaal een succes. De opvang was te primitief, en ze bleken niet allemaal zulke goede landbouwknechten. De klachten daarover, van de Zeeuwse bevolking en de immigranten zelf, komen vrij hedendaags over. „Ze hadden onderhandeld over de voorwaarden waarop ze naar de Republiek zouden komen. Ze zouden vier of vijf maanden onderhouden worden als ze niet meteen aan het werk konden. En nog wat andere dingen. Als ze dan, op achttien zeilschepen, bij Breskens aankomen, worden ze verwelkomd met een toespraak. Wat ik heel interessant vond: ze waren uitgenodigd vanwege economische motieven, maar de toespraak gaat erover dat ze religieuze vluchtelingen zijn, dat ze alles achter hebben moeten laten, en dat de Republiek een ‘herberg’ voor hen zal zijn.”
Ziek door de Zeeuwse koorts
„Dan beginnen de problemen vrij snel. Ze moeten eigenlijk opgenomen worden in de huishoudens van lokale bewoners, maar die zijn bang dat ze dan ook verantwoordelijk worden voor hun onderhoud. Dus die willen dat niet. Vervolgens gaan er geruchten rond dat zij voor hun levensmiddelen meer moeten betalen dan de Zeeuwen. En er wordt tegen hen gezegd dat ze de zomer niet zullen overleven vanwege de ‘Zeeuwse koorts’, een soort lichte vorm van malaria. En inderdaad, velen worden ziek. En sommigen sterven.”
Ook de autoriteiten worden ontevreden. „Niet iedereen ging meteen aan het werk. Velen waren te oud of te ziek. En ja, ze kwamen uit een Oostenrijks zoutmijnbouwgebied, ze hadden geen ervaring met landbouw. Dan zie je dat langzaam die retoriek verandert. Er wordt in twijfel getrokken of het wel echte protestanten zijn, of ze wel echt vertrokken zijn vanwege religieuze vervolging. En dan wordt opeens gezegd dat het opportunistische gelukszoekers zijn. Wat een beetje ironisch is, want ze waren uitgenodigd om te komen.”
Wat waren ze? Vluchtelingen? Arbeidsmigranten? Gastarbeiders? „Zelf noemden ze zich ‘ballingen’. En door de Zeeuwen werden ze ‘emigranten’ genoemd. Het woord ‘vluchteling’ wordt pas veel gebruikt sinds het eind van de 17de eeuw. Daarvoor was het ‘balling’, ‘verdrevene’, ‘uitgewekene’… Je ziet dat dergelijke concepten onderhevig zijn aan verandering. Dat wie wordt gezien als een ‘echte’ vluchteling vaak meer afhankelijk is van wat er in de ontvangende samenleving gebeurt dan van wie die mensen daadwerkelijk zijn.”
